Franse staat bezuinigt
NORMAN LINDSAY, DE VEELZIJDIGE
KLUIZENAAR VAN AUSTRALIËRS BOHEME
MA YEERTIG JAAR
ZIET PARIJS WEER
LA BELLE HELENE
YAM OFFENBACH
NIEUWE BOEKEN
■fe in zakformaat
Dienstreizen beperkt, ambtenaren
ontslagen en... een uitverkoop
Schade aan voeten door
ondeskundig onderricht
Erbij
86 composities uit vele
landen ingezonden
ZATERDAG 12 MAART 1960
PAGINA TWEE
DE „NATIONAL GALLERY" te
Melbourne kocht in 1907 een penteke
ning aan van een toen reeds tamelijk
bekende Australische kunstenaar. Het
werk werd, met andere stukken, ten
toongesteld. Toen het publiek de teke
ning zag, stak er een storm van veront
waardiging op. De directie achtte zich
genoodzaakt om de prent om te draaien
en het publiek daardoor tevreden te
stellen. Tot nu toe heeft men het niet
opnieuw gewaagd om de op Nietz
sche geïnspireerde tekening publieke
lijk te vertonen.
ONGEVEER vijftien jaren later werden er een aantal Australische kunstwerken
naar Londen gestuurd voor een tentoonstelling. Enige Australiërs deden hun hest om
de Engelse douane-autoriteiten te bewegen, een deel der zending niet toe te laten,
omdat zij dat deel beslist geen reclame achtten voor hun land. De poging mislukte
en alle werken verschenen op de expositie. In 1931 werd de uitgever van het toon
aangevende periodiek „Art in Australia" aangeklaagd ter zake van de inhoud van
een aan een bekend kunstenaar gewijde aflevering. De clichés werden in beslag ge
nomen. Later werd de klacht echter geseponeerd. De maker van de pentekening van
1907, de vervaardiger van de werken, die men in 1922 buiten Engeland poogde te
houden en de kunstenaar aan wie de gewraakte publikatie van 1931 was gewijd, ivas
een-en-dezelfde figuur: Norman Lindsay, de „kluizenaar der Australische bohème".
was het werk, waarvan wij in het begin
van dit artikel vertelden, dat het door een
museum in Melbourne werd aangekocht
maar uit de circulatie moest worden ge
nomen, omdat het aanstoot gaf. De voor
stelling Christus aan het Kruis, omge
ven door vrouwen en Romeinse soldaten
met de duimen omlaag werd door ve
len als lasterlijk beschouwd. De critiek,
die Lindsay toen en bij andere gelegenhe
den kreeg, zette hem tot schrijven. Zijn
verweer en tegencritieken verschenen niet
maar zij waren een goede voorbereiding
voor zijn eerste boek „The Curate in
Bohemia" een geestige beschrijving
van Melbourne, zoals hij dat vroeger had
leren kennen. Dit boek werd een groot suc
ces en beleefde tot. dusver reeds 29 edities.
In de jaren 1908-1918 illustreerde hij ver
scheidene boeken. Ook bezocht hij Lon
den, waar hij de grootmeesters der schil
derkunst bestudeerde.
IN 1918 LIET mevrouw Lindsay zich
van hem scheiden. Hij hertrouwde met
Rose Soady, een schoonheid, die reeds
vaak model voor hem had gestaan. Zij
vestigden zich in Springwood. een plaatsje
in de Blauwe Bergen van Nieuw-Zuid-Wa-
les. Daar ontplooide Normen een enor
me werkkracht. Hij placht om vijf uur
op te staan, schetste dan twee uur in de
vrije natuur, werkte nadien aan een aqua
rel tot; de lunch, etste 's middags, schreef
van zonsondergang tot elf uur en las dan
nog tot na middernacht. In twaalf jaar
tijds „produceerde" hij 193 etsen. Zijn
vrouw hielp hem trouw en bediende de
pers. Honderden aquarellen vervaardigde
hij in die jaren tevens.
De critici lieten hem ook in Springwood
niet met rust. Wij vertelden reeds hoe
men probeerde, zijn werken niet te laten
vertonen in Londen. Zijn in 1930 versche
nen boek, „Read Heap" werd in de pers
gequalificeerd als een onbehoorlijke ro
man. De critiek werkte op Lindsay als
een rode lap op een stier. In 1931 ging hij
met zijn vrouw en twee dochters naar
New York. Daar schreef hij weer een ro
man, getiteld „Miracles by arrangement".
In de Verenigde Staten schatte men hem
als etser zeer hoog. Daarom ontmoette
hij daar veel litteraire beroemdheden en
beeldende kunstenaars van naam. Terug
in Australië schreef hij enige boeken, die
veel opgang maakten, maar ook veel cri
tiek ondervonden. Het waren „Saturdee"
als een beschrijving van een jongensle
ven door sommige critici op één lijn werd
gesteld met Mark Twain's „Huckleberry
Finn"; voorts „Pan in the Parlour" (1933),
„The cautious amorist" (1934), „Age of
consent" (1935) en èen nieuw kinderboek
„Flyaway Highway" (1936). Zijn meest
gelezen boek is waarschijnlijk een boek
voor kinderen, getiteld „The magie pudd
ing". De personages in „The magie pudd
ing" zijn de koala, de wombat, de opos
sum en andere Australische dieren. Dat
Norman Lindsay
Lindsay zelf voor de illustraties zorgde,
behoeft wel geen betoog.
TOEN LINDSAY de vijftig gepasseerd
was, ging hij werken met olieverf. Het
kostte hem in den beginne moeite, maar
toen hij zestig was, gold hij ook als een
„kunstschilder" van formaat. Ook bleef
hij met waterverf werken. Toen hij in
1959 tachtig werd. noemde men hem een
grootmeester in beide media.
LINDSAY IS nog steeds een scheppend
kunstenaar van uitzonderlijke betekenis.
Hij was en blijft een individualist zonder
weerga. Hij woont nog steeds in Spring
wood. Zijn hobby is het bouwen van
scheepsmodellen. Abstracte kunst zegt
hij is minder goede kunst. Zijn fort. is
nog altijd „zwart-op-wit". Zijn etsen be
horen tot de meest gezochte van onze tijd.
HONDERDVIJFENZEVENTIGDUIZEND dol
lars heeft een der Amerikaanse „paperback"-viit-
gevers neergeteld voor de rechten van Grace Me-
talious' „Return to Peyton Place". De verwach
tingen omtrent de afzetmogelijkheden van deze
voortzetting van haar au fond toch zouteloze
schandaal-kroniek moeten dus wel zeer hoog lig
gen. Een eveneens fabelachtig bedrag moet zijn
betaald voor het volumineuze' werk van Ayn
Rand: Atlas shrugged". Dc litteraire waarde van
deze twee romans is, zoals men van beide boe-
lien breisters nu eenmnl kan verwachten, nave
nant. Niettemin zijn ze zeer weJ leesbaar, al is de
mentaliteit die er uit spreekt beslist niet zo puur-
menselijk als door dc uitgevers wordt voorge
steld. Enige weken geleden heeft men in het
Amerikaanse blad Time een verslag kunnen le
zen van een voordracht die dc schrijfster van
„The fountainhead" en „Atlas shrugged'1 voor
een gehoor van middelbare scholieren heeft ge
houden: „weg met hel altruïsme, leve het kapi
talisme" was de leus die zij er bij haar jeugdig
gehoor in wilde pompen. „Alle ellende waaronder
de mensheid vandaag gebukt gaal. spruit voort
uil het feit dat hoe vreemd dat ook moge klin
ken er een teveel aan solidariteit en onzelf
zuchtigheid onder de mensen gevonden wordt!"
In haar nieuwste boek laat zij dan ook een ge
niale figuur in opstand komen tegen de maat
schappij, waarin men deze door haar zozeer ver-
efschuwde principes poogt te realiseren. Het
dient, gezegd te worden dat zij met. een grote be
hendigheid haar standje weet te verdedigen:
ruim duizend pagina's telt dit hoek dat met vlijt
en flair bijeengeschreven werd maar dal toch
wrevelig stemt door de naargeëstigheid en over
spannen heroiek die er zo duidelijk uit spreekt.
OM WEER WAT op verhaal Ie komen kan men
niet beter doen dan zich Elaine Dundy's „The
Dud Avocado" aan te schaffen, een pretentieloos
verhaal over een jeugd en liefde in Parijs, bij
zonder geestig geschreven, evenals „Call me when
the cross turns over" van d'Arc.v Niland, die
reeds eerder faam verwierf met een eveneens in
Australië spelende reman „The shiralee".
Ongeveer in de trant, van Patrick Dennis' „Aun
tie Manie'" is „House party" van Virginia Rowans,
vol hachelijke en kolderieke belevenissen van een
bont gezelschap tijdens een drie dagen durend
gezellig weekendje. Andere nieuwe of in hérdruk
verschenen titels voor degenen, die het leven
liefst van de zonnige kant wénsen Ie zien. zijn
„Gentle Annie" van MacKinlay Kantor, „The girls
on the 10th floor" door Steve Allen, één van
Amerika's meest geliefde tv-artiesten. Joey
Adams' huishoudelijke en amoureuze belevenis
sen „Cindy and I", terwijl de onvermoeibare
1 loemlezer Louis Untermever bij's werelds groot
ste schrijvers zijn materiaal verzameld heeft voor
zijn zeer aanbevolen bundel „A treasury of ribal
dry". Wat men beslist niet mag overslaan is het
boek van Robert G. Fuller „Danger! Marines at
work", over een groep Amerikaanse mariniers
die naar een eerste klas vakantiecentrum ergens
in de Pacific gezonden worden: de aard van hun
verrichtingen daar laat zich natuurlijk gëmakke-
Ulk raden: over dit' thema zijn er in de loop dei-
jaren verschillende min of meer geslaagde werk
jes verschenen. Dit van Fuller mag men zeker
tot de besten rekenen. Maar na alle humoristi
sche verhalen die er over het meest roemruchtige
Amerikaanse wapen te boek gesteld zijn. zal men
toch wel weer eens naar wat waarachtigers wil
len grijpen; een zich zo strikt mogelijk aan de
feiten houdend verslag van een groep mariniers
in gevecht gedurende dc tweede wereldoorlog
werd geschreven door Richard Tregaskis Het
verscheen onder de titel „Guadalcanal diary" De
soberheid van de bewoordingen waarin dit ver
slag gesteld is kan alleen maar de indruk beves
tigen dat men hier te maken heeft met een
auteur die zich bij het schrijven gedurig bewust
is geweest van het gevaar in een soort helden- en
vaderlnndsvcrheerlijking te vervallen Hij heeft
er zich tamelijk vrij van weten te houden.
A. M.
LINDSAY (hij is de tachtig gepasseerd)
kan inderdaad terugzien op een rijk en
bewogen leven. Hij was een van de tien
kinderen van dr. Lindsay, arts te Creswick
(Victoria), een plaatsje, waar veel goud
zoekers woonden. Als al zijn broeders en
zusters had de op 23 februari 1879 geboren
Norman tekentalent. Norman's grootva
der, ds. Lindsay, nam hem en zijn andere
kleinkinderen dikwijls mee naar het mu
seum van Ballarat. Ook las hij met hen
Shakespeare.
De jonge Norman was een verwoed le
zer. Vóór zijn twaalfde jaar had hij reeds
het grootste deel van de bijbel, stukken uit
Homerus, Don Quichotte, De drie muske
tiers en andere bekende boeken gelezen.
Wat nog meer zegt, hij had ze, louter voor
zijn plezier, zelf geïllustreerd. In de plaat
selijke bibliotheek vond hij een boek met
etsen van Dürer en een reeks illustraties
bij Shakespeare, vervaardigd door de
Amerikaanse kunstenaar Edwin Abbey.
Dürer en Abbey maakten een zo diepe in
druk op hem dat hij pentekeningen ging
maken.
OP SCHOOL behoorde Norman beslist
niet tot de uitblinkers. Dank zij zijn te
kentalenten, die hij gaarne in dienst van
zijn makkers stelde, was hij een geziene
figuur. Toen hij zestien jaar oud was,
moest hij gaan werken voor de kost. Zijn
oudere broeder Lionel was in dienst van
„The Hawklet", een in Melbourne ver
schijnend weekblad. Norman trad even
eens toe tot de staf van dat blad. Daar
door leerde hij reeds jong vele aspecten
van het leven kennen. Naast zijn journa
listieke werk maakte hij illustraties voor
boeken, brochures en handelsetiketten.
Norman bleef ook in Melbourne veel le
zen. Hij „ontdekte" er Rabelais, Balzac,
Byron's brieven, Swinburne's gedichten
en ten slotte hij was toen negentien
Nietzsche. Hij maakte een serie van zes
tien pentekeningen als illustraties bij
Boccaccio's „Decamerone". Hij was in die
dagen (het signalement is afkomstig van
een zijner vrienden) „een magere, „riet
achtige" jongeman met een lange hals,
een goed-gevormd hoofd, heldere ogen en
beweeglijke lippen. Hij sprak snel. Hij
lachte vaak en aanstekelijk. Hij droeg een
grote rode strikdas". Hij ging houden van
Katie Parkinson, de zuster van een vriend
en trouwde met haar in 1899. Norman
Lindsay was toen twintig jaar oud.
„THE HAWKLET" hield op te bestaan.
In Sydney was er een journalist, die veel
zag in Lindsay, te weten de hoofdredac
teur van het „Bulletin". De illustraties
bestemd voor de „Decamerone" maakten
veel indruk op die hoofdredacteur en in 190
verbond hij Lindsay aan zijn blad. Ruim
tien jaar bleef de kunstenaar in vaste
dienst bij het „Bulletin". Hij maakte spot
prenten, illustreerde verhalen, moppen en
gedichten, tekende allegorische schetsen
en nog veel meer. De ruim tienduizend te
keningen, die hij tussen 1901 en 1913 maak-
Balleflessen aan jonge kinderen
Van onze correspondent in Parijs)
De Franse staat heeft enige tijd gele
den aangekondigd, dat hij bezuiningen
ter grootte van 150 miljoen nieuwe franc
(120 miljoen gulden) wilde doorvoeren.
Gisteren heeft de staatssecretaris van fi
nanciën medegedeeld, dat die besparin
gen nog iets meer zouden zijn, en wel
170 miljoen nieuwe franc of 136 miljoen
gulden. De bezuinigingen zullen in drie
verschillende hoofdstukken worden ge
vonden:
a. Opheffing van functies.
b. Verkoop van bezittingen van dc staat
(eigenlijk geen bezuinigingen maar een
reductie van kapitaal), populair gezegd:
een uitverkoop.
c. Overdracht van belangen van de
Franse staat in na dc oorlog genationa
liseerde ondernemingen.
Op het onder a genoemde zal 88 miljoen
worden bezuinigd.
Een aantal ambtenaren zal met pen
sioen worden gestuurd en niet worden ver
vangen. Bovendien, dit is nadrukkelijk
vermeld, zal het aantal dienstauto's van
het leger vrij regoureus worden beperkt. Er
is namelijk gebleken dat de meeste wor
den gebruikt voor velerlei particuliere
verplaatsingen. Ook heeft de regering
aan vele leden van de diplomatieke ver
tegenwoordigingen van Frankrijk in het
buitenland laten weten, dat het niet nodig
was dat hun bezoek aan de Quay d'Orsay,
wanneer zij werden overgeplaatst, voor
rekening van de staat geschiedde.
Zij kunnen met hun bezoek best wach
ten tot zij met vakantie gaan.
Er zullen verder 23 miljoen nieuwe
francs (18 miljoen gulden) worden gevon
den uit de verkoop van onroerende goe
deren, die aan de Franse staat behoren
(o.m. zullen het „Bagno" van Cayenne
worden verkocht, sportterreinen, een ka
naal in Midden-Frankrijk, oude vestingen,
een hotel in Cannes (afkomstig van naas
ting na de oorlog) enzovoort.
Tenslotte zal ongeveer 25 miljoen gul
den worden gevonden in de vergoedingen,
welke de staat zich zal laten betalen voor
de overdracht van financiële deelnemin
gen in ondernemingen, die in de jaren na
de oorlog door het rijk zijn geconfis
queerd. Frankrijk is daarbij te werk ge
gaan op een wijze, die in andere landen
scherp is veroordeeld en waarvan de kwa-
lifikatie van de befaamde olifant in de
porseleinkast nog maar bijzonder slap is.
De staat heeft uit die deelnèmingen, onder
meer in dagbladbedrijven echter grote
winsten getrokken. Men wil nog niet be
kend maken om welke financiële belan
gen het gaat, omdat men bevreesd is dat
speculatieve beursmanipulaties daarvan
het gevolg zouden zijn.
Inl'ernationale muztiehweek
In verband met de internationale mu
ziekweek van 3 tot 11 september welkt
door de stichting „Gaudeamus" te Bilt-
hoven wordt georganiseerd, hebben 61
componisten uit veertien landen, onder
welke Amerika, Brazilië, Israel en Polen
in totaal 86 composilies gezonden. De jury
is thans bezig de werken té selecteren,
is thans bezig de werken te selecteren.
DE DRAAGSTER van de titelrol is de
Parijse zangeres Geori Boue. Zij is jaren
aan de Opéra en de Opéra Comiqiue ver
bonden geweest. Zij mist het „volkse", dat
wel vereist is voor deze schone Helena,
die door de componist en zijn tekstschrij
vers in het tweede keizerrijk was thuis
gebracht. Daar staat echter tegenover dat
zij goed acteert, een sierlijke verschijning
is en een prachtige stem heeft. Meer dan
het werk zelf eigenlijk vraagt. Paris, haar
minnaar, wordt gespeeld en gezongen door
de jonge Bernard Plantey, een bij 't Parijse
vrouwelijke publiek geliefde artiest, die zich
verdienstelijk van de veeleisende rol kwijt.
Rondom hen is een bezetting, waarvan
sommige leden zeker beter acteurs dan
zangers zijn maar die desalniettemin hun
rollen met zorg en plezier weten te bren
gen zoals bijvoorbeeld Jean Raymond, een
volmaakte Calchas of Dominique Tirmont
als Agamemnon. Een vrij groot koor en
ballet, frisse en goed gevonden decors van
André Delfau, een Parijs theaterorkest dat
veel beter is dan men gemeenlijk krijgt te
horen, het is alles bij elkander genoeg om
ook deze Parijse schone Helena een even
lange wederopstanding te voorspellen als
La Vie Parisienne haar kent.
Frank Onnen
Een proeve van het werk van Norman
Lindsay.
te, getuigen van zijn veelzijdigheid. Hij
was zowel humorist als satyricus en bo
vendien iemand met veel vitaliteit en oor
spronkelijke gedachten.
In zijn „Bulletin"-jaren maakte Lindsay
ook grotere werken. Zijn drie bekendste
pentekeningen uit die jaren zijn „Pollice
Verso" (1904), „Dionysus" (1905) en „The
Crucified Venus" (1912). „Pollice Verso"
WELGETELD HONDERDDERTIEN werken, operettes in één
of meer bedrijven, inclusief een werkelijke opera telt het oeuvre
van de componist Jacques Offenbach, die van 1855 tot aan 1880,
het jaar van zijn dood, de koning van het rijk van de lichte
muze in Parijs is geweest. „Pascal et Chambord" heette de één-
akter, die twee maart 1839 in het Palais Royal werd gespeeld,
„Mam'zelle Moucheron" het spel in één bedrijf dat, een half
jaar na zijn dood. 10 mei 1881 in het Theatre de la Renaissance
over het voetlicht werd gebracht. Veel is er van dat omvang
rijke levenswerk niet gebleven al ontkomt men nooit aan de
indruk dat er van die 113 waarschijnlijk enige ten onrechte in
de stoffige archieven van beduimelde partijen en piano-uit
treksels zijn verdwenen. Maar „La vie Parisienne", „Orpheus in
de onderwereld", „De dochter van de tamboer-majoor", „De
groothertogin van Gerolstein" en „De schone Helena" hebben,
met dan het eigenlijk los van alles staande „Hoffmann's ver
tellingen" het Franse en het internationale repertoire gehouden.
„La vie Parisienne" heeft, dankzij Jean-Louis Barrault, een
herrijzenis gekregen, die er wezen mag en die heeft geloond:
bijna 500 keer is het thans in het Palais-Royal, voor welk
„schouwburgje-als-een-poffertjeskraam" het indertijd ook werd
geschreven, gespeeld en zou men elders de reeks voortzetten,
dan zou men gemakkelijk voor nog een paar honderd voorstel
lingen kunnen bijtekenen.
DE SCHONE HELENA dateert van 1864. Nog tijdens Offen
bach's leven heeft deze „opera-bouffe" vele reprises beleefd,
zowel in 1870 kort na oorlog en revolutie als in 1876. Later heb
ben anderen het in Parijs weer opgevoerd, onder meer in 1886,
in 1890, in 1899 en in 1919. In het buitenland (ook in ons land
een jaar of 25 geleden, onder anderen onder Eduard Flipse) is
het werk al sedert zijn première gespeeld.
De schouwburgdirecteur of intendant, die T
thans een werk van Offenbach, met name de tekst werden vaak, rekening houdend
La Belle Hélène op zijn repertoire wil met d.e actualiteit van het ogenblik, ver
nemen, dient echter wel te bedenken dat anderingen aangebracht, enzovoorts,
het oorspronkelijk is gemaakt voor een wammfttt? h/tcm j- t
theater van betrekkelijk geringe capaciteit kptegenwoordig van zul-
en dat het contact tussen spelers en pu- tgr°te sPektfkelstuk"
bliek er nogal innig was. Men gaf elkander 5*" SiS l- f f?en ei§enkjk ™eer
wel repliek, de bewonderaars van de vrou- heeft 5TlId' dienJ
welijke hoofdrollen kwamen avond aan f aVa00r+het grootsle deel
avond de eerste rangen en de loge vullen. L t8 °nZ6
tijd, of men geeft een soort historische re
constructie van een operette, die zelf weel
een anachronisme heeft willen zijn. Men
ziet dat het probleem niet eenvoudig is.
Henri Varna, de directeur van de Parijse
Mogador, geliefd oord van muzikaal ver
maak voor de gemiddelde Parijse burger,
heeft het bij de jongste reprise gezocht in
een uitstekende bezetting van de hoofd
rollen en in een redelijk rigoureuze mo
dernisering van de enscenering. Hij heeft
het gevaar van de grote afstand tussen
spelers en publiek, dat een dergelijke op
voering van thans bedreigt, zeker duidelijk
gevoeld en willen voorkomen. Omdat hij
een revueman is het Casino de Paris
staat ook onder zijn leiding heeft hij
dus de klassieke brug rondom de orkest
bak thans ook voor de operette in ere her
steld. Dat maakt het mogelijk bepaalde
scènes in de zaal te halen en de spelers
en speelsters vlak bij, bijna tussen
de toehoorders te brengen.
De schone Helena (Geori Boue) en Paris
(Bernard Plantey) schepen zich in voor
Cythera.
Herhaaldelijk komen bij het bestuur
van het Nederlandse Ballet Verbond be
richten binnen, dat door ondeskundig bal-
letondêrricht aan kinderen grote schade,
vooral aan voeten en knieën wordt toege
bracht, zo heeft dit bestuur aan de minis
ter van Sociale Zaken schriftelijk ter ken
nis gebracht.
„Het blijkt dat in bijna elke plaats in ons
land door onverantwoordelijk lesgevende
personen aan jonge, soms zelfs zeer jonge
kinderen met „spitzen" (d.i. het staan en
bewegen op de punten der tenen in zoge
noemde spitzenschoenen) wordt toege
staan.
Het is om bovengenoemde reden, dat het
bestuur van het Nederlands Ballet Ver
bond uwe Excellentie met klem verzoekt
hiertegen op te treden en de mogelijkheid
te onderzoeken de invoer, vervaardiging
en verkoop van „spitzenschoenen" in de
maten voor kinderen tot de leeftijd van ne
gen jaar te verbieden".
In een brief aan de Nederlandse be
roepsvereniging van danskunstenaars
heeft genoemd bestuur deze vereniging
verzocht zijn actie te willen ondersteunen.