Charpentier's
„Louise"
HJondexliik teven in het
Hoe de raaf liet spreken vergini;
NATUURSCHOON EN KUNST
in Oostenrijk
ZATERDAG 13 FEBRUARI 1960
Erbij
PAGINA TWEE
Na zestig jaar
nog geen besje
Russische Gazet gruwt
vankunsthandel
f
EENS. HEEL LANG GELEDEN,
maakten de Eskimo's zoals wel
meer gebeurt in het vroege voor
jaar een erg moeilijke tijd
door. De kariboes waren nog niet
op trek gegaan. Iedereen leed
honger. Daarom verlieten een
man en zijn zoon hun igloo om
eten te gaan zoeken. Na lange tijd
te zijn voortgetrokken, zagen zij
een raaf op een ijspiek zitten. In
die dagen kon iedere raaf natuur
lijk praten als een mens.
„Heeü Raaf, heb je de dieren
gezien, die wij zouden kunnen op
eten?" vroeg de man.
„Nee. Ik ga zelf dood van de
honger. Ik droomde juist zo heer
lijk van dode vis", antwoordde de
raaf.
„Jij komt hoger dan wij, Raaf,
en je bent een goed jager. Laat je
het ons weten, als je wild ziet?"
„Ja, dat zal ik doen", antwoord
de Raaf en hij vloog weg.
NADAT hij lange tijd gevlogen
en alsmaar aan zijn honger ge
dacht had, zag de raaf een walrus
op het ijs liggen. Vroeger had de
raaf Aivik de Walrus vaak ge
plaagd, omdat hij zo onhandig is.
Nu keek de walrus minachtend
naar hem en zei: „Waarom vang
je ons niet, als je zo'n honger
hebt?" De raaf vloog verder en
beloerde Tergiak de Wezel. Maar
Tergiak is de rapste aller dieren.
Toen de raaf omlaag schoot,lach-
te Tergiak hem uit en nam hij
snel de benen. Maar eindelijk
toch zag de raaf beneden op de
toendra iets, dat hij zou kunnen
eten: Het ei van Okpik de UiL
Misschien overwoog Raaf
zou Okpik edelmoedig willen zijn.
„Ik vind het toch zó prettig je
weer te zien, Okpik", zei hij en
streek naast de uil neer.
„Vind je het niet veel prettiger,
dat je mijn eieren ziet?" vroeg
Okpik argwanend.
„Zou je me één ei willen ge
ven?"
„Probeer maar eens om er een
te pakken!" zei Okpik uitdagend.
„Eén enkel ei maar?" flikflooi
de Raaf. Maar Okpik maakte al
leen maar een dreigend geluid.
DE RAAF VLOOG verder. Hij
was nog hongeriger dan tevoren.
Bij een barst in het zee-ijs zag
hij Nanoek de Beer. Nanoek loer
de op een zeehond, want hij had
ook honger. „Hee, Nanoek!"
schreeuwde Raaf. Nanoek brulde
iets onvriendelijks terug. Net-
chiak de Zeehond, die op korte
afstand lag te dommelen in de
prille voorjaarszon, hoorde het
gebrul en dook het water in.
„Ben je van alle verstand ver
stoken? Nu heb je Netchiak aan
het schrikken gemaakt en is hij
verdwenen", schreeuwde Nanoek
razend.
DE MAN EN ZIJN ZOON had
den geen wild gevonden. Zij
waren, ver van de plek, waar de
raaf Nanoek had getroffen, aan
het vissen in een- bijt in het ijs.
Heel lang stonden zij gebogen
over het water in de hoop. beet
te krijgen. Zij vingen niets. O,
wat verlangden zij er naar, een
visje, hoe klein ook, op te halen.
Maar het water bleef rustig en
donker en het snoer hing doodstil.
Rondom hen was niets dan ijs. Zij
waren flauw van hoger en dode
lijk vermoeid door het wachten
en kijken. De avond viel. De va
der neuriede toverspreuken om
het wild te lokken. Er kwam ech
ter geen antwoord op zijn tover
spreuken.
En intussen vloog ver van de
visplaats de raaf verder door
de nacht. Hoewel hij veel wild
Een Eskimosprookje
had gezien, dat eetbaar was voor
de mens, had hij niets voor zich
zelf ontdekt. Wel zag hij nog een
paar walrussen, maar tegen hen
sprak hij niet meer. Ook zag hij
Pamiuktok de Otter, die eveneens
op jacht was.
Toen de dageraad aanbrak, zag
Raaf vier sneeuwganzen bij het
drijf ijs. Hij wist toen meteen, dat
de lente nu beslist in het land
kwam. Toen zag hij een jagende
wolf. De wolf volgde verse kari-
boesporen. Eindelijk waren de
kariboes dus op trek gegaan!
DE RAAF MOEST terugvlie
gen met het grote nieuws. Als de
mens op de kariboejacht gaat,
eten de raven immers goed. De
uitgehongerde jagers, die geen buit
hadden gevonden, bevonden zich
op de terugweg naar hun igloo,
toen zij de raaf weer zagen.
„Houdt moed! Ik heb wild ge
zien!" schreeuwde Raaf.
„Waar is het? Wat voor soort
wild? Vertel ons, waar het zich
bevindt!"
De raaf vertelde van de kari
boes, de walrus, de beer en de
zeehond. Toen zag hij plotseling
Naouydk de Zeemeeuw met een
vis in haar snavel. Zij was dus
beslist niet hongerig. „Misschien
heeft Naouydk hier in de buurt
wel een paar eieren, zei Raaf bij
zichzelf, „Misschien geeft zij mij
wel een ei!"
„Lieve, beste zeemeeuw, ik heb
al dagen achtereen niet gegeten.
Asjeblieft, geef mij een van je
eieren. Hè, toe, wil je me asje
blieft een van je eieren geven?",
pleitte Raaf.
„Neen", zei de zeemeeuw,
„neen!"
„Je wilt toch mijn dood niet op
je geweten hebben, lieve zee
meeuw?", vleide Raaf.
„Nu, toe dan maar, je mag één
ei hebben om je leven te redden!"
DE GEDACHTE aan de eieren
maakte de raaf hebzuchtig en
gulzig. Hij zag twee eierschalen
op de grond liggen en vloog er
heen. Hij streek neer bij de eie
ren. Hij wilde ze verorberen of
meenemen. De jager en zijn zoon
kwamen naar hem toe.
„Raaf, waór is het wild, dat je
gezien hebt?" riepen zij.
„O, ver hiervandaan, heel ver
hiervandaan", antwoordde Raaf.
„Wat heb je gezien, dat wij
kunnen vangen?"
„De kariboes zijn op komst!"
„Zeg ons wéér dan gaan we
op ze jagen", smeekten de jagers.
„Eerst ga ik zelf eten, daarna
zal ik het vertellen", zei Raaf.
DE RAAF VERSLOND een ei
van de zeemeeuw. Hij verslond
ook een tweede.
„Raaf, ik heb je gezegd één.
Spaar mijn kinderen!" smeekte
Naouydk. De raaf was gulzig en
sloeg geen acht op Naoudk's bede.
Hij nam ook het derde en laatste
ei in zijn snavel.
„Raaf, wéér bevindt zich ons
wild?" schreeuwden de vader en
de zoon.
De raaf, met een ei in zijn sna
vel, antwoordde: „Kaw, kaw!"
Toen liet hij het ei vallen,
draaide zich naar de jagers toe
om te spreken, maar al wat hij
kon uitbrengen, was: „Kaw, kaw,
kaw!"
Zelfs zonder het ei in zijn sna
vel kon Raaf niet meer spreken.
„Kaw, kaw, kaw" was alles wat
hij kon uitbrengen.
Sedert die dag is de raaf we
gens zijn gulzigheid en hebzucht
een uitgestotene geweest in de
vogelwereld en heeft hij nooit
weer kunnen spreken als een
mens.
OP 2 FEBRUARI 1900 werd in
de Parijse Opéra-Comique de eer-
sA uitvoering gegeven van de
o/.ra Louise van Gustave Char-
pentier, en bij deze zestigste
verjaardag .nogen we nu wel een
moment verwijlen. Want mèt de
Faust van Gounod die zijn
jongere kunstbroeder hogelijk be
wonderde en ook aanmoedigde
is er in het hele Franse repertoire
van deze eeuw geen opera te noe
men, die door zóveel mensen over
de gehele wereld werd gezien, be
luisterd èn bemind. Toen in 1956,
kort voor zijn dood, de bijna
honderdjarige meester nog een
maal het dirigentengestoelte van
de Opéra-Comique beklom, had
zijn „muzikale roman in vier aktes
en vijf tableaus" al het voor een
opera uitzonderlijke aantal van meer dan duizend voorstellingen beleefd. Natuurlijk:
in kunstzaken moet men voorzichtig zijn met cijfers. En gemeten met maatstaven
van kunstwaarde en schoonheid is Louise in de Franse muziek geen hoogtepunt
geweest en heeft deze opera in tegenstelling tot Debussy's Pelléas et Mélisande
die nooit een „kasstuk" is geworden niet zeer wijde perspectieven voor het
muziektheater geopend. Charpentiers Louise is voor Frankrijk een unicum gebleven.
In latere jaren zou men alleen de Italiaanse Amerikaan Menotti kunnen noemen, die,
onder een zekere gezichtshoek beschouwd, zijn geestelijke erfgenaam geworden is;
ook Menotti greep namelijk graag een „fait divers" uit het dagelijkse leven om er
de grondslag of de stof voor een opera aan te ontlenen.
Custave Charpentier
MET ZIJN RIJKDOM aan bergen, bossen en meren is Oostenrijk tevens een
oud beschavingsgebied, waar men de cultuurgeschiedenis kan volgen aan de
hand van burchten, kastelen, paleizen, kerken en kloosters. Het gebodene is
echter zo overdadig dat men een keuze moet maken. Daar Tirol en Vorarlberg
bij voorkeur door onze landgenoten worden bezocht, stellen we iets anders voor,
namelijk de streek langs de Donau, waar men zowel per trein als per auto een
prachtige ontdekkingsreis kan maken. Als uitgangspunten neme men Salzburg,
Linz en Dürnstein in de Wachau om van daar uit telkens uitstapjes in de
omgeving te maken.
ER ZIJN WEINIG steden die zo sterk
het stempel van een bepaalde kunstenaar
dragen als Salzburg waar Mozart werd ge
boren. Hier hebben jaarlijks de Festspiele
plaats met een programma dat voor een
groot gedeelte aan het werk van deze ge
niale componist is ontleend. Wie een uur
tje vrij heeft, neme tevens een kijkje in
het nieuwe Festspielhaus dat nog in aan
bouw is en dat in augustus plechtig zal
worden geopend. De stad is een juweel van
barokke architectuur, want in de zeven
tiende eeuw liet de vorst-aartsbisschop
Wolf Dietrich een gedeelte van de middel
eeuwse stad slopen om in de plaats daar
van een barokke residentie te doen ver
rijzen. Zijn eerste architecten waren nog
Italianen, zoals Solari die de dom met
het grote plein ontwierp. Daarna traden
twee Oostenrijkse kunstenaars op, Fi
scher von Erlach voornamelijk, die de
Dreifaltigkeitskirche en de universiteits-
kerk bouwde; Lukas von Hildebrandt nam
het sierlijke kasteel Mirabell met het
speelse trappenhuis voor zijn rekening.
Men noemt Salzburg terecht het Rome
van het noorden, want ook hier wemelt het
van kerken en niet alleen van barok
ke, maar ook van gotische, zoals de Fran-
ziskanerkirche met haar rijzige pilaren,
die men hier niet zou verwachten. Ook in
Salzburg klateren fonteinen en ziet men
O" eral de pronkerige opschriften van de
vroegere regenten. Het mooiste is echter
de comtinatie met de natuur. De stad ligt
beschut tussen een aantal bergen: Mönchs-
berg, Untersberg en Gaisberg, die een uit
stapje te voet of per autobus waard zijn.
De kern blijft ook nu nog de Festungsberg
met de middeleeuwse burcht, die men met
een tandradtreintje kan bereiken voor een
onvergetelijk uitzicht.
NIET VER VAN DE STAD ligt ooste
lijk het Salzkammergut dat zo rijk is aan
meren. Het plaatsje St. Wolfgang aan het
Wolfgangmeer, is wel het meest bekend
door het hotel en de operette „lm weissen
Rössl", maar grotere waarde heeft toch
het kerkje met het prachtige middeleeuw
se drieluik-altaar van M. Pacher. In deze
streek ligt ook Ischl met de zomerresi
dentie van keizer Frans Jozef en vindt men
de villa's van een aantal grootheden op
het gebied van de Weense operette, onder
anderen van Léhar. Langs Gmünden aan
de schilderachtige Traunsee rijdt men 't
best langs Lambach en vandaar naar
Kremsmünster, een prachtig klooster uit
de vroegere barok met een waardevol
museum, waar men ook de Tassilo-kelk
uit de tijd van Karei de Grote kan bewon
deren. Wie van oude stadjes houdt, moet
beslist een kijkje nemen in Steyr en Enns,
waar men zich een voorstelling kan ma
ken hoe een middeleeuwse stad in Oosten
rijk er uit heeft gezien, vooral met het
langgestrekte plein.
INTUSSEN IS MEN al flink op weg naar
het tweede uitgangspunt, namelijk Linz
aan de Donau, welke rivier men nu niet
meer verlaat tot Wenen toe. Het meest be
zienswaardige aan Linz is ook weer het
grote plein, verder de promenade langs
de Donau en vooral de Pöstlingsberg. Na
een ritje met het kabelbaantje heeft men
daar een zeer mooi uitzicht Deze stad is
tevens het beste uitgangspunt voor een be
zoek aan het klooster St Florian met zijn
nog al drukke kerk en het kolossale or
gel waarop Bruckner improviseerde. De
componist ligt hier ook begraven. In het
museum vindt men de waardevolste col
lectie van panelen, die Altdorfer, een
Links: Dürnstein, aan de „wijnweg" langs
de Donau. Rechts: Het Middeleeuwse altaar
van Kefermarkt.
van de grondleggers van de zogenaamde
„Donaustijl", heeft geschilderd. Wie een
van de weinige rococo-kloosters in Oosten
rijk zou willen zien, brenge een bezoek aan
Wilhering, op ongeveer drie kwartier auto
afstand ten westen van Linz. Noord-ooste
lijk ligt op een uur afstand het onaanzien
lijke dorp Kefermarkt, dat echter wereld
beroemd is door het prachtige gotische al
taar, een juweel van middeleeuwse beeld
snijkunst
HET DERDE UITGANGSPUNT is
Dürnstein in de Wachau, dat men vanuit
Linz langs de Donau bereikt. De rivier is
hier het mooist met veel bochten, roman
tische plekjes en schilderachtige ruïnes. De
JLionau volgend passeert men Enns en
Grein en iets later ziet men reeds van
uit de verte het onvergelijkelijke silhouet
van het klooster Melk, dat hoog op een
rots ligt en het gehele landschap be
heerst Het lijkt wel op een sprookjes
schip. dat zich een weg baant door de ri
vier. Terecht wordt het beschreven als een
van de mooiste creaties uit de Oostenrijk
se barok en toch is het een werk van een
gewone aannemer, namelijk van Prand-
tauer, die zo bescheiden was dat hij zich
voor geen geld van de wereld „architect"
wilde laten noemen. Wanneer men even
de tijd heeft neme men ook een kijkje
in het klooster zelf, vooral in de royale
bibliotheek en de eetzaal. Na afloop kan
men uitrusten in de Stiftskeller bij een
glas uitstekende „prelatenwijn". Men be
vindt zich hier namelijk in een van Oos
tenrijks meest bekende wijnstreken. Daar
voor slaat men het best zijn tenten op in
het hotel of beter Gasthof Richard
Löwenherz, een herinnering aan de Engel
se koning Richard Leeuwenhart die hier
na de derde kruistocht gevangen werd ge
houden, omdat hij de Oostenrijkse hertog
na de inname van Akkon had beledigd.
Hier neme men de tijd om met een karaf
goudgele wijn voor zich te mijmeren op
het terras, vanwaar men een prachtig uit
zicht heeft op de Donau, het langzaam
vlakker wordend land en heel ver daar
achter de coulissen van de bergen.
OOK DWALE MEN vooral 's avonds
door de smalle kronkelige straatjes. Ga
voor enkele ogenblikken naar de stille in
tieme binnenplaats van het klooster en
daal dan af naar de oever van de rivier
om de sierlijke toren met haar grillige
vormen tegen de avondlucht te bewonde
ren. Men is inderdaad betoverd en het is
beslist niet de wijn die men daarvoor al
leen aansprakelijk moet stellen, al valt
het niet te ontkennen dat hij „er in gaat"
of „süffig" is, zoals men hier zegt. Van
hieruit kan men, de „wijnstraat" vol
gend, uitstapjes maken naar Langenlois,
een wijncentrum met een paar prachtige
oude burgerhuizen en vooral naar het
stadje Krems waar men een hele dag kan
doorbrengen met het bezichtigen van plei
nen, huizen en kerken. En wanneer men
in het gemeentehuis de burgemeester aan
treft en hem vertelt dat men uit het bui
tenland komt, dan krijgt men een acade
misch gevormde gids mee die alles haar
fijn over dit interessante stadje weet te
vertellen.
RECHT TEGENOVER Krems ligt in de
laagvlakte hoog op een bergplateau het
breed aangelegde klooster Göttweig dat
een bezoek waard is evenals in het noor
den de romantische burcht Rozenburg met
het nog bewaarde toernooiveld. Een uur
tje verderop ligt Altenburg met de mooi
ste fresco's van Paul Troger, de meester
van het prachtigste hemelblauw. Wan
neer men dan weer naar de Donau terug
keert, passeert men Tulln en ten slotte
Klosterneuburg, het stamklooster van de
Habsburgse keizers of hun Escorial waar
zij zich in stilte teruggetrokken.
HIER STUDEREN de laatste jaren ge
regeld ook Nederlanders die graag bereid
zijn om hun landgenoten de waardevolle
schatten te laten zien, onder andere het
prachtige altar-antipendium van Nicolaas
van Verdun uit de vroeg-middeleeuwen.
Hier ziet men op de Donau plotseling veel
meer slepers en aken, het landschap wordt
nog vlakker en heel in de verte ontdekt
men reeds de silhouetten van fabrieks
schoorstenen. Men staat aan de poorten
van Wenen.
Prof. dr. N. Greitemann
CHARPENTIER heeft voor zijn fenome
nale succes nooit hoeven vechten. Ofschoon
hij ook nog verschillende andere werken
voor orkest en voor zangstemmen heeft
geschreven die indertijd ook graag en
veelvuldig werden uitgevoerd, kan men
toch wel zeggen dat de tand des tijds zich
op zijn oeuvre niet stuk zou bijten, en dat
alleen Louise haar populariteit, althans bij
de oudere generaties, wist te behouden.
Toch heeft Charpentier indertijd al hogere
ambities gekoesterd. Zijn Louise was be
stemd het eerste deel van een drieluik te
worden waarvan het vervolg. Julien, der
tien jaar later, in verschillende theaters
te Parijs, Monte Carlo en New York (met
Caruso in de titelrol) ook inderdaad nog is
opgevoerd. Maar Julien kon, wat zijn pu
blieke succes betrof, niet tippen aan zijn
gevierde tweelingzuster, en het sluitstuk
van de trilogie is de componist dan ook
altijd in de pen blijven steken. Na Julien
leek Charpentiers muzikale dichtader te
zijn opgedroogd.
WAARAAN LOUISE'S triomf mag wor
den toegeschreven? Men kan hier drie fac
toren of omstandigheden onderscheiden.
Eerstens zeker het muzikale talent van
Charpentier. Men behoeft geen onvoor
waardelijk bewonderaar van het natura
lisme of het verisme te zijn, om tóch vol
mondig te erkennen dat deze opera die dit
beginsel van de copiëring van het daagse
leven voor het eerst in Frankrijk in muzi
kale daden heeft omgezet, fragmenten be
vat de scène van de arbeiders in hun
werkplaats, de berceuse van de vader, en
bovenal de aria van Louise met haar „har
monische spelingen" in de laatste maten
die hun uitwerking en bekoringen nog
altijd niet verloren hebben. De tweede fac
tor is dat Charpentier als componist voor
het eerst uitzond oo een golflengte van
het naturalisme dus waarop in de litte
raire sferen, met Zola vooral, al ettelijke
duizenden mensen hadden afgestemd. Hij
had de tijdgeest derhalve mee. En ten der
de, en ten leste, wist Charpentier veel pro
fijt te trekken uit het feit dat zijn opera
waaraan hij dertien jaar eerder als win
naar van de Rome-prijs al begonnen was,
in Parijs werd opgevoerd tijdens de gran
dioze wereldtentoonstelling die duizenden
vreemdelingen naar de Franse hoofdstad
(die toen nog volop de erenaam van Ville
Lumière) verdiende, had getrokken. En het
is vooral wel met déze troef dat Charpen
tier zijn spel gewonnen heeft.
LOUISE TOONT van het „pittoreske"
Parijs van Montmartre met zijn bohémiens,
midinettes. toffe jongens en linke meiden
namelijk precies het beeld waarnaar de
buitenlander zo graag staat te kijken. En
ook de „filosofie" als dat hoge woord
hier gebruikt mag worden van de hel
din van het verhaal wier hoogste levens
wijsheid was gelegen in haar devies zich
„voortdurend te amuseren" en niet te kies
keurig te zijn op de kwaliteit van haar
vermaak, strookte vrij nauwkeurig met de
ambities der buitenlandse toeristen in Pa
rijs die hier de bloemetjes eens zo graag
en zo onvervaard komen buiten zetten
Voor zekere misverstanden, of een ge
zichtsbedrog. inzake waardering van Parijs
en zijn bewoners in de ogen van de vreem
deling, mag men Charpentier stellig voor
een ruim deel mede verantwoordelijk
stellen.
WANNEER MEN echter een scheiding
weet te maken tussen de soms wel erg
ondermaatse kwaliteit en geest van het
proza waarin Charpentier zijn libretto had
geschreven èn, anderzijds, de direct-aan-
sprekende. maar geenszins vulgaire mu
ziek van deze leerling van Massenet van
wie hij veel geleerd moet hebben, dan geeft
het pas deze zestigste verjaardag van
Louise, die dus nóg geen aftands besje is
geworden, met erkentelijkheid en waar
om zelfs niet eens met een heruitvoering?
te gedenken.
Frank Onnen
DE RUSSISCHE Literaire Gazet heeft
de Rus W. Abasjin en zijn vrouw aan de
kaak gesteld wegens praktijken die in het
westen beschouwd zouden worden als ge
wone handel in kunstartikelen. Het echt
paar kocht, zo schrijft het blad met af
schuw, schilderijen voor 1.500 roebel op
bij particulieren om ze voor minstens 8.000
roebel te verkopen aan anderen en soms
zelfs aan staatsmusea en gebruikten al
dus de kunst om een inkomen zonder werk
te verwerven.
De autoriteiten vonden m de woning van
de Abasjins ruim honderd schilderijen,
waaronder werken van Van Gogh en Ti-
tiaan met een totale waarde van een veel
voud van honderdduizend roebel. Het
echtpaar deed voorts pogingen, aldus de
Gazet, om werken van Russische mees
ters te verkopen aan overzeese zakenlui
en ook kwam het voor dat staatsmusea,
die werken van de Abasjins kochten, een
hogere prijs in hun boeken schreven dan
zij betaald hadden en dit extraatje dan
met het echtpaar deelden. In totaal hebben
staatsmusea voor miljoenen van de Abas
jins gekocht, aldus de Gazet. Het echt
paar heeft ruim tien jaar op deze wijze
praktijken uitgeoefend en zich daarbij ook
schuldig gemaakt aan handel in ikonen en
„verdachte relieken als het bed waarin
Alexander de Eerste geslapen zou heb
ben".
Een kwestie van promotie (Uit Punch, Servire-pocket)
ER IS GROEN in de natuur, dat wel
heel speciaal bij de winter lijkt te horen,
zelfs al laat het zich het hele jaar door in
meer of minder fleurige toestand bewon
deren. In de winterdag vind ik het ech
ter op zijn mooist en bij uitstek interes
sant omdat het zich zo merkwaardig kan
regelen naar de weersomstandigheden.
Bij droogte is het licht en soms goudach
tig van tint in de zon, vriest het flink
dan komt er af en toe een violette gloed
over te liggen, maar is het van dat regen
achtige kwakkelweer waar wij Neder
landers bij geboren en getogen schijnen,
dan is het groen van de winter vol en diep
van kleur als een streek nog natte water
verf. En het heerlijke is, dat het zich
overal waar loofbomen en dan in het
bijzonder beuken staan, laat bewonde
ren, zodat wij betuoners van een stukje
Randstad Holland er naar hartelust van
kunnen genieten.
U HEBT HET natuurlijk al begrepen,
het gaat hier helemaal niet om het groene
blad van de bomen, maar om het groen
waarmee hun stammen voornamelijk aan
de regenkant zijn gesierd. Die groene
„aanslag", door padvinders soms als na
tuurlijk kompas gebruikt omdat hij tame
lijk zuiver het zuidwesten aanduidt, die
aanslag is heel wat anders dan zomaar een
beetje groen. Hij leeft, en dit het liefst in
behoorlijk vochtige omstandigheden. Van
daar het voorkomen aan de zuidwestkant
van de stammen.
Het raderdier in actie temidden van de
luchtalgen. Links het bovengedeelte sterker
vergroot.
DOOR GEWOON WAT met mijn zak
mes bij elkaar te schrapen, heb ik dezer
dagen een krukdroge stam een beetje van
zijn groene bekleedsel ontnomen om het
thuis eens rustig te kunnen bekijken.
Eigenlijk was ik nieuwsgierig of de flora
van zogenaamde lucht-algen, die zich op
de schors had gevestigd uit veel of weinig
soorten zou bestaan. Dus legde ik thuis een
minuscuul klompje van het „wintergroen"
in een druppel water op een microscoop
glaasje, drukte het zaakje licht aan na
er een dekglaasje op te hebben gelegd en
ging kijken. Door de druk hadden de algen
zich prachtig verspreid en overal in het
simpele preparaat lagen ze nu als kleine,
levendig groene bolletjes meestal met
vieren tegen elkaar, soms ook bij tweeën
en een enkele keer alleen. Heel mooi,
maar jammer genoeg zonder enige varia
tie en allemaal van dezelfde soort In
dachtig aan het gezegde dat de aanhouder
wint, heb ik echter getroost een tweede
preparaatje gemaakt, toen een derde, een
vierdeen daar was iets afwijkends
in. Alleen beslist geen luchtalg van een an
dere soort, maar een lichtbruin bolletje,
veel groter dan de kleine algjes Het had
een duidelijk korrelige inhoud binnen een
glasheldere schaal, maar verder was er
niet veel aan te zien. Dus kwam glaasje
nummer vier op het rijtje van één, twee
en drie te liggen en begon ik een vijfde
monstertje nauwkeurig te bekijken. Weer
zonder resultaat. Nu een zesde kluitje
groenigheid nemen? Nee, ik pakte num
mer vier met zijn geheimzinnige bruine
bolletje nog eens, waarom weet ik niet.
HET GEVAL HAD ongeveer een kwar
tier gelegen, maar het bolletje was geen
bolletje meer. En het lag ook niet doodstil
tussen de roerloze algjes. Er zat duidelijk
beweging in en het wisselde voortdurend
van vorm. Nu eens leek het op een aardig
pulletje, dan weer kon het een misbaksel
Het bolletje en enkele van de vormen die
het bij het ontwaken uit zijn droogteslaap
aannam.
uit een pottenbakkerij zijn of een bultige,
scheve sierkalebas. Steeds duidelijker te
onderscheiden kreeg het dingetje twee
uiteinden en naarmate de bewegingen
zich versterkten, leek het geheel gaande
weg langer en slanker te worden. Tot er
eindelijk aan één van de einden duidelijk
iets naar buiten kwam steken; ietsslurf-
achtigs met een klein en snel draaiend
„tandwieltje" aan de top. Wanneer het
draaien even ophield, was goed te zien hoe
het wieltje in feite uit een aantal korte,
dikke haren bestond. Kwam het een secon
de later weer op gang, dan bleek het een
zo sterke stroom in het water tussen de
glaasjes te veroorzaken, dat de kleine
luchtalgen in het rond werden geslingerd.
HIERMEE WAS de oplossing van het
raadsel er. Daar temidden van de inge
droogde algenmassa had een (wegens de
droogte) ingekapseld raderdier gezeten.
Door het water om zich heen was het
„ontwaakt" en in ongeveer een half uur
had het zijn schijnbaar hermetisch geslo
ten kapsel weten te doorbreken om nu al
waaierend met zijn raderorgaan de kleine
algen naar zich toe te wervelen en ervan
te eten zo lang het water hem deze manier
van aan de kost komen mogelijk zou ma
ken. Dat moet in dit geval niet bijstér
lang zijn geweest, want nadat ik uitvoerig
had gekeken en getekend, heb ik het hele
preparaat rustig in de warme kamer laten
liggen. De volgende morgen was het vol
komen verdroogd. En het raderdier was
opnieuw een korrelig bruin bolletje met
een heldere schil, wachtend op een nieuwe
regenperiode.
Kees Hana