PATER AÜDETTE, zieleherder, Duitse weervoorspellingen op lange termijn voor tachtig percent juist Drs. DB Rover, ceptielemmpaxteux „My Fair Lady" antketent nieuwe uitbarsting van msée Noorse iaaisirijd scherpschutter en vleesleverancier Erbij ZATERDAG 12 MAART 1960 PAGINA DRIE TOEN WIJ Pater Audette voor het eerst ontmoetten, was hij op en top een zielen herder. Hij werkt als missionaris en als leraar aan het Bwera-Seminarium in Kitabi in het Oost-Afrikaanse land Oeganda. Hij was die middag op een van zijn rondes. Wij zagen hem gehurkt voor een primitieve behuizing in druk gesprek met een tweetal dorpelingen. De taal der streek het A-Tjoli spreekt hij vloeiend. „Je moet (zei hij) de taal der mensen goed kennen, anders is het onmogelijk, werkelijk in contact met hen te komenUit wat hij later op die dag vertelde bleek, dat hij niet slechts de taal, maar ook land en volk door en door kent. We waren toen bij hem thuis. Hij droeg zijn „herderlijke kledij" (zoals hij het zelf uitdrukte) en toonde ons in de loop van het gesprek een prachtig bewerkte olifantstand.. Wij hadden tot dan toe gedacht, dat ervaren en kunstzinnige ivoorsnijders, vooral in Azië (India, Ceylon en China) voorkomen, maar William Audette vertelde ons, dat er ook onder de Afrikaanse kunstenaars en handwerkslieden wat hij noemde „ivoor-tovenaars" zijn. En hij verzuchtte: Als ik er nu maar in slaag om vóór mijn vertrek uit Oeganda een olifant te schieten, een mannetjes-olifant, dan kan ik de tanden van dat dier laten bewerken!" Foto hierboven: pater Audette met een fraai bewerkte olifants tand, geschenk van zijn parochi anen. Hiernaast: de missionaris bij een door hem geschoten nijlpaard. (Van onze weerkundige medewerker) DE DOOR DE DUITSE weerdienst in „Die Grossweiterlagen Mitleleuro- pas" vermelde resultaten betreffende de maandelijkse verwachtingen omtrent de neerslag en de temperatuur in 1959 geven ons aanleiding gewag te maken van een geleidelijke vooruitgang op het gebied van de wetenschap die het ver loop der ontwikkelingen in de damp kring behelst en leiclt tot. het langs wetenschappelijke weg verkrijgen van weersverwachtingen op langere termijn, in dit geval voor elke maand, waar de Duitse weerdienst te Offenbach zich mee bezig houdt. Het is ons bekend dat men er hier en daar, ook in wetenschap pelijke kringen, nogal septisch tegen over staat zodat wij het van de Duitse weerdienst zeer op prijs stellen met al zijn „verwachtingen", geslaagd of niet geslaagd, open kaart te spelen, zoals in liet jaaroverzicht van 1959. Elke maand- verwachting wordt getoetst op haar uit komst aan de hand van een 60 a 70 weer stations over geheel Duitsland verspreid. In grote trekken komt ook het weer in Nederland hiermee overeen, al is deze overeenkomst in de temperatuur sterker dan in de neerslag, die zelfs in ons kleine landje nog grote plaatselijke ver schillen te zien kan geven. OM EEN INDRUK van de in 1959 ver kregen resultaten te geven plaatsen wij hier de maandelijkse temperatuur en neer slagverwachting met daarachter het per centage van deze verwachting dat over genoemd aantal stations uitkwam. Temperatuur Januari te zacht 85% Februari te zacht37°/o Maart te zacht 100% April te koud0% Mei te warm 96% Juni te warm99% Juli te warm100"/o Augustus te warm 95% SeDtember te warm92% Oktober normaal 59% November normaal 97% December te zacht 100% jaar 1959 80.8% Neerslag Januari te nat 82% Februari te droog100% Maart te droog 78% April te droog 71% Mei te droog 73% Juni te droog70% Juli te droog 95% Augustus te droog65% September te droog100% Oktober te droog 76% November te droog91% December te nat 32% TOEN EEN JONGE BIOLOOG vlak na de oorlog wat reptielen en amfibieën ving in Zuid-Europa, kostte het hem weinig moeite deze dieren in Nederland kwijt te raken. Hij maakte een stencil van zijn aanbiedingen, stuurde dit naar liefhebbers en binnen korte tijd waren al zijn dieren onder dak. Dit bracht hem op een idee. Hij ging in het groot werken en dat heeft tot gevolg gehad, dat de naam van drs. W. de Rover nu een bekende klank heeft bij de terrariumbezitters. Uit de gehele wereld, behalve van achter het ijzeren gordijn, importeert hij zijn dieren. In een caravan achter de ouderlijke woning „Het Roversnest" op de Wageningse berg huis vest hij ze in tal van terrariums. Nu nog wel. Maar binnenkort gaat hij verhuizen en dan vestigt hij een modern bedrijf in Putten op de Veluwe. HET VAK VAN reptielenimporteur en -handelaar levert risico's op. Want al praat drs. De Rover er zelf niet over, hij heeft toch de afgelopen zomer nog een heel gevecht moeten leveren met een ver vaarlijke anaconda, die een van zijn han den ernstig beschadigde. Maar de heer De Rover spreekt liever over het mooie van zijn vak. Over de prachtige terrarium liefhebberij, over zijn tamme blauwe le guaan en over de Indigoslang, de „Sweet and Gentle," die de liefste slang ter we reld is. „Hij bijt nooit en je hoeft er maar een muis bij te zetten om hem te laten eten" zegt hij met vertedering in zijn stem. Vol ijver toont, hij zijn bezoekers al de vreemde dieren, die hij in voorraad heeft. Dat zijn er nu natuurlijk niet zoveel, en de meesten zijn in dit jaargetijde niet zo levendig. Maar toch heeft hij ook in deze tijd van het jaar nog heel wat bakken, waar de hagedissen dooreen krioelen, waar jonge Italiaanse ringslangen in klu- nuchtere mensen, die zich niet druk ma ken zolang de visprijzen maar hoog blij ven? Neen, dat zijn zij bepaald niet. Wij behoeven maar te verwijzen naar Ibsens drama's: zijn hoofdfiguren zijn geladen, bewogen zielen. Niet neutraal, zakelijk, be schouwend, maar argwanend, jaloers, lichtgeraakt, hartelijk, kunstzinnig, opof feringsgezind, ti-ouw, geestdriftig. En nu is „My Fair Lady" gekomen, Shaws „Pygmalion" als musical. Profes sor Higgins wil daarin miss Doolittle, het bloemenmeisje, haar vulgaire spraak afleren. Hij wil van Elisa een dame ma ken en wedt dat dit hem gelukken zal. De vertaler zat met een enorm probleem. Want er was zijns inziens in Noor>vegen geen taal zo vulgair als de officiële. En dus laat hij Elisa de professor terechtwij zen omdat zijn taal in de ban is en. met de schoolboeken in de hand, geaffecteerd kan worden genoemd. Men heeft voldoende gevoel voor fair play om Andre Bjerke, de vertaler, niet te dwingen zijn tekst te wijzigen. En zo wordt in de burcht van de nieuwe spelling zelve, het Volkstheater, dat al maanden van te voren voor de weekeinden is uitverkocht, de officiële taal die van het bloemenmeis je genoemd. Nu raast men natuurlijk aan de andere zijde en in het bijzonder enkele schoolvossen met weinig gevoel voor hu mor begrijpen er niets meer van. Ook zijn er lieden, die redeneren: wel aan, wij hebben met onze regeringsmeer derheid de bourgeoisie haar taal afgeno men en deze vervolkst, wij dienen nu de goed-Shawse consequentie de vertaling van „My Fair Lady" maar op de koop toe te nemen en onze stellingen te blijven verdedigen. Deze houden in, dat de taal van het grote publiek méér recht heeft, de officiële te zijn dan die van de intellectuele en burge- lijke minderheid. Zij, die zo redeneren verliezen daarbij wel uit het oog, dat de zelfde Bernard Shaw in een van zijn stuk ken laat zeggen: de meerderheid heeft altijd ongelijk. wens heerlijk liggen te suffen, of waar knoestige denneappelskinken om een stukje banaan bedelen. IN EEN BASSIN dartelen jonge alliga- tortjes. „Ik heb een klant, die er elk jaar zes koopt" vertelt de heer De Rover. „Dat kost hem zes maal vijfendertig gulden, en daarvoor heeft hij er een jaar plezier van. Dan worden ze te groot en moet hij ze weer van de hand doen. Maar geen nood, dan koopt hij weer zes nieuwe!" Bij een bezoek aan de heer De Rover wordt er natuurlijk over terrariums ge praat. „Het is helemaal niet moeilijk" krijgt men er te horen. „Een flinke lamp bovenin en dan maar zorgen, dat het over dag goed warm is. Bij woestijndieren mag het 's nachts best koud zijn. Alleen oer- wouddieren moeten een wat gelijkmatiger temperatuur houden." Zo kunnen skinks uit Israel temperaturen tot het vriespunt verdragen, hetgeen trouwens voor alle jaar 1958 77.8% DEZE CIJFERS bewijzen in de eerste plaats dat er ten opzichte van 1958 een verbetering te bespeuren is. In 1958 gaf de temperatuurverwachting een geslaagd per centage van 74 pet fnu 80 pet) te zien en de neerslagverwachting 61% (nu 78%). De aprilverwachting (te koud) is to taal mis geweest waarvoor dan ook 0% moest worden gegeven. Ook februari (te zacht) in werkelijkheid iets te koud op de meeste stations en oktober (normaal) in werkelijkheid iets te warm, stelde de Duitse weerkundigen iets teleur. Opmerkelijk is het dat ook de afgelopen winter zich bijna voor 100 pet. aan de ver wachting heeft gehouden die luidde „Een gemiddeld zachte winter met een droge februari en in januari minstens één vorst periode". Ook in ons land is januari de enige maand geweest waarin gedurende een week tot tien dagen geschaatst kon worden en waarin ook enkele nachten met strenge vorst (tot -15C) voorkwamen. MEN MAG' DAN nog zo septisch tegen over deze Duitse lange-afstandverwach- tingen staan, toch zijn de resultaten hoop gevend al zal men ongetwijfeld ook in de naaste toekomst meer teleurstellingen in de vorm van mislukte verwachtingen tegenkomen. Laten wij echter bedenken dat deze verwachtingen op lange termijn (De Bilt waagt zich er nog niet aan) heel wat moeilijker zijn en meer tijd vergen dan de dagelijkse weersverwachting die gemiddeld ook niet hoger komt dan 80 tot 85 pet. Ten aanzien van de komende zomer heeft geen enkel officieel meteorologisch ins.ti- tuur, voorzover ons bekend, zich uitgelaten. Wel konden wij verleden jaar in oktober lezen dat een Engelse meteoroloog min stens 20 van zulke zonnige en droge zomers heeft voorspeld maar wij doen goed dit gauw te vergeten, zoals wellicht ook deze weerkundige zelf al lang zal hebben ge daan. Wij blijven van mening dat de zo mer (mei tot midden oktober) van 1959 te bijzonder was om zomaar geprolongeerd te kunnen worden. Onze tuin- en kamerplanten Drs. De Rover met een alligatortje Europese dieren ook geldt. Maar over dag moet de temperatuur boven de 25 gra den zijn. Direct zonlicht is zeer belang rijk". DE HEER DE ROVER importeert ook gifslangen. Ook voor boa's en pythons klopt men bij hem aan en dan betaalt men per centimeter. Maar die importeert hij alleen als het kleine exemplaren zijn, want anders worden de kosten te hoog, omdat het gewicht veel sneller vermeerdert dan de lengte. „Maar dat zijn echt geen din gen voor een amateur," zegt hij. „Laten die het maar zoeken bij de kleinere dieren. Muur- en smaragdhagedissen, heel kleine slangetjes, schildpadjes en dergelijke. Een acantodactylis, de franjeteenhagedis is heel leuk en de doornstaartskink is on verslijtbaar." Maar die laatste wordt al weer veel groter. Jammer, want het is net zo'n leuk dier als de denneappelskink, die inderdaad precies een echte denneappel is. Trouwens, achter glas zijn ze allemaal gezellig. Ook de alligatortjes, die de heer De Rover heel rustig in zijn hand neemt. MAAR HET VERHAAL van de Zwitser, die zijn mamba's pleegt te aaien, gelooft hij toch echt niet. „Mamba's zijn de ge vaarlijkste slangen die er zijn," zegt hij vol ontzag. „Ze zijn de enige slangen, die aanvallen en daarbij harder vooruitkomen dan een mens. Er zijn mensen aan mam ba's ontkomen. Maar dat kwam doordat hun hond zich opofferde." Na zo'n verhaal verlaat men snel de caravan van de heer De Rover. Want de kleine ringslangetjes, die even slaperig opkijken, beginnen dan opeens op grote zwarte mamba's tc lij ken. Het is een opluchting, als de hond kwispelstaartend op je afkomt. VOOR PRIMULA'S of sleutelbloemen heeft men wel veel belangstelling maar vele mensen menen nog steeds dat ook de tuin-pri muia's een ongunstige invloed op de gezondheid zouden hebben, doch dat is geslist onjuist. De vele mooie tuinsoorten kan men rustig aanplanten; ze doen geen kwaad. Ze groeien het best op een licht schaduwplekje; in ieder geval zo dat ze op het heetst van de dag een weinig in de schaduw staan. Een van de bekendste soorten is de bekende en vroegbloeiende primula elatior of primula veris; er ko men alle mogelijke tinten in voor en men kan ze ook zelf in eigen tuin zaaien, maar dat zal men dan tegen half mei moeten doen. Een jaar later kunnen ze dan al vol op bloeien. Ze houden van een goed vocht- opgevende grondsoort; soms doen ze het ook heel goed langs de slootkanten. Primula's kan men ook voortkweken door middel van scheuren en als men flinke pollen heeft is het nu de goede tijd dat te doen; liefst zo spoedig mogelijk, want binnen enkele weken kunnen vroeg bloeiende soorten al de eerste bloemknop pen openen. Ik mag misschien uw aan dacht ook wel eens even vestigen op de vele kussenvormende soorten; die blijven laag bij de grond en dat is echt iets voor de rotstuin of op de voorgrond in de bor der. WAT, U EEN olifant schieten, pater? vroegen wij verbaasd. Maar jaagt u dan? William Audette begon te lachen. „Inder daad," Ik jaag zelfs bij voorkeur op grof wild, op nijlpaarden bijvoorbeeld. Ik ben in Canada geboren en getogen, in de provincie Ontario. Daar leerde ik reeds jong met een jachtgeweer om te gaan. Ik ben van de jacht gaan houden en deze jeugdliefde heb ik nooit verzaakt. Hier in Öelganda zeker niet. Ik verzeker u, dat het hier uitstekend jagen is. U weet natuur lijk, dat we hier het Koningin Elizabeth Wildreservaat hebben. In dit reservaat mag uiteraard niet gejaagd worden, hoe wildrijk het ook is. Maar in de omgeving van het reservaat is het wild eveneens zeer talrijk. Bij de merèn, plassen en an dere „watergebieden" wemelt het letter lijk van nijlpaarden. Volgens een schat ting van de jachtopzieners komen er zes tig voor op iedere vierkante kilometer oeverland. Dat is geen kleinigheid! Als je dan bedenkt, dat die kolossen dikwijls een heel eind van het water moeten gaan om bun rantsoen van bijna een kwart kubieke meter gras te bemachtigen, dan begrijpt u wel, dat de kans om zo'n hippo tegen te komen, werkelijk groot is. Overmorgen ga ik proberen, er een neer te leggen. Het zal mijn eerste zijn van dit jachtseizoen. Vier per jaar zijn wettelijk toegestaan. Gaat u mee? Dan kunt u de „Jagende Missionaris" in actie zien!" „Graag" zeiden wij „we volgen dan wel op een veilige afstand". De pater lachte. „Er is heus geen gevaar bij, daar zal ik wel voor zorgen. Een paar dorpe lingen zullen over u waken!" Twee dagen later meldden wij ons in de ochtendschemering bij onze gastheer. Dit maal was hij niet gehuld in zijn „herder lijke kledij", maar in een safari-pak. Zijn eenloops geweer zag er soliede en vertrouwenwekkend uit. Enige, negers, ge wapend met speren, waren ook van de partij. We reden een stuk langs een moei lijk begaanbaar spoor, stapten uit de auto en gingen op weg naar het jachtgebied, dat in de buurt van een meertje lag. Na een halfuur wees een onzer donkere „be schermers" in de verte de oever van een meertje. En inderdaad, daar zagen we de kolossen., we telden er tien. „Samen zekfer 25.000 kg. vlees" schatte pater Au dette. Sommige lagen loom te dommelen. Andere scharrelden heen en weer. We naderden het meertje. De missio naris ging met zijn helper voorop. Wij volgden met onze twee beschermers op enige afstand. Op een teken van zijn „jachtjonker" bleef pater Audette staan. Dicht bij de oever stonden drie nijlpaar den. De missionaris legde aan, richtte en schoot. De Afrikanen volgden aandachtig de bewegingen der nijlpaarden. Twee ver wijderden zich snel. Het derde bleef roer loos en viel om. „Raak!" zei William Audette. „Niet slecht, mijn eerste schot en meteen een voltreffer, vermoedelijk iets onder het oor, dat is de kwetsbare plek van een hippo. Ik heb nu dus al 25 percent van mijn jaarrantsoen verbruikt" voegde hij er ietwat spijtig aan toe. Hij sprak een ogenblik met de Afrika nen. Ze lachten tevreden. Een hunner maakte zich snel uit de voeten. Hij ging zijn stamgenoten vertellen, dat Bwana Audette een hippo had geschoten en het vlees ter beschikking stelde van het dorp. „Dat is goed nieuws voor de mensen," zei de pater, „zeer goed nieuws zelfs, want in dit deel van Oeganda lijden wij aan een welhaast chronisch vleestekort. Zo ziet u, dat mijn jachtlust ook wel een goede zijde heeft. Althans, dat vinden de Afrikanen. En nu gaan we terug naar Kitabi, want ik moet de Afrikaanse wildwachter mede deling doen van mijn jachtresultaat. Hij noteert dan „één hippo" op mijn lijstje. Hij weet natuurlijk al, dat ik vandaag zo'n dier geschoten heb, want het nieuws gaat snel in Afrika, maar ik moet het hem toch ook persoonlijk rapporteren. Hij is gesteld op erkenning van zijn waardigheid en ik vind, dat die geëerbiedigd en zelfs aange moedigd moet worden. Ook dat beschouw ik als een deel van mijn taak, de mensen hier te bevrijden van hun veelal nog slaaf se onderdanigheid jegens de blanken. Zo ziet u, dat mijn opgaaf dus eigenlijk drie ledig is: ik moet de bevolking God's woord brengen, haar helpen emanciperen en haar vleespotten vullen". Missionarissen jagen in de regel niet op groot wild. Maar waar om zou ik, zei pater Audette ons, niet voor een uitzondering zorgen? Dat hij een uitzonde ring is en bovendien een even bekwaam jager als scherp schutter, zagen wij een paar da gen later op overtuigende wijze. De Noorse taalstrijd dateert al uit het midden van de vorige eeuw, toen Ivar Aasen, een briljante geest uit de kringen van het onderwijs, Noor wegen een tweede taal schonk, die hij, zoals Zamenhof veertig jaar later zou doen ten aanzien van het espe ranto, samenstelde uit verschillende elementen. Deze elementen waren de overblijfselen van oude Noorse boe rendialecten (de stedelijke liet hij er buiten), welke door het eeuwen lange Deense bestuur waren verwaar loosd en vergeten, en het oud-Noors In den beginne was er geen sprake van verschrikkelijke tegenstellingen. Het „landsmool" kreeg aanhangers onder jongere „cultuurnationalisten" en onder de boerenbevolking, bij wie deze taal fragmentarisch nog leefde. Er kwam een litteratuur in tot stand, vooral een toneel-litteratuur, die er veel toe heeft bijgedragen, dat het landsmool ingang vond. Geleidelijk verdrong deze taal op het platteland het riksmool, een enigszins vernoorst Deens, dat lange tijd de officiële taal was en waarin bijvoorbeeld Ibsen en Björnson hun werken schreven. Het kon niet uitblijven of gelijkstelling moest volgen en zo kreeg het kleine Noor wegen dan twee officiële talen. Een toe stand. die bij voorbeeld ook in België, Fin land en Canada bestaat, maar toch an ders, omdat men in Noorwegen met twee talen van dezelfde stam te doen heeft en elders niet. Naarmate er meer en meer zonen van het land en dochters, niet te vergeten naar de steden trokken en zij of hun kinderen er belangrijke posities kregen, ontstond er onvrede over deze talenkwes tie. Al heeft Noorwegen dan geen zuilen, geen nationale minderheden (behalve de weinige Lappen), geen geloofstegenstel- lingen en geen schoolstrijd het kreeg een taalstrijd te verduren, die veel scha de heeft toegebracht. De regering van na de oorlog liet zich adviseren door vakmen sen uit onderwijskringen en deze zijn aan het vereenvoudigen en combineren gesla gen. Daarbij is een voorstel voor een nieuwe spelling gekomen, dat na herhaal delijke wijzigingen een brug moest bete kenen tussen de beide talen, een brug, waarvan do pijlers, naar boze tongen be weren, in Oslo's havenwijk staan. Dit is het bezwaar dat van vele zijden is aan gevoerd: de taal is vervlakt en gevulga riseerd men kan er geen gedicht meer in schrijven, zij is stotend en lelijk en heeft vaak een andere uitspraak en een geheel ander woordbeeld tengevolge. Voor een Noors*-Amerikaan, die dertig jaar uit zijn vaderland weg geweest is en er vol ver langen naar terugkeert, is het de teleur stelling van zijn leven, de moedertaal niet meer terug te vinden. Ouders kunnen hun kinderen niet helpen bij het huiswerk en kinderen hebben de grootste moeite, de klassieken te begrijpen, waarmee hun ouders zijn opgegroeid. In de Noorse schrijversvereniging ontstond na veel hartstochtelijk gefulmineer een definitie ve breuk en nu zijn er dus twee vereni gingen en geen van beide kan als repre sentatief voor „de schrijvers" gelden. De landelijke kranten verschijnen nog steeds niet in de officiële spelling, ofschoon deze al jaren op de scholen wordt onderwezen. De schoolboeken (ook aardrijkskunde, re kenen enz.) moeten alle in de nieuwe spel ling worden overgebracht, hetgeen de uit gevers tot wanhoop brengt en de oud-pa pierhandel doet bloeien. De nestor der dichters, Arnulf överland wiens verzetsgedichten in bezettingstijd van hand tot hand gingen, is een der lei ders van de tegenstanders der officiële taal. Op openbare vergaderingen en in pamfletten wordt hevig geageerd en över land behoort tot de felste sprekers of schoon de regering, tegen wie het gaat, uit zijn geestverwanten is samengesteld. Zijn de Noren dan niet die flegmatieke,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 19