VOOR JULLIE
Scliaken
Dammen
1
jjjjfjj
HHI
111
1
m
§§f
Jgjj
L
mp
ÜP
SS
1
§JP
8
B
pf
1
f
IP
ïl
■f
m> lH Ï1 1
lllf
ut
1
if
H
m
mi
ut
p
B
Ëf
Hff
fÉl
H
..JU illl 'Q jéh S
Parasieten op de faam
van Walter Scott
HET BLINDE PRINSESJE
Erbij
ff
ff
WÉ
wt
m,
CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK
ZATERDAG 12 MAART 1960
PAGINA VIER
De lezer, die tijdig is ontsnapt uit de
gevangenis van het ganzenbord, is nu in
de gelegenheid het slot te volgen van de
matvoering met loper en paard. Nog even
een kleine recapitulatie van het recept:
het matzetten dient te geschieden in of
naast een hoekveld van de kleur van de
loper. Om de zwarte koning (Z.K.) daar
heen te drijven wij kozen als voorbeeld
veld hl verdeelt men het bord in drie
driehoeken en wel bl-hl-h7, dl-hl-h5 en
fl-hl-h3. De eerste driehoek zou men kun
nen vergelijken met het Huis van Bewa
ring, de tweede met de strafgevangenis en
de laatste met de dodencel.
Essentieel is de juiste afsluiting in het
Huis van Bewaring, nog eens afgebeeld in
diagram 1
wm Wm
venzijde van de driehoek, de loper en het
paard de onderkant Deze stukken moeten
dus naar resp. c2 en c4. Het gaat als volgt:
1) Re6—g8 Kh6h5 2) Pg6—e5!.... Sluit
op weg naar c4 veld g4 af 2)Kh5h6
(of A) 3) Pe5c4! Verrassend; het
paard is rechtsboven helemaal niet. nodig
en gaat alvast zijn streefpositie innemen.
3) Kh6h5 4) Rg8—h7 Kh5—h6 5)
Rh7c2!Ook de loper staat nu waar
hij staan moet. 5) Kh6h5 6) Kf6g7
Kh5g5 en wij hebben (het spiegelbeeld
van) de stelling van diagram 1. Of A. 2)'
Kh5—h4 3) Rg8h? Kh4—h5 (of B)
4) Rh7g6 schaak Kh5—h4 5) Kf6—f5
Kh4g3 6) Rg6h5 en de Z.K. zit al in
de tweede driehoek.
B. 3) Kh4—g3 4) Kf6—g5 Kg3—f2 5)
Pe5c4!Steeds weer die zet 5)
Kf2e2 6) Rh7c2 en de linkerhoek zit
weer op slot.
Tenslotte nog een laatste aanwijzing van
Chéron: Ziet men niet aanstonds, hoe men
de Z.K. in een driehoek kan opsluiten, dan
plaatse men de witte koning op een mid
denveld van tegengestelde kleur als de lo
per, in casu dus op d4 (of e5). Wanneer
men de koning dan flankeert met het
paard (op een tweede middenveld) en de
loper aan de andere zijde (dus Kd4, Pc4,
Rc4) dan sluit men de Z.K. met het groot
ste gemak in een grote driehoek.
Ziehier de geheimen van dit eindspel
ten voeten uit.
Wij rijn benieuw of er nu iemand is. die
in staat zal zijn. de winstvoering tot stand
te brengen in een bliksempartij!
Mr. Ed. Spanjaard
32-27 volgt het offer 24-30, gevolgd door
26-31 en 17-21 met beter spel voor zwart.
Op 36-31 volgt 12-18 met doorbraak na
16x36. 26) 45-40 10-15. Wit moet achter
waarts breken, daarop 40-34; zwart met
24-30 stuk wint.
27) 37-31 26x37. 28) 32x41 8-13. 29) 41-37
17-21. 30) 37-32 21-27. 31) 32x21 16x27.
De bordjes zijn verhangen. Wit is aan
zet en staat voor grote moeilijkheden,
waarbij deze dan ook met 32) 42-37? ver
loor door 32) 27-32 38x27. 12-18. 13-18. 24-
30 en 9x49 met winst.
Maar in de stand: zwart 2, 3, 4, 9, 12, 13,
14, 15, 19, 24. 27 en wit: 23. 28. 33, 35. 36,
38. 39, 40. 42, 43, 43 kan ook 39-34 niet
wegens verrassend 27-32 en op 38x27,
12-18, 13-18 en 24-30.
Het beste voor wit is 40-34, waarna
zwart wel 13-18 en wit met 42-37 18x40
35x44 12-18 28-22 9-13 22x31 gelijk spel
afdwingt.
H. LAROS
De loper staat op het tweede veld van
de hypotenusa (bl-h7), het paard op het
vierde veld van de rechte (in casu hori
zontale) lijn, op welke zich de loper be
vindt. Deze twee stukken sluiten de boven
zijde van de driehoek hermetisch af: de
witte koning doet hetzelfde aan de onder
zijde. Wanneer men zich nu nog goed in
prent, dat na 1. Rc2 Ke3, 2. Kcl! gespeeld
moet worden (om veld dl af te sluiten)
en niet Kc3, dan gaat alles als vanzelf
naar de strafgevangenis. Even repeteren:
2. Kcl! Ke2, 3. Rg6 Ke3. 4. Kdl! (goed ont
houden!) Kf2, 5. Kd2 Kf3. 6. Kd3 Kg4, 7.
Ke3 Kh4, 8. Kf4 Kh3, 9. Rh5 De Z.K.
zit in de strafgevangenis; nu gaat de loper
naar het tweede veld der hypotenusa dl-h5
en het paard naar het vierde veld der
verticaal. 9Kg2, 10. Ke3 Kg3, 11. Re2!
Kh4, 12. Kf4 Kh3, 13. Pg5f Kg2, 14. Pe4 en
de ideale afsluiting van de tweede drie
hoek is bereikt. Het terugdringen naar de
dodencel fl-hl-h3 is nu niet moeilijk meer.
14 Kg2-h3, 15. Kf4g5 Kh3-g2, 16.
Kg5-g4 Kg2-h2, 17. Re2-fl De doden
cel is geformeerd; de rest is eenvoudig. 17.
Kh2-gl, 18. Rfl-h3 Kgl-h2, 19. Pe4-c3
Kh2gl, 20. Kg4-g3 Kgl-hl, 21. Rh3-g2+
Khl-gl, 22. Pc3-e2 mat.
Ziehier de matvoering met loper en
paard, welke volgens een vermoedelijk
vals gerucht zelfs door Aljechin werd
gevreesd. Dankzij Chéron's ezelsbrug (L op
tweede veld hypothenusa, paard op 4de
veld rechte lijn, zie diagram 1) werd het
tot geciviliseerd gebied.
Er is echter nog één moeilijkheid en wel:
hoe krijgen we de Z.K. in het Huis van
Bewaring van diagram 1? Neem b.v. de
stelling van diagram 2.
De volgende aanvalspartij werd gespeeld
in de onderlinge competitie 1959-1960 van
Damclub Santpoort. D. Wouda (wit) en
Teun Hoek (zwart). 1) 33-28 18-22. 2) 31-27
22x31. 3) 36x27 17-21. 4) 39-33 12-18. 5)
44-39 7-12. 6) 50-44 21-26. 7) 41-36 18-23.
8) 37-31 26x37. 9) 42x31 11-17. 10) 47-42
1-7.
Wit kan niet met 11) 46-41 vervolgen
wegens dam door 16-21 17-22 en 23-29 enz.
enz. Op 27-22 volgt 19-24 met stukverlies.
11) 34-29 23x34. 12) 40x29 17-21. 13) 46-41
21-26. 14) 41-37 20-25? Zwart had beter
met 20-24 29x20 15x24 kunnen vervolgen.
Op 39-34 volgt, dam door 24-29, 16-21 en
7-11. Op 44-40 de rondslag met 24-29. 16-21
en 7-11 met voor wit een kwetsbare voor
post op 24. Dan moet wit besluiten tot
27-22 of 45-40 waardoor zwart beter spel
krijgt.
15) 44-40 14-20. 16) 29-23 10-14. 17) 35-30
25x34. 18) 40x29 5-10. 19) 49-44 7-11. 20)
44-40 13-18. Wit krijgt volop gelegenheid
een sterke aanvalspartij op het centrum
op te bouwen.
21) 27-22 18x27. 22) 31x22 20-24. 23)
29x20 15x24. Een tegenactie van zwart, die
het centrumblok aanvalt. Het is een studie
op zichzelf om na te gaan of wit in deze
stand met 22-18 moet vervolgen. Op 2-7
40-35, waarna 8-13 wordt verplicht. 24)
40-35 11-17. 25) 22x11 6x17.
Stand na de 25ste zet van zwart 6x17.
TEUN HOEK
'mm,
wÊ.
Éw;
4m.
m\
m
m
ipp
WM
m
Hü
Wi
hp
COOXXXlOOOOeöOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOÓC
OOOCOCO-
W/MM'.
p'/
yywÉyï,
y///////
w
GS
9
9
Ws
Nu eerst eens zelf proberen, bij voorkeur
met z'n tweeën. U zult dan zien dat het nog
niet zo makkelijk gaat. En toch is het dood-
simpel, mits men maar denkt aan het
principe: de witte koning bewaakt de bo-
B. SPRINGER
Deze stelling, voorgekomen in het IJmui-
dense toernooi van januari 1960 trok grote
belangstelling. In de partij was Springer
met wit aan zet en offerde 25-20, waarna
het spel na 14x25 remise werd. 38-33 17-21.
28-22 remise.
De vraag werd gesteld, of deze „IJmui-
dense Stand" altijd remise moet zijn. De
bekende oud-hoofdklassespeler de heer
H. J. van Lunenburg, uit de Korte Hout
straat te Haarlem, komt de eer toe winst
voor zwart aan te tonen. Hier volgt zijn
analyse. I) 25-20 24x15. 2) 30-24 19x39. 3)
28x8 12x3. 4) 27-22 18x27. 5) 32x12 39-44.
6) 12-7 44-49. 7) 37-32 16-21 met winst na
overmacht door 21-27.
Tweede speelwijze: 1. 25-20 24x15. 2)
38-33 14-20. Nu is 42-38 of 30-25 of 33-29
mogelijk, maar deze drie voortzettingen
leveren winst op voor zwart. Eerste: 42-38
20-24. 30-25 24-30 35x24 19x39. 28x8 12x3
33x44 17-22 met winst. Tweede: 30-25
20-24. 34-30 24-29. 23-29 15-20 met 18x47
winst. Derde: 33-29 20-24. 29x20 15x24.
42-38 17-21 of? 28-22 12-17. 22x11 16x7
27x16 18-22 38-33 22-27 met winst? Het is
deze speelwijze, die nog remisekansen in
houdt. Wij laten voor nieuw onderzoek
deze hoogst merkwaardige Woldouby-
stelling verder aan de lezers over.
De heer J. C. Bus komt nog terug op
de rubriek van 27 februari, waarin de
partijstelling BergTielrooy is opge
nomen. Enkele jaren terug kwam deze
stand voor in de Haarlemse Damclub met
de heer B. Hekelaar en waarbij ook de
heer Bus het offer toepaste. Een wel zeld
zaam voorkomende samenloop op het
100-ruiten-spel.
B. Dukel
Correspondentie te zenden nan het. adres
van de damredacteur B. Dukel, Wijk aan
Zeeërweg 125, IJmuiden.
cco33zxoax2x&ysy>y'ttyx^^~noxcoyyyxxccixojcxGxcccc
D. WOUDA
Keurig heeft zwart de witte aanval tot
staan gebracht. Op het schijnbaar sterke
De Nederlandse Bridgebond organiseer
de onlangs een groot landelijk toernooi
voor spelers der lagere klassen. De
attractie was, dat over het gehele land per
speelavond dezelfde spellen in de clubs
gespeeld moesten worden. Het was een
experiment, dat in eerste instantie met
groot succes werd beloond: ongeveer 3200
GEEN AUTEUR heeft zo dikwijls zijn
eigen naam zien prijken op geschriften,
die hij nooit geschreven had, als Walter
Scott. En wonderlijk genoeg zijn onder
deze valse Scott-romans enkele voortref
felijke werken, die inderdaad de naam
van Scott waardig zijn.
De eerste, die zich liet verlieden deze
naam te misbi-uiken, was Georg Walter
Haring, die later onder het pseudoniem
Willibald Alexis één van de bekendste
Duitse romanciers uit het begin van de
negentiende eeuw zou worden. Hij publi
ceerde in 1825 hij was toen 27 jaar
het eerste deel van de roman „Wallad-
mor", die hij liet uitgeven als een verta
ling van een werk van Sir Walter Scott.
Haring moet „Waverley", „The Bride of
Lammermoor", „Ivanhoe" en vele ande
re eerder verschenen boeken van Scott
goed gelezen hebben, want hij imiteerde
op uitstekende wijze de stijl en vertel
trant van de grote Schot. Hij moet zelfs
veel van Engeland én de Engelse geschie
denis hebben afgeweten. Er is namelijk
niets in het boek te vinden, dat niet door
Walter Scott met precies gelijke woorden
gezegd had kunnen zijn.
DE EERSTE TWEE DELEN van „Wal-
ladmor" hadden dan ook dadelijk een
enorm succes in Duitsland. In 1824 ver
scheen het derde en laatste deel met een
voorbericht van Haring, gericht tot Scott.
In deze open brief klaagde de „vertaler"
over het feit. dat Scott hem de vellen van
zijn boek had toegezonden, terwijl ze nog
nat waren van de Edinburghse drukinkt
en dat hij bovendien verzuimd had ze op
volgorde te leggen. Verder voegde hij er
aan toe: „Sommige mensen beweren, dat
ze niet geloven, dat deze roman werkelijk
door u geschreven is. Ik zou het derhalve
op prijs stellen, Sir Walter, als u mij een
paar regels zou willen doen toekomen,
waarin u de echtheid van „Walladmor"
bevestigd".
SCOTT DEED dit uiteraard niet, maar
hij was ook niet erg boos. Hij toonde
waardering voor de prestatie van de jon
ge Duitser en noemde diens roman „de
grootste,mystificatie Ven onze eeuw".
Walladmor werd in vele talen vertaald,
ook in het Engels. Het succes was zo
groot, dat Haring zich liet verleiden in 1827
een tweede „Scott"-roman te laten uitge
ven: „Schloss Avalon", maar dit boek kon
zijn eerste werk op geen stukken na
evenaren.
De meeste andere imitaties van Scott
hadden in Frankrijk plaats. De uitgevers
Callet en Pagnon lieten in Parijs achter
eenvolgens twee romans, „Aymé Verd"
en „Allan Cameron" het licht zien onder
Scott's naam. Iedere lezer*, die meer dan
oppervlakkig bekend was met Sir Wal
ter's oeuvre, kon echter dit bedrog mak
kelijk doorzien.
VAN BETERE KWALITEIT was het
werk, dat een éénenzestigjarige profes
sor in de Griekse taal te Parijs in de trant
van Scott schreef. Deze man was Charles
J. David, een zoon van de beroemde schil
der Jacques Louis David, en zijn boek,
waarop met grote letters Sir Walter's
naam gedrukt stond, heette „La Pythie
des Highlands". De hoofdpersoon Mac-
Maggy, hertogin van Forfar, is knap ge
schilderd op Scott's manier en de hele
sfeer van het boek komt die van Scott's
oeuvre nabij. Maar MacMaggy is een
naam, waarover elke Schot zich slap
lacht hij is nog belachelijker dan de
naam MacCumnor, die Dumas bedacht.
David beweerde het manuscript van dit
werk gevonden te hebben tussen de nage
laten papieren van Abbé de la Rue, die
een persoonlijk vriend van Scott was. Men
heeft dit lange tijd geloofd en in 1845
durfde David zelfs bekend te maken een
tweede manuscript van de toen reeds der
tien jaar overleden Sir Walter gevonden te
hebben Het werd uitgegeven in een
„Franse vertaling" onder de titel: „Le
Proscrit des Hébrides".
JJOG VELE TIENTALLEN JAREN na
dat de populaire Schotse auteur gestorven
was, hield de stroom van nabootsingen en
vervalsingen aan. Talloze uitgevers en
schrijvers hebben op zijn onsterfelijke
roem geparasiteerd en getracht de wereld
te doen geloven, dat Scott op bijzondere
slordige wijze met zijn manuscripten om
sprong.
Zo kwam in 1855 E. de Saint Maurice
Cabany, voorzitter van het Franse ge
nootschap van archivarissen, de wereld
verrassen met een pas ontdekt manuscript
van Scott, getiteld „Moredun". Het werk
werd prompt in Engeland uitgegeven
door Sampson Low, die met zijn erewoord
en goede naam instond voor de oprecht
heid van de Fransman.
Het manuscript zou gevonden zijn in een
schrijftafel, welke Cabany geërfd had
bridgers uit alle delen van Nederland
deden mee.
Zondag 13 maart zullen 120 paren die
zich in de voorronden hóóg klasseerden in
het Amsterdamse Carltonhotel de finale
spelen op een gehéél nieuwe manier. Eerst
speelt men 16 spellen als een normale
„parenwedstrijd", daarna komen 4 mees-
terklassers (SlavenburgKreyns uit Rot
terdam en CatsVerboog uit Amsterdam)
deze spellen herspelen op het „Bridge-
rama" en kunnen de deelnemende paren
hun scores vergelijken met die der mees-
terklassers.
Het is voor deelnemers en meesters te
hopen, dat de kaartverdeling der 16-
finale spellen wat minder verrassend zal
zijn. dan het rampzalige spel no. 13 dat
voorkwam in de zogenaamde woensdag-
groep der voorronden.
A 2
Q H V 10 7 5 3
O -
10 8 7 5 4
H B 10 4 4 V 9 5 3
C 9 6 4 _N_ C jA B 2
OAV4 OH
H V 6 24 A B 9 3 2
4 8 7 6
O 8
OB 10 9876532
O -
Noord was de gever, allen kwetsbaar.
Vele spelers zullen op het noordspel
openen en niet ten onrechte. Laten we
veronderstellen dat noord 1 harten zegt
oost doubleert (informatie). Wat doet zuid?
Men kan diverse categorieën zuidspelers
bedenken:
a) de geveltoeristen, die 4 of 5 ruiten
zullen bieden en die dan 800 of 1100 down
zullen gaan;
b) de gewone springers, die 3 ruiten
zullen zeggen en die vermoedelijk wel
goed terecht komen, daar west met een
doublet op slechts drie ruiten nog wel
niet tevreden zal zijn;
c) de simpele zielen die eenvoudig 2
ruiten bieden en die zolang hun partner
niet vol ongeloof harten en klaveren blijft
bieden, zeker een redelijk resultaat zullen
behalen;
d) de filosofen die zullen passen,
omdat zij begrijpen dat zij weliswaar een
negenkaart bezitten, doch slechts één Boer,
zodat vermoedelijk het spelen van het spel
met deze zeer grillige zwakte minder
aanlokkelijk' is dan tegenspelen.
Hoe minder NZ zich op hun zwakke
spellen met de zaken zullen bemoeien, hoe
beter het voor hen zal zijn en hoe gro
ter de kans wordt dat OW down zullen
gaan op 4 schoppen of hoger Want de af
zichtelijke kaartverdeling zal 4 schoppen
tegen de uitkomst van bij voorbeeld har
tenheer doen sneuvelen. Hoe, dat zult u
eenvoudig genoeg zelf kunnen ontdekken.
Een onverliesbaar contract voor OW is
(zelfs) 5 Sansatout de tegenstanders
zulen slechts één slag in harten en één in
schoppen kunnen maken. Maar hoe moet
men dat bieden met dichte kaarten? Het
is min of meer een kwestie van geluk als
men op 3 SA zou komen en zij die in
4 schoppen ten onder gingen kunnen zich
troosten met de gedachte, dat de bied-
techniek moeilijk rekening kan houden
met een 9 0 verdeling in een kleur, waar
in men met partner samen slechts 4
kaarten heeft.
H. W. F dar ski
De bridgevraag van deze week: Noord
gever, NZ kwetsbaar. Noord 1 ruiten
oost past zuid 1 harten west past
noord 1 SA oost past. Wat moet zuid
thans bieden met:
4 A B 6 CAB964 V 7 3 *82
Antwoord hieronder.
'VS 8 J° Z SIB si (moaisuaAa)
paoguaAa )ep poq s),aA\.iapno uaa 'ua;
-iru g si aznaq apaaA\; aa •}oex)uo3 a;smf
agiua }aq uapaiq uajaour u a j e q f-
paoou (ez uiojeea Tjaaq suaunq a u e
ua si q a a 1 s pinz iep ua.iasqea.1 uaiaoui
ipiz 'uaddoqos z BU 'P-ioou iez jads qxp iaw
8 01 9 4 Zt89H(^ AHÓ SAH*
qads a?(CiiaqjaA\ sp.ioou iaui VS 8
ItuoqJOOA ua i§ii iads spinz uba iqoe.iq
ap jbba\ piaaniuaooB poq )3H 'uapaiq uaj
-aoui peq sjapue atp Cjq Jeep 'jnatq aip ui
IJEEqjaiA uaa§ ijaaq JaupiEd -poq§uEA\p
uaa uaddoqos z si aznaq a;sjaa aa
iSBBJAaSpjjq asqfiiaqsM do pjooAvjuy
van een excentrieke Duitse koopman, die
in Parijs had gewoond en op vriendschap
pelijke voet stond met Walter Spenser,
die op zijn beurt weer een goede vriend
van Scott was geweest. In de schrijfta
fel bevond zich ook nog een brief, geschre
ven door „W.S." (Walter Scott) aan „W.S."
(Walter Spensex*). In dit schrijven stond,
dat Spenser zich maar moest voordoen
als de auteur van „Moredun" Spenser
zou echter het manuscript aan de Duitser
hebben vei*kocht en deze zou het weer aan
Cabany, - aan wie hij geld schuldig was,
hebben nagelaten.
HET IS EEN uitermate onwaarschijn
lijk" verhaal, maar er waren toch enkele'
dingen, die pleitten voor de echtheid van
het manuscript. De stijl was geheel en al
die van Sir Walter en wat nog meer
gewicht in de schaal legde het hand
schrift, zowel van het manuscript als van
de brief, kwam klaarblijkelijk overeen
met dat van Scott. Een facsimile van de
brief werd als stuk van overtuiging afge
drukt in de eerste editie van „Moredun".
Lange tijd was vrijwel iedereen over
tuigd van de authenticiteit van deze ro
man, totdat een schrandere lezer een fa
tale fout in het boek aanwees. In een be
schrijving van Newcastle-upon-Tyne
staat een cynische opmerking over „de
verbeteringen, die door Granger in het
oude stadsgedeelte wrden aangebracht".
Maar de industrieel Granger kocht pas
in 1832, het jaar van Scott's dood, in New
castle de huizen en de grond, waarvan
hier sprake is. En zijn verbouwings- en
verbeteringsplannen voor dit stadsgedeel
te werden pas in 1834 besproken en nog
veel later uitgevoerd. Scott was een groot
schrijver, maar een helderziende was hij
niet
IV. Kielich
MIDDEN IN EEN PRACHTIG park
stond een schitterend paleis. Het had
vier torentjes en grote balkons. Door
een grote bruine deur kwam je bin
nen. Het was daar wel zo geweldig
mooi. dat je het misschien niet kunt
geloven. De muren waren van prach
tig rood-bruin marmer. Overal op de
grond, zelfs in de gangen, lagen tapij
ten die zo dik waren dat je er tot je
enkels in wegzakt. Alle tafel en stoe
len hadden gouden poten. De bedien
den hadden een prachtig pak aan, vol
koorden van gouddraad.
JA, DE KONING die in het paleis
woonde was erg rijk. En toch, toch
had de koning veel verdriet. Trou
wens, iedereen in het land had ver
driet. Niemand kon er meer echt blij
lachen. V/eet je hoe dat kwam? Luis
ter maar. De koning had één doch
tertje. Een heel lief meisje met zwart
krulhaar en een grappige wipneus.
Prinses Rozemond heette ze. En het
was juist om prinses Rozemond, dat
iedereen verdrietig was, want
prinses Rozemond was blind gewor
den. Ze kon niets meer zien; haar
vader en moeder niet meer, de zwanen
in de hofvijver niet meer. de bloemen
en vogels niet meer, niets! De knapste
dokters van het hele land waren al bij
Rozemond geweest. Maar niet één kon
de prinses genezen. Stil en verdrietig
zat het meisje elke dag voor het raam
in haar kamer. Ze had speelgoed ge
noeg. maar wat had ze daaraan? Ze
kon er toch niet mee spelen!
OP EEN DAG, het. was heel mooi
weer, zat Rozemond weer voor het open
raam. Ze luisterde naar het zingen van
een vogeltje. Het was een roodborstje,
maar dat kon het meisje naturulijk niet
zien. Wat klonk het liedje mooi! Opeens
wipte het vogeltje op de vensterbank.
Vlak voor Rozemond. En wat gebeurde
er? Het vogeltje begon te zingen. Maar
geen gewoon vogelliedje hoor! Nee, een
liedje met woorden! Woorden die Roze
mond kon verstaan:
Prinsesje, lief en klein.
Je hoeft niet bedroefd te zijn.
Want tovenaar Draken
Kan jou weer beter maken.
Ja, dat zong het diertje. Je begrijpt
wel dat het prinsesje geweldig blij was.
Ze wilde toch zo dolgraag weer zien, net
als vroeger. Ze liet meteen haar vader
roepen. Ze vertelde de koning, wat het
vogeltje gezongen had. Maar de goede
man dacht, dat z'n dochtertje gedroomd
had.
„Ach, Rozemond.ie", zei hij, „ik zal je
naar je bedje brengen. Je hebt ge
droomd kindje." Het prinsesje begon te
huilen en zei: „Ach pappa, laat u tove
naar Draken toch halen. Hij kan mij
weer beter maken." Toen beloofde de
koning maar dat hij de tovenaar zou
laten zoeken. Hij stuurde soldaten naar
alle kanten. En warempel, drie dagen
later had een soldaat de tovenaar ge
vonden. De koning kon zijn oren niet
geloven. Dus de tovenaar bestond echt?
Dan had Rozemond dus niet gedroomd?
„De tovenaar woont midden in het
Stille Woud", vertelde de soldaat, „hij
is een oude, vriendelijk baas." Meteen
liet de koning zijn paard zadelen. Hij
zette de prinses voor zich op het zadel
en daar ging het. In vliegende vaart
draafden ze over de velden. Het paard
sprong over beekjes en heggen.
AL GAUW waren ze in het Stille
Woud. Toen het avond werd, waren ze
bij het huisje van de tovenaar. De
koning klopte op de deur. Meteen deed
de tovenaar open. „Kom binnen maje
steit", zei hij, „u bent wel laat, maar
ik zal u toch helpen. Ik alleen kan er
voor zorgen dat uw dochter weer zien
kan." Wat was de koning blij toen hij
dat hoorde.
„Ik zal u rijk belonen, goede tove
naar", zei hij.
„Ik wil geen beloning," zei de tove
naar. „Ik ben rijk genoeg. Ik help u
omdat u een goede koning bent. Maar
nu kan ik u niet meteen helpen. Eerst
moet u mij Kwaai brengen."
„Kwaai?" vroeg de koning. „Wie is
dat?"
„Kwaai is een wild paard, majesteit.
Er is maar één mens in het land, die
Kwaai kan vangen. Het is een jongen
met rood haar, die niet bang is. U moet
die jongen proberen te vinden Sire. Als
u hem gevonden heeft, moet hij naar
dit bos gaan. Want Kwaai woont hier
in het Stille Woud. Als de jongen Kwaai
ziet, moet hij zeggen:
..Een maal. twee maal elzehout,
Kwaai kom hier. je bent te stout".
DROEVIG REED de koning weer met
Rozemond naar huis. Nu was het prin
sesje nóg niet beter. 1-Iet was midden in
de nacht, toen ze weer in het paleis
waren. De prinses werd meteen naar
bed gebracht. Maar de koning kon die
nacht niet slapen. De volgende dag liet
hij alle jongens met rood haar in het
paleis komen. Het waren er twintig.
De koning vertelde de jongens van
Kwaai. „Wie hem durft te vangen
krijgt duizend gulden van me." zei hij.
Maar geen van de jongens durfde al
leen het bos in te gaan. Boos stuurde
de koning ze allemaal weer weg. „Waar
moet ik nou nog een jongen met rood
haar vandaan halen?" dacht hij. „En
dan nog wel een die niét bang is!"
De koning kreeg gewoon hoofdpijn
van het denken.
Hij ging eens in de stallen kijken. „Ik
word ziek als ik de hele dag in het
paleis blijf," dacht hij. De knechten in
de stal waren druk aan het werk. De
één borstelde een paard. De ander gaf
hooi. Opeens bleef de koning stokstijf
staan. Daar liep een stalknecht met
rood haar!
„Hé, kom eens hiér!" riep de koning.
De jongen zette z'n pet af en boog diep
voor de koning. Oei, wat was het haar
van die jongen rood. Vuurrood!
„Waarom ben jij niet bij me geko
men?" vroeg de koning.
„Moest ik bij u komen, Sire?" vroeg
de stalknecht.
„Wist. je dat dan niet?" zei de koning.
„Ik zoek een dappere jongen met rood
haar!"
„Dat ben ik!" antwoordde de jongen.
„Ik ben rood en ik ben dapper ook!"
„Durf jij dan een wild paard te van
gen?" vroeg de koning.
„Voor paarden ben ik helemaal niet
bang majesteit."
Wat was de koning blij toen hij dat
hoorde.
„Mooi, dan kun je duizend gulden
verdienen. Je moet naar het Stille Woud
gaan. Als je een wild paard ziet, moet
je zeggen:
„Een maal, twee maal elzehout,
Kwaai kom hier, je bent te stout".
DE RODE STALKNECHT ging meteen
op weg.'Hij moest lopen, maar na twee
dagen was hij al in het grote bos. Hij
floot een vrolijk liedje. Het was dood
stil in het bos. De jongen ktyam nie
mand tegen. En toch was hij niet bang.
Ineens klonk er een geweldig gekraak
in de struiken. Meteen sprong er een
wit paard het pad op. Het dier steigerde
hoog op de achterpoten. Vlug riep de
jongen:
„Een maal, twee maal elzehout,
Kwaai kom hier, je bent te stout".
Meteen werd het paard rustig. Het
boog de kop en krabde met een hoef in
het zand.
Vlug liep de stalknecht naar Kwaai
toe. Voorzichtig stak hij zijn hand uit.
Het paard steigerde even. Maar verder
gebeurde er niets.
DE JONGEN sprong op de rug van
het paard en in volle galop ging het nu
naar het paleis. Daar stond de koning
al ongeduldig te wachten. Wat was de
goede man gelukkig, toen de stalknecht
met Kwaai er aan kwam. Hij danste
van vreugde. De stalknecht mocht eerst
lekker eten. Toen gaf de koning hem
een zak met duizend gulden.
'sMiddags reed de koning weer met
Rozemond voor zich op het zadel naar
de tovenaar. De stalknecht met rood
haar reed op Kwaai naast hem.
De tovenaar stond voor z'n huisje te
wachten.
„Prachtig," zei hij, „prachtig, nu kan
ik gaan toveren." Hij liep naar Kwaai
entrok het beest drie haren uit de
lange manen.
Op hetzelfde ogenblik kon de prinses
weer zien.
O. wat was het meisje gelukkig, De
koning moest zelfs huilen, zo blij was
hij. Ze bedankten de goede tovenaar
hartelijk. Maar die wilde van geen dank
horen.
„Bedank de stalknecht maar!" zei hij.
De koning en de prinses draaiden
zich om naar de rooie jongen.
Maar wat was dat? Op de plaats waar
de stalknecht gestaan had, stond nu
een prachtige prins.
De tovenaar begon te lachen om de
verbaasde gezichten.
„Ja," zei hij, „de rode jongen was een
betoverde prins. De prinses en deze
prins waren allebei betoverd door mijn
vijand. Door tovenaar Margijn. Nu is
de betovering verbroken."
WAT WAS IEDEREEN in het land
nu gelukkig! Overal werd feest gevierd
Iedereen kon weer lachen en vrolijk
zijn.
Zeven jaar later was er weer feest in
het land, want toentoen trouwde
de prinses met de betoverde prins en
ze leefden nog lang engelukkig.
Nelissen