Moderne museuminstanties lopen op de kunstgeschiedenis geforceerd vooruit Hedendaagse composities en „geleide improvisaties" in Amsterdam Enige „Keerpunten" onder de loep Kunstschilder Jan Grégoire overleden 9 AVRO-fotocompetitie Operagezelschap Forum viert eerste lustrum Letterkundige opdrachten Het dagelijks leven bij de Grieken en Romeinen WL A.G. I Film over Caryl Chessman Experimenten met en zónder muziek Iq Indianapolis in Amerika is donderdag de cellist van Finse afkomst Lennart von Zweygberg op 85-jarige leeftijd overleden. Hij werd in het begin van deze eeuw als de grootste cellist van zijn tijd beschouwd. Von Zweygberg, die leerling was van de componist Sibelius, gaf van 1928 tot 1945 les aan de universiteit van Indiana. VRIJDAG 12 FEBRUARI 1960 HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT De AVRO gaat dit jaar opniqpw, in sa menwerking met de Stichting ter Bevor dering van de Amateurfotografie een nationale fotowedstrijd uitschrijven, die ditmaal een soort competitie-in-etappes wordt. In elke etappe is er een verplicht onderwerp (thuis, kinderen, vakantie) en alle inzenders van foto's (ook kleurenfoto's echter geen dia's) beginnen in de laagse klasse, die „klasse c" genoemd is. Van daar kan men, al naar gelang van het aan tal behaalde punten, promoveren naar res pectievelijk klasse b en a. Per etappe ont vangen de beste foto's daartoe een aan tal waarderingspunten, die als „promotie norm" gelden, maar bovendien, per punt, één gulden waard zijn. In elke klasse kan men ten slotte ongeacht het behaalde pun tental, in de laatste etappe de hoofdprijs winnen, bestaande uit vakantiereizen voor twee personen naar resp. Griekenland, Noorwegen en Mallorca met resp. 500, 400 en 300 gulden. De Stichting ter Bevordering der Ama teurfotografie is een instelling van de Bo- nefo (bond van Nederlandse Foto-detaillis ten). Het Operagezelschap Forum te Enschede zal het komende seizoen zijn eerste lus trum vieren en in Enschede en elders de opera Carmen van Bizet als lustrumvoor - stelling brengen. Henske Nooy heeft de titelrol. De partijen van Don José zullen afwisselend worden gezongen door de Hon gaarse gasttenor Stephane Sarkany en Harry France. Voorts staan voor het sei zoen 1960-1961 on het programma Mozarts opera „Die Entführung au9 dem Serail", de operette „Der Zigeunerbaron" van Jo- hann Strauss en een reprise van Pucinni's opera „La Bohème". Het decor voor Carmen werd ontworpen door Roger Chailloux. Wim Vesseur ont wierp de decors voor „Die Entführung" en „Der Zigeunerbaron". Voor „La Bo hème" zullen d*e oude decors van Vesseur enigszins vernieuwd worden gebruikt. De begeleidingen zullen weer worden verzorgd door het Overijsselsch Philharmonisch Orkest (Carmen en La Bohème) en door de Nederlandse Orkest Vereniging. De diri gent Gustav Fülleborn gaat Forum ver laten. Hij wordt eerste dirigent te Frei burg. De jonge Limburgse musicus An- toine Prévöt zal Paul Pella als dirigent terzijde staan. Het tableau de la troupe ondergaat nagenoeg geen wijziging. Het succes dat Ton de Leeuw met zijn Strijkkwartet uit 1957 behaalde, noopte de uitvoerenden tot een herhaling. Men kreeg daardoor de bevestiging van de eer ste indruk dat dit werk, dat zich van een zeer geavanceerde techniek bedient en ge tuigt van een uiterst gecompliceerde en verfijnde klankvoorstelling, uit dét ele ment gegroeid is dat het alpha en omega van de scheppende musicus behoort te zijn: de klank, tot in zijn meest verborgen psy chische resonans doorgrond en aan het licht gebracht. Ook hier waren passages, zoals bijvoorbeeld een fragment met af wisselende kleine portamenti, (verglijden van toon naar toon) die op de rand van het aanvaardbare leken te liggen. Maar toch gaf men zich gewonnen, hier sprak een werkelijk musicus. Hoe weet ik dat? Bespaart u mij de uitleg die een krant vol zou vergen, en misschien nóg niets zou zeggen. Een „Pentagram" voor blazers van Ernst Krenek vermeld ik volledigheidshalve. Het was het laatste werk van een programma dat al meer dan twee uur geduurd had. Dat is te veel voor het aanhoren van lou ter onbekende klanken, zelfs al trekt men de pauze eraf. Wel noem ik nog de namen van de uit voerenden die door hun volledige inzet en intense overtuiging cachet aan de avond gaven, ook waar deze dreigde te verzan den in onduidelijke en wellicht onwezen lijke pogingen van de zijde der compo nisten. Het waren: Het Gaudeamus Kwar tet, bestaande uit Jos Verhoeyen, Jan Bre- jaart, Jan van der Velde, Johan Voigt- schmidt. En. in verschillende samenstelling optredend, de leden van het Danzi-Kwin tet: Frans Vester, Koen van Slogteren, Pern Godri, Brian Pollard, Adriaan van Woudenberg. Het publiek heeft hun pres taties telkens met een lang en welgemeend applaus beloond. Sas Bunge ER BESTAAT IN ONS LAND, gelijk in het buitenland op groter schaal, een opmerkenswaardige behoefte op een of andere wijze samen te vatten wat vandaag de dag als belangrijke schilderkunst geldt. Dit dan natuurlijk met het voorbijzien van die schilderkunst van ouder datum, waar over men het in de loon der eeuwen wel eens is geworden. Wel wordt werk uit de nistorie ook nog naar voren gebracht met het oog op een eventuele herwaardering. Niet zonder redenen als men bedenkt hoe laat men pas de grootte van een Vermeer wist te zien. Bepaald niet onverdacht was de tijdens de laatste oorlog herlevende belangstelling voor de Nederlandse Romantiek. Hier zat handel achter bij gebrek aan beter. Voorts wordt ook een en ander uit oude tijden weer onder ons oog gebracht om het gelijk van zekere nieuwlichters te bewijzen. Het gebrek aan afstand tot eigen tijdse kunst denkt men aldus te verkleinen en zodoende tot een toch degelijk oordelen te komen, een oordelen dat dan wel gunstig zou moeten zijn. Men is tegenwoordig wel enorm bang de fouten te maken, die men maakte tegenover de Impressionisten, tegenover Cézanne, tegenover Van Gogh (ik moet er nog van huilen!) en nog zovele anderen. De fouten van de officiële Salon ten tijde van de Franse Impressionisten zullen niet meer gemaakt worden! Jammer voor de hedendaagse moderne groeperingen, dat ze aldus geen scheldnamen meer in hun banier zullen kunnen voeren, gelijk de „Fauves" dat nog mochten doen. De officiële in stanties van nu zullen de vergissingen wel voor zijn. Welis waar zegt men in moderne museumkringen dat het museum van hedendaagse kunst een laboratorium ook kan zijn, waarin het nieuwe ontdekt zal kunnen worden. Gezien toch wel een ook door anderen dan ik aangevochten eenzijdig heid in veler museumbeleid zit aan dit argument een be denkelijk kantje. Te weinig of te tendentieus mët het oog op afkeuren wordt het oude of het op oude tradities steu nende in die laboratoria beproefd. Te zeer proeven wij, publiek, in veel tentoonstellingen een bewust forceren van net verloop van een ontwikkeling, een vooruitlopen op de kunstgeschiedenis en in dit laatste zie ik alleen maar een gebrek aan geloof. Een gebrek aan geloof, dat veelal steunt op een gebrek aan inzicht in schilderkunstige waarden. De staattsecretaris van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen mr. Y. Scholten heeft opdrachten verleend aan de letter kundigen J. B. Charles, prof. Donkersloot en Jacques Bloem. De letterkundige J. B. Charles te Leiden kreeg opdracht tot het schrijven van een essay over de democratische gedachte in de Nederlandse litteratuur van vóór en na 1940; prof. dr. N. A. Donkersloot tot het schrijven van een litterair-critisch essay over het dichterschap van J. H. Leopold (18651925); de dichter Jacques Bloem te Kalen'oerg tot het schrijven van een bal lade. Het Haags Gemeentemuseum en het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden, zullen gezamenlijk een tentoonstelling in richten over het dagelijks leven bij de Grieken en Romeinen. De expositie zal op woensdag 16 maart worden geopend in het Haags Gemeente museum en daar blijven tot zondag 8 mei; vervolgens on zaterdag 14 mei worden ge opend in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden en daar blijven tot zondag 3 juli. In 1955 werd een dergelijke tentoon stelling (sport en spel in de oudheid) van de pedagogische afdeling van het Haags Gemeentemuseum door 11.000 personen, waarvan ruim 8.000 scholieren, bezocht. Veel speculaties omtrent een terugkeer van Maria Callas naar de Scala in Milaan deden de ronde, toen de zange res bij een filmpremière in Milaan in gezelschap was van Antonio Ghirin- ghelli van de Scala, met wie zij twee jaar geleden een fikse ruzie kreeg. Op 72-jarige leeftijd is in de afge lopen nacht in zijn woning te Amster dam de kunstschilder Jan Grégoire plotseling overleden. Grégoire werd geboren op 11 september 1887 te Maastricht. Op achtjarige leeftijd ontving hij reeds tekenonderricht van Govaerts, in 1903 be haalde hij het diploma l.o. voor tekenen aan de Stadstekenschool te Maastricht en hierna vestigde hij zich als fotograaf te Brussel. Op de Ecole Normale des Arts verwierf hij de eerste prijs voor schilderen. In Amsterdam werkte hij vervolgens onder leiding van prof. Derkinderen aan de Rijks academie. Grégoire heeft zich gespecialiseerd als religieus schilder, voornamelijk gebruik makend van fresco- en temperatechniek. Van de schilder hangt werk in onder an dere ae gemeentemusea te Middelburg, Maastricht en Amsterdam. Grégoire maak te onder meer een wandschildering in de wachtkamer van het gebouw van de G.G. en G.D. te Amsterdam, voorts in de kerk van Petrus en Paul us te Amsterdam en de kruisweg in de St. Theresia en St. Lam- bertuskerk te Maastricht. Grégoire is lid geweest van Arti, de ver eniging De Brug en de Amsterdamse Ka tholieke Kunstenaars Vereniging. De be grafenis zal geschieden op maandagmor gen 15 februari om 11.45 uur op de r.-k. begraafplaats St. Barbara. De plechtige mis van Requiem wordt opgedragen in de kerk van Petrus en Paulus (N.Z. Voorburg wal) te Amsterdam om 10.30 uur. LOS ANGELES (Reuter en AFP) In Hollywood is meegedeeld dat in de af gelopen twee weken in de gevangenis van San Quentin een film van een uur over Caryl Chessman is gemaakt. Zijn stem is niet opgenomen, maar de film zal een ge sproken commentaar hebben waarin het lot van de terdoodveroordeelde wordt ver haald. De film is gemaakt door een tele visiemaatschappij. Men wil haar echter niet alleen op het televisiescherm maar ook in de bioscopen vertonen. HET TWEEDE VAN DE REEKS van drie experimentele concerten die de Vereniging van Hedendaagse Muziek ter viering van haar dertigjarig bestaan dit seizoen organiseert, had donderdagavond plaats in de Kleine Zaal van het Concertgebouw te Amsterdam. Als „dernier cri" uit het kamp der avant-garde vermeldde het programma onder meer twee voorbeelden van zogenaamde „ge leide improvisatie". In de uitvoerige programmatoelichting wordt medegedeeld dat „de geleide improvisatie, ofwel geleide creativiteit tot het domein van het musische sentiment behoort". Nebbisj! Wanneer men de uiteenzetting die hierop betrekking heeft doorleest, komt men tot de conclusie dat we weer eens met de kleren van de keizer, vrij naar Andersen, worden afgescheept. In de „Zwanzig Gruppen" voor piccolo, hobo en klarinet van de Zweed Bo Nilsson, uit 1958, hebben de drie spelers ieder op de lessenaar een gigantisch vel muziekpapier vóór zich waarop hun twintig groepen genoteerd staan, korte toonformules die door ieder instrument in eigen gekozen volgorde woiden doorgespeeld. Twee voorwaarden: ten eerste mag nooit een „groep" twee maal gespeeld worden, en verder mogen er van te voren geen afspraken gemaakt worden. Zeker om spieken te vermijden, zaten de drie instru mentalisten op het overigens lege podium op aanzienlijke afstand van elkaar, het geen in ieder geval een interessant surrea listisch effect opleverde. In het programma is ook een staatje opgenomen waarop men de tijdsduur kan aflezen die bij meer dan één maal doornemen van de twintig groe pen vereist wordt. Kijk, aldus: duurt één „Durchgang" drie minuten, dan duren twee (dus de groepen in andere volgorde dooreen gehutseld) zes minuten, drie negen minuten. Voor de moderne muziek moet je wiskundig geschoold zijn, zeggen ze. Wie hier spreekt van een „creatief ingrijpen" door de vertolker, weet niet wat hij zegt. Op hetzelfde „principe" berustte „Inter polation" van de Pool Haubenstock- Ramatie, ten gehore gebracht door Frans Vester, over wiens verdiensten als „geleid creator" ik niet vermag te oordelen. Dat hij een voortreffelijk fluitist is, is algemeen bekend. De avond was geopend met het Kwintet voor blaasinstrumenten van Schönberg opus 26, uit 1924. Volgens de aankondiging werd het stuk na uitvoering op een vroeger programma op veler verzoek herhaald Wat hóórt men toch in deze doelloze, functieloze klanken, gehoorzamend aan een „systeem", dat, zoals altijd, het gebrek aan eigen vormkracht van een neurotische geest moet maskeren? Ik treed in het voet spoor der fascisten, dat weet ik: Hitier en trawanten rekenden dit alles tot „entartete Kunst". Maar dat was dan om redenen die nóg minder met muziek te maken hadden dan het blaaskwintet van Schönberg. en van onze landgenoot Ton de Leeuw. Webern schrijft ook hier een muziek die, op de toppen va.n de zenuwen ontstaan, bij absolute concentratie van spelers (én publiek) nog juist bestaansmogelijkheid heeft. Verder kan men op onze traditio nele instrumenten niet gaan op het punt van complete desintegratie: het wordt be grijpelijk dat velen hierna de weg van de elektronica hebben gekozen, die vooralsnog de muzikale kernsplitsing tot in het on eindige kan doen voortgaan. Het Danzi-kwintet, bestaande uit Frans Vester (fluit), Koen van Slogte ren (hobo), Adriaan van Woudenberg (hoorn), Petn Godri (klarinet) en Brian Pollard (fagot). In Den Haag maakte men de exposities „Facetten", die enig idee van de stand van zaken in het „nu" zouden geven. De tweede, overgelaten aan „jonge kunsthistorici" leek mij een vervalsing en zou gezien hetgeen later weer kwam, ingehaald genoemd kunnen worden. Wat later kwam is dan elders te zien, in het Stedelijk-Van Abbe- museum te Eindhoven onder de naam „Keerpunten". Voor ik op deze expositie nader inga, moet ik noemen de Contourtentoonstellingen te Delft, die dan het beste zouden moeten vertonen dat een aantal kunstcritici binnen een jaar of twee ontmoetten. Het kan bijna niet anders dan dat dit in verschillende gevallen een kwestie van geven en nemen wordt. Men ontmoet op deze tentoonstellingen zaken waar niet alle commissie leden achter staan. Ik kan me van de samenstellers het gevoel voorstellen dat leden van een jury na het genomen besluit ook wel kennen: het gevoel van een lichte kater. Bovendien werd de stand van zaken nog vervalst door een door de beschikbare ruimte noodzakelijke beperking op het aantal bij de uitverkorenen gekozen werken. Som- miger inzending vertoonde een ander beeld dan het bedoelde. Ik heb van een enkel geval bij een der laatste Contour-exposities melding gemaakt. Exposities van deze aard vragen mis schien een te lange en daarmee te kost bare voorbereiding ook. Zekere slordig heden, in Delft begaan, zijn wel te begrij pen. De tentoonstelling „Keerpunten" te Eindhoven, georganiseerd in samenwerking met het Gronings Museum en daar later te zien, maakt niet direct een slordige indruk. Er gaat iets bewusts van uit. Wan trouwende lieden zien misschien een wij zen in de richting van abstracte of non- figuratieve kunst. De volgorde, waarin het werk werd opgehangen schijnt dat tegen te spreken. Ik heb de tentoonstelling drie keer gezien met een aantal jongeren, die hopen de akte middelbaar tekenen te halen. Ik moet bekennen dat het me moei lijk viel veel te verdedigen. Veel werd aangevallen en veel ontmoette men met ongeloof. Welbewust heb ik de catalogus niet ingekeken en de bedoelingen van de organisatoren proberen te zien op het aan de wanden zichtbare resultaat. Ik meen dan dat men gezocht heeft naar schilde rijen van kunstenaars die in de ontwikke ling van de Nederlandse schilderkunst van belang waren door het inslaan van nieuwe wegen, door terugkeer zelfs op meer tra ditionele wegen. Het komt me voor dat tevens gezocht is naar werk, dat in het gehele oeuvre van een artist een keerpunt betekent; want daarmee valt bijvoorbeeld de keuze van bepaalde werken van Kees Verwey te verdedigen. Wij ontmoeten van hem hier het gemakshalve zo te noemen sdhele zelfportret en kunnen in dit koste lijke schilderij een keerpunt zien. Ook kunnen we dat zien in Verwey's „Ont heemden", dat ik overigens nog steeds niet kan bewonderen. Waarbij nogmaals ge zegd dat Verwey het nodig had dit werk te schilderen. Voorts is er nog een in grij zen en zwarten geschilderde charge naar een mansfiguur, weer een treffend doek. Maar Verwey als colorist komt er veel te weinig uit en mijn leerlingen, die meer dan wij in onze contreien toch van veel interessants verstoken blijven, hadden zo graag de mogelijke nieuwe leraar aan de Rijksakademie beter willen leren kennen. Verwey's „Poppenkamer" uit het Stedelijk Museum te Amsterdam had hier moeten zijn. Opgemerkt moet worden dat het Eind- hovens museum, evenals het Groningse al aandacht aan Verwey besteed heeft. In wijlen Jan Wiegers wil men gelijk in Am sterdam vooral toch de expressionist blij ven zien. Wiegers was daaraan zelf ook wel schuldig door zijn latere terugkeer op zijn begin. Met het voorbeeld voor ogen van de Duitse expressionist, zijn vriend Kirchner werd Wiegers de man, die zo'n belangrijke rol speelde in de Groningse expressionistisch gerichte groep „de Ploeg". Maar zoals Wiegers hier vertoond wordt was hij toch niet alleen. Een van zijn laatste schilderijen, dat hier vertoond wordt, steunt op aquarellen en tekeningen in Chinese inkt, die moeilijk nog expres sionistisch genoemd kunnen worden. Naar uiterlijk expressionistisch is dit schilderij dit in wezen niet en een vertekening door Wiegers zelf van zijn eigen beeld. HOEWEL MEN in het ons welbekende doek van een Staphorster familie van Jan Sluijters een vertegenwoordiging van de tendensen van de Bergense school kan zien en een doek als dit een keerpunt markeert, had naar mijn smaak meer aandacht aan die school besteed kunnen worden. Haarlem bezit bij voorbeeld een aantal goede werken uit die school, wer ken, die hier zeker op gelijk niveau had den kunnen meespelen. De voor deze tentoonstelling gegeven ruimte legde na tuurlijk een streven naar beperking op. Men had echter met minder werk van Appel en Corneille kunnen volstaan en meer recht kunnen doen aan de Bergen se school, die ik toch moeilijk vertegen woordigd kan noemen door het werk van Gestel, die overigens wel met het hem zeer eigene vertegenwoordigd is. In opge merkte te grote vertegenwoordiging kan ik trouwens moeilijk iets anders zien dan de wil tot deelname aan een ontwikkeling bij mensen, die zelf niet schilderen of dat mogelijk slecht deden en het eerder in dit schrijven vermelde bewuste forceren van het verloop van een ontwikkeling. Om nog even op Sluijters terug te komen: wat be treft keerpunten had men wel eens mogen denken aan Sluijters vroege Spaanse dan seres, een doek dat zo wonderlijk vroeg vooruitliep op wat later kwam. Het be lang van Sluijters wordt op deze exposi tie toch wel wat betrekkelijk bij een ver gelijken met een viertal doeken van Van Dongen, die deze tentoonstelling voor mijn leerlingen zo de moeite waard toch maak ten. Eycks portret was als keerpunt dan moeilijk te verdedigen. Ik kon slechts aan voeren dat voor mij Eycks werk van zo veel belang was in een tijd dat boven de Moerdijk ons de magische realisten zo werden aangepraat. Van deze kon ik Wil link met zijn „Jobstijding" verdedigen als de kunstenaar die onze voorloorlogse ang sten uitschilderde. Pyke Koch maakte met zijn griezelige Bertha van Antwerpen en de dame in de schiettent uiteraard wel indruk, zij het een minder positieve dan de achtergrond van de „Schiettent" die geeft. De zuiver pic turale waarden van die achtergrond maak ten dan ook dat voor Kochs kleurenfoto achtig schoorsteenvegertje hoegenaamd geen belangstelling bestond. De echte schilder onder de Magische Realisten werd echter pas in Ket gevonden. Wat Willink betreft kan dan nog gezegd worden dat diens drie schilderijen hier zeker keer punten in zijn ontwikkeling betekenen. Het wonderlijk aan elkaar passen van de ver schillend behandelde onderdelen in het werk van Charlie Toorop blijft een moei lijk aanvaardbare zaak en een indruk van kramp geven. Haar zoon Fernhout bewees men geen dienst door niet de nodige af stand tegenover zijn werk in acht te ne men. Fernhouts met zoveel concentratie geschilderde duinlandschap moge niet tot een ieders hart spreken, zijn hiervertoon- de vlakke bosgezichten maakten het mij vergezellende publiek open voor een waar dering voor dit duinlandschap. Drie grote doeken van Friso ten Holt werden arm naast een kleiner werk van zijn hand. Moeten die slapkleurige zaken nu werke lijk als keerpunten gezien worden? NAAR AANTAL domineren de werken van laatstgenoemden in de zaal, die men ontvlucht om dan liever weer het werk van Appel en Corneille mog eens te zien. Veel en kritiekloos schilderen kan leiden tot „kitsch". Ik merkte dit al eens op bij Appels portret op de portrettententoon- stelling te Arnhem. Hier hoorde ik een ge ïnteresseerd bezoeker hetzelfde zeggen van een ander hier geëxposeerd schilde rij van Appel. Hoewel me dat zelf niet zo opviel meen ik wel dat men een werk als dit gerust had kunnen weglaten. Tegen over een teveel aan drukke „Corneille's" stond dan een rustiger werk van zijn hand, dat vergelijkbaar is met Corneille's bij Es pace vertoonde gouaches. In die kunsthan del zagen we ook de hiervertegenwoordig- de Lucebert. Van mijn geloof in Lucebert heb ik al mogen getuigen en het was ple zierig te mogen constateren dat dat geloof wel gedeeld werd door een in schilders kunst geïnteresseerd publiek. Wel grap pig vond men ook het werk van Hansen. Maar vormt diens werk een keerpunt? Ik ontkom niet aan het gevoel dat de direc teuren van beide musea, waar deze ten toonstelling voor georganiseerd werd, iet wat teveel zich gebonden voelen aan hun naaste omgeving. In Groningen vond men naast Hansen ook de met Jor gesigneerde slappe abstracte schilderijtjes de moeite waard en zelfs keerpunten; in Brabant meende men de overigens door mij wel ge waardeerde schilder Gregoor een keerpunt te zien markeren. De vertegenwoordiging van dit drietal doet dan wel sterk de vraag stellen of men het beeld niet al te zeer vertekent. Hoeveel interessanter is toch niet een Kamerlingh Onnes. Gelijk waardig aan Gregoor is een Schrofer, die De Tilburgse kunstenaar Joop Birker heeft de prijs van duizend gulden van de Thérèse van Duyl-Schwartze Stich ting verworven, de portretprijs 1960 De foto toont de bekroonde voor zijn schilderij; links de voorzitter van de stichting de heer Bart Peizel. Karei Appel echter een mogelijk wat moeilijk keerpunt zou markeren: terug van de abstracte kunst naar een figuratieve. Nog altijd vind ik dat naast een Mon driaan een Van Doesburg niet mag ont breken als men wel Van der Leek neemt. Diens flauwe tot streepjes en vlakjes ge reduceerde stilleventjes mogen conse quenties zijn van in de Stijlgroep levende ideeën, op andere wijze zijn de composi ties van Domela Nieuwenhuis dat. Ook de ze figuur is niet vertegenwoordigd. Op de Stijl is juist zijn werk een merkwaardig keerpunt. Vergeten werd ook Oepts, wiens werk de verandering van voorkeuren mar keerde in een tijd die ik zelf intens mee maakte. Voor de hier vertegenwoordigde Benner en ook Lataster is Appel veel meer een keerpunt, dan dat zij het zelf zijn. En voor Benner niet zo'n best voorbeeld. Wagemaker heeft altijd naar keerpunten gezocht. Voor Nederland stond hij moge lijk dan als eerste op het keerpunt, dat zijn hiervertoonde werk ondergeverfde vod den aanduidt. HET WERK van Lex Horn betekent in ieder geval een keerpunt in zijn ontwik keling. Op verblijdende wijze kwam hij met zijn landschappen uit de impasse, waarin hij met zijn portretten geraakt leek. In de aanwezigheid van zijn werk hier zou ik wel weer een streven naar ze kere objectiviteit bij de samenstellers van deze tentoonstelling willen zien. De verte genwoordiging van Chabot is nog steeds onvermijdelijk. Chabots door het Vlaam se expressionisme aangeraakte „Veere" was me trouwens welkom, liever dan zijn zo overspannen geschilderde koeien. Groots is weer de vertegenwoordiging van Kruyder. Men had een schilderij van hem eens moeten plaatsen tussen de Jors, Han- sens, Ouborgs en de enkele Bram van Velde! Nooit toch houden die zo naast Kruyders werk het uit als Verwey's „Pop penkamer" me dat eens bleek te doen. Bij dit soort exposities prevaleert richting veelal te zeer op kwaliteit. Ten slotte nog enkele vergeten keerpun ten. Roelofsz is met bepaalde ideeën hier vertegenwoordigde schilders vóór geweest. Fiedler was op vele jongeren van grote invloed. Ik vraag me af of de zo gestegen waardering voor een Van Gulik, wiens werk toch eigenlijk moeilijk te klassifice- ren is, niet wijst naar een keerpunt. Naast een Fernhout had ik wel eens een Drayer willen zien. Bob Buys VON ZWEYGBERG OVERLEDEN Wél met muziek te maken hadden vol gens mij de strijkkwartetten van Webern

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 9