VOOR JULLIE Scliaken Dammen 1 jjjjfjj HHI 111 1 m §§f Jgjj L mp ÜP SS 1 §JP 8 B pf 1 f IP ïl ■f m> lH Ï1 1 lllf ut 1 if H m mi ut p B Ëf Hff fÉl H ..JU illl 'Q jéh S Parasieten op de faam van Walter Scott HET BLINDE PRINSESJE Erbij ff ff WÉ wt m, CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK ZATERDAG 12 MAART 1960 PAGINA VIER De lezer, die tijdig is ontsnapt uit de gevangenis van het ganzenbord, is nu in de gelegenheid het slot te volgen van de matvoering met loper en paard. Nog even een kleine recapitulatie van het recept: het matzetten dient te geschieden in of naast een hoekveld van de kleur van de loper. Om de zwarte koning (Z.K.) daar heen te drijven wij kozen als voorbeeld veld hl verdeelt men het bord in drie driehoeken en wel bl-hl-h7, dl-hl-h5 en fl-hl-h3. De eerste driehoek zou men kun nen vergelijken met het Huis van Bewa ring, de tweede met de strafgevangenis en de laatste met de dodencel. Essentieel is de juiste afsluiting in het Huis van Bewaring, nog eens afgebeeld in diagram 1 wm Wm venzijde van de driehoek, de loper en het paard de onderkant Deze stukken moeten dus naar resp. c2 en c4. Het gaat als volgt: 1) Re6—g8 Kh6h5 2) Pg6—e5!.... Sluit op weg naar c4 veld g4 af 2)Kh5h6 (of A) 3) Pe5c4! Verrassend; het paard is rechtsboven helemaal niet. nodig en gaat alvast zijn streefpositie innemen. 3) Kh6h5 4) Rg8—h7 Kh5—h6 5) Rh7c2!Ook de loper staat nu waar hij staan moet. 5) Kh6h5 6) Kf6g7 Kh5g5 en wij hebben (het spiegelbeeld van) de stelling van diagram 1. Of A. 2)' Kh5—h4 3) Rg8h? Kh4—h5 (of B) 4) Rh7g6 schaak Kh5—h4 5) Kf6—f5 Kh4g3 6) Rg6h5 en de Z.K. zit al in de tweede driehoek. B. 3) Kh4—g3 4) Kf6—g5 Kg3—f2 5) Pe5c4!Steeds weer die zet 5) Kf2e2 6) Rh7c2 en de linkerhoek zit weer op slot. Tenslotte nog een laatste aanwijzing van Chéron: Ziet men niet aanstonds, hoe men de Z.K. in een driehoek kan opsluiten, dan plaatse men de witte koning op een mid denveld van tegengestelde kleur als de lo per, in casu dus op d4 (of e5). Wanneer men de koning dan flankeert met het paard (op een tweede middenveld) en de loper aan de andere zijde (dus Kd4, Pc4, Rc4) dan sluit men de Z.K. met het groot ste gemak in een grote driehoek. Ziehier de geheimen van dit eindspel ten voeten uit. Wij rijn benieuw of er nu iemand is. die in staat zal zijn. de winstvoering tot stand te brengen in een bliksempartij! Mr. Ed. Spanjaard 32-27 volgt het offer 24-30, gevolgd door 26-31 en 17-21 met beter spel voor zwart. Op 36-31 volgt 12-18 met doorbraak na 16x36. 26) 45-40 10-15. Wit moet achter waarts breken, daarop 40-34; zwart met 24-30 stuk wint. 27) 37-31 26x37. 28) 32x41 8-13. 29) 41-37 17-21. 30) 37-32 21-27. 31) 32x21 16x27. De bordjes zijn verhangen. Wit is aan zet en staat voor grote moeilijkheden, waarbij deze dan ook met 32) 42-37? ver loor door 32) 27-32 38x27. 12-18. 13-18. 24- 30 en 9x49 met winst. Maar in de stand: zwart 2, 3, 4, 9, 12, 13, 14, 15, 19, 24. 27 en wit: 23. 28. 33, 35. 36, 38. 39, 40. 42, 43, 43 kan ook 39-34 niet wegens verrassend 27-32 en op 38x27, 12-18, 13-18 en 24-30. Het beste voor wit is 40-34, waarna zwart wel 13-18 en wit met 42-37 18x40 35x44 12-18 28-22 9-13 22x31 gelijk spel afdwingt. H. LAROS De loper staat op het tweede veld van de hypotenusa (bl-h7), het paard op het vierde veld van de rechte (in casu hori zontale) lijn, op welke zich de loper be vindt. Deze twee stukken sluiten de boven zijde van de driehoek hermetisch af: de witte koning doet hetzelfde aan de onder zijde. Wanneer men zich nu nog goed in prent, dat na 1. Rc2 Ke3, 2. Kcl! gespeeld moet worden (om veld dl af te sluiten) en niet Kc3, dan gaat alles als vanzelf naar de strafgevangenis. Even repeteren: 2. Kcl! Ke2, 3. Rg6 Ke3. 4. Kdl! (goed ont houden!) Kf2, 5. Kd2 Kf3. 6. Kd3 Kg4, 7. Ke3 Kh4, 8. Kf4 Kh3, 9. Rh5 De Z.K. zit in de strafgevangenis; nu gaat de loper naar het tweede veld der hypotenusa dl-h5 en het paard naar het vierde veld der verticaal. 9Kg2, 10. Ke3 Kg3, 11. Re2! Kh4, 12. Kf4 Kh3, 13. Pg5f Kg2, 14. Pe4 en de ideale afsluiting van de tweede drie hoek is bereikt. Het terugdringen naar de dodencel fl-hl-h3 is nu niet moeilijk meer. 14 Kg2-h3, 15. Kf4g5 Kh3-g2, 16. Kg5-g4 Kg2-h2, 17. Re2-fl De doden cel is geformeerd; de rest is eenvoudig. 17. Kh2-gl, 18. Rfl-h3 Kgl-h2, 19. Pe4-c3 Kh2gl, 20. Kg4-g3 Kgl-hl, 21. Rh3-g2+ Khl-gl, 22. Pc3-e2 mat. Ziehier de matvoering met loper en paard, welke volgens een vermoedelijk vals gerucht zelfs door Aljechin werd gevreesd. Dankzij Chéron's ezelsbrug (L op tweede veld hypothenusa, paard op 4de veld rechte lijn, zie diagram 1) werd het tot geciviliseerd gebied. Er is echter nog één moeilijkheid en wel: hoe krijgen we de Z.K. in het Huis van Bewaring van diagram 1? Neem b.v. de stelling van diagram 2. De volgende aanvalspartij werd gespeeld in de onderlinge competitie 1959-1960 van Damclub Santpoort. D. Wouda (wit) en Teun Hoek (zwart). 1) 33-28 18-22. 2) 31-27 22x31. 3) 36x27 17-21. 4) 39-33 12-18. 5) 44-39 7-12. 6) 50-44 21-26. 7) 41-36 18-23. 8) 37-31 26x37. 9) 42x31 11-17. 10) 47-42 1-7. Wit kan niet met 11) 46-41 vervolgen wegens dam door 16-21 17-22 en 23-29 enz. enz. Op 27-22 volgt 19-24 met stukverlies. 11) 34-29 23x34. 12) 40x29 17-21. 13) 46-41 21-26. 14) 41-37 20-25? Zwart had beter met 20-24 29x20 15x24 kunnen vervolgen. Op 39-34 volgt, dam door 24-29, 16-21 en 7-11. Op 44-40 de rondslag met 24-29. 16-21 en 7-11 met voor wit een kwetsbare voor post op 24. Dan moet wit besluiten tot 27-22 of 45-40 waardoor zwart beter spel krijgt. 15) 44-40 14-20. 16) 29-23 10-14. 17) 35-30 25x34. 18) 40x29 5-10. 19) 49-44 7-11. 20) 44-40 13-18. Wit krijgt volop gelegenheid een sterke aanvalspartij op het centrum op te bouwen. 21) 27-22 18x27. 22) 31x22 20-24. 23) 29x20 15x24. Een tegenactie van zwart, die het centrumblok aanvalt. Het is een studie op zichzelf om na te gaan of wit in deze stand met 22-18 moet vervolgen. Op 2-7 40-35, waarna 8-13 wordt verplicht. 24) 40-35 11-17. 25) 22x11 6x17. Stand na de 25ste zet van zwart 6x17. TEUN HOEK 'mm, wÊ. Éw; 4m. m\ m m ipp WM m Hü Wi hp COOXXXlOOOOeöOOOOOOOOOOOOOCOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOCOÓC OOOCOCO- W/MM'. p'/ yywÉyï, y/////// w GS 9 9 Ws Nu eerst eens zelf proberen, bij voorkeur met z'n tweeën. U zult dan zien dat het nog niet zo makkelijk gaat. En toch is het dood- simpel, mits men maar denkt aan het principe: de witte koning bewaakt de bo- B. SPRINGER Deze stelling, voorgekomen in het IJmui- dense toernooi van januari 1960 trok grote belangstelling. In de partij was Springer met wit aan zet en offerde 25-20, waarna het spel na 14x25 remise werd. 38-33 17-21. 28-22 remise. De vraag werd gesteld, of deze „IJmui- dense Stand" altijd remise moet zijn. De bekende oud-hoofdklassespeler de heer H. J. van Lunenburg, uit de Korte Hout straat te Haarlem, komt de eer toe winst voor zwart aan te tonen. Hier volgt zijn analyse. I) 25-20 24x15. 2) 30-24 19x39. 3) 28x8 12x3. 4) 27-22 18x27. 5) 32x12 39-44. 6) 12-7 44-49. 7) 37-32 16-21 met winst na overmacht door 21-27. Tweede speelwijze: 1. 25-20 24x15. 2) 38-33 14-20. Nu is 42-38 of 30-25 of 33-29 mogelijk, maar deze drie voortzettingen leveren winst op voor zwart. Eerste: 42-38 20-24. 30-25 24-30 35x24 19x39. 28x8 12x3 33x44 17-22 met winst. Tweede: 30-25 20-24. 34-30 24-29. 23-29 15-20 met 18x47 winst. Derde: 33-29 20-24. 29x20 15x24. 42-38 17-21 of? 28-22 12-17. 22x11 16x7 27x16 18-22 38-33 22-27 met winst? Het is deze speelwijze, die nog remisekansen in houdt. Wij laten voor nieuw onderzoek deze hoogst merkwaardige Woldouby- stelling verder aan de lezers over. De heer J. C. Bus komt nog terug op de rubriek van 27 februari, waarin de partijstelling BergTielrooy is opge nomen. Enkele jaren terug kwam deze stand voor in de Haarlemse Damclub met de heer B. Hekelaar en waarbij ook de heer Bus het offer toepaste. Een wel zeld zaam voorkomende samenloop op het 100-ruiten-spel. B. Dukel Correspondentie te zenden nan het. adres van de damredacteur B. Dukel, Wijk aan Zeeërweg 125, IJmuiden. cco33zxoax2x&ysy>y'ttyx^^~noxcoyyyxxccixojcxGxcccc D. WOUDA Keurig heeft zwart de witte aanval tot staan gebracht. Op het schijnbaar sterke De Nederlandse Bridgebond organiseer de onlangs een groot landelijk toernooi voor spelers der lagere klassen. De attractie was, dat over het gehele land per speelavond dezelfde spellen in de clubs gespeeld moesten worden. Het was een experiment, dat in eerste instantie met groot succes werd beloond: ongeveer 3200 GEEN AUTEUR heeft zo dikwijls zijn eigen naam zien prijken op geschriften, die hij nooit geschreven had, als Walter Scott. En wonderlijk genoeg zijn onder deze valse Scott-romans enkele voortref felijke werken, die inderdaad de naam van Scott waardig zijn. De eerste, die zich liet verlieden deze naam te misbi-uiken, was Georg Walter Haring, die later onder het pseudoniem Willibald Alexis één van de bekendste Duitse romanciers uit het begin van de negentiende eeuw zou worden. Hij publi ceerde in 1825 hij was toen 27 jaar het eerste deel van de roman „Wallad- mor", die hij liet uitgeven als een verta ling van een werk van Sir Walter Scott. Haring moet „Waverley", „The Bride of Lammermoor", „Ivanhoe" en vele ande re eerder verschenen boeken van Scott goed gelezen hebben, want hij imiteerde op uitstekende wijze de stijl en vertel trant van de grote Schot. Hij moet zelfs veel van Engeland én de Engelse geschie denis hebben afgeweten. Er is namelijk niets in het boek te vinden, dat niet door Walter Scott met precies gelijke woorden gezegd had kunnen zijn. DE EERSTE TWEE DELEN van „Wal- ladmor" hadden dan ook dadelijk een enorm succes in Duitsland. In 1824 ver scheen het derde en laatste deel met een voorbericht van Haring, gericht tot Scott. In deze open brief klaagde de „vertaler" over het feit. dat Scott hem de vellen van zijn boek had toegezonden, terwijl ze nog nat waren van de Edinburghse drukinkt en dat hij bovendien verzuimd had ze op volgorde te leggen. Verder voegde hij er aan toe: „Sommige mensen beweren, dat ze niet geloven, dat deze roman werkelijk door u geschreven is. Ik zou het derhalve op prijs stellen, Sir Walter, als u mij een paar regels zou willen doen toekomen, waarin u de echtheid van „Walladmor" bevestigd". SCOTT DEED dit uiteraard niet, maar hij was ook niet erg boos. Hij toonde waardering voor de prestatie van de jon ge Duitser en noemde diens roman „de grootste,mystificatie Ven onze eeuw". Walladmor werd in vele talen vertaald, ook in het Engels. Het succes was zo groot, dat Haring zich liet verleiden in 1827 een tweede „Scott"-roman te laten uitge ven: „Schloss Avalon", maar dit boek kon zijn eerste werk op geen stukken na evenaren. De meeste andere imitaties van Scott hadden in Frankrijk plaats. De uitgevers Callet en Pagnon lieten in Parijs achter eenvolgens twee romans, „Aymé Verd" en „Allan Cameron" het licht zien onder Scott's naam. Iedere lezer*, die meer dan oppervlakkig bekend was met Sir Wal ter's oeuvre, kon echter dit bedrog mak kelijk doorzien. VAN BETERE KWALITEIT was het werk, dat een éénenzestigjarige profes sor in de Griekse taal te Parijs in de trant van Scott schreef. Deze man was Charles J. David, een zoon van de beroemde schil der Jacques Louis David, en zijn boek, waarop met grote letters Sir Walter's naam gedrukt stond, heette „La Pythie des Highlands". De hoofdpersoon Mac- Maggy, hertogin van Forfar, is knap ge schilderd op Scott's manier en de hele sfeer van het boek komt die van Scott's oeuvre nabij. Maar MacMaggy is een naam, waarover elke Schot zich slap lacht hij is nog belachelijker dan de naam MacCumnor, die Dumas bedacht. David beweerde het manuscript van dit werk gevonden te hebben tussen de nage laten papieren van Abbé de la Rue, die een persoonlijk vriend van Scott was. Men heeft dit lange tijd geloofd en in 1845 durfde David zelfs bekend te maken een tweede manuscript van de toen reeds der tien jaar overleden Sir Walter gevonden te hebben Het werd uitgegeven in een „Franse vertaling" onder de titel: „Le Proscrit des Hébrides". JJOG VELE TIENTALLEN JAREN na dat de populaire Schotse auteur gestorven was, hield de stroom van nabootsingen en vervalsingen aan. Talloze uitgevers en schrijvers hebben op zijn onsterfelijke roem geparasiteerd en getracht de wereld te doen geloven, dat Scott op bijzondere slordige wijze met zijn manuscripten om sprong. Zo kwam in 1855 E. de Saint Maurice Cabany, voorzitter van het Franse ge nootschap van archivarissen, de wereld verrassen met een pas ontdekt manuscript van Scott, getiteld „Moredun". Het werk werd prompt in Engeland uitgegeven door Sampson Low, die met zijn erewoord en goede naam instond voor de oprecht heid van de Fransman. Het manuscript zou gevonden zijn in een schrijftafel, welke Cabany geërfd had bridgers uit alle delen van Nederland deden mee. Zondag 13 maart zullen 120 paren die zich in de voorronden hóóg klasseerden in het Amsterdamse Carltonhotel de finale spelen op een gehéél nieuwe manier. Eerst speelt men 16 spellen als een normale „parenwedstrijd", daarna komen 4 mees- terklassers (SlavenburgKreyns uit Rot terdam en CatsVerboog uit Amsterdam) deze spellen herspelen op het „Bridge- rama" en kunnen de deelnemende paren hun scores vergelijken met die der mees- terklassers. Het is voor deelnemers en meesters te hopen, dat de kaartverdeling der 16- finale spellen wat minder verrassend zal zijn. dan het rampzalige spel no. 13 dat voorkwam in de zogenaamde woensdag- groep der voorronden. A 2 Q H V 10 7 5 3 O - 10 8 7 5 4 H B 10 4 4 V 9 5 3 C 9 6 4 _N_ C jA B 2 OAV4 OH H V 6 24 A B 9 3 2 4 8 7 6 O 8 OB 10 9876532 O - Noord was de gever, allen kwetsbaar. Vele spelers zullen op het noordspel openen en niet ten onrechte. Laten we veronderstellen dat noord 1 harten zegt oost doubleert (informatie). Wat doet zuid? Men kan diverse categorieën zuidspelers bedenken: a) de geveltoeristen, die 4 of 5 ruiten zullen bieden en die dan 800 of 1100 down zullen gaan; b) de gewone springers, die 3 ruiten zullen zeggen en die vermoedelijk wel goed terecht komen, daar west met een doublet op slechts drie ruiten nog wel niet tevreden zal zijn; c) de simpele zielen die eenvoudig 2 ruiten bieden en die zolang hun partner niet vol ongeloof harten en klaveren blijft bieden, zeker een redelijk resultaat zullen behalen; d) de filosofen die zullen passen, omdat zij begrijpen dat zij weliswaar een negenkaart bezitten, doch slechts één Boer, zodat vermoedelijk het spelen van het spel met deze zeer grillige zwakte minder aanlokkelijk' is dan tegenspelen. Hoe minder NZ zich op hun zwakke spellen met de zaken zullen bemoeien, hoe beter het voor hen zal zijn en hoe gro ter de kans wordt dat OW down zullen gaan op 4 schoppen of hoger Want de af zichtelijke kaartverdeling zal 4 schoppen tegen de uitkomst van bij voorbeeld har tenheer doen sneuvelen. Hoe, dat zult u eenvoudig genoeg zelf kunnen ontdekken. Een onverliesbaar contract voor OW is (zelfs) 5 Sansatout de tegenstanders zulen slechts één slag in harten en één in schoppen kunnen maken. Maar hoe moet men dat bieden met dichte kaarten? Het is min of meer een kwestie van geluk als men op 3 SA zou komen en zij die in 4 schoppen ten onder gingen kunnen zich troosten met de gedachte, dat de bied- techniek moeilijk rekening kan houden met een 9 0 verdeling in een kleur, waar in men met partner samen slechts 4 kaarten heeft. H. W. F dar ski De bridgevraag van deze week: Noord gever, NZ kwetsbaar. Noord 1 ruiten oost past zuid 1 harten west past noord 1 SA oost past. Wat moet zuid thans bieden met: 4 A B 6 CAB964 V 7 3 *82 Antwoord hieronder. 'VS 8 J° Z SIB si (moaisuaAa) paoguaAa )ep poq s),aA\.iapno uaa 'ua; -iru g si aznaq apaaA\; aa •}oex)uo3 a;smf agiua }aq uapaiq uajaour u a j e q f- paoou (ez uiojeea Tjaaq suaunq a u e ua si q a a 1 s pinz iep ua.iasqea.1 uaiaoui ipiz 'uaddoqos z BU 'P-ioou iez jads qxp iaw 8 01 9 4 Zt89H(^ AHÓ SAH* qads a?(CiiaqjaA\ sp.ioou iaui VS 8 ItuoqJOOA ua i§ii iads spinz uba iqoe.iq ap jbba\ piaaniuaooB poq )3H 'uapaiq uaj -aoui peq sjapue atp Cjq Jeep 'jnatq aip ui IJEEqjaiA uaa§ ijaaq JaupiEd -poq§uEA\p uaa uaddoqos z si aznaq a;sjaa aa iSBBJAaSpjjq asqfiiaqsM do pjooAvjuy van een excentrieke Duitse koopman, die in Parijs had gewoond en op vriendschap pelijke voet stond met Walter Spenser, die op zijn beurt weer een goede vriend van Scott was geweest. In de schrijfta fel bevond zich ook nog een brief, geschre ven door „W.S." (Walter Scott) aan „W.S." (Walter Spensex*). In dit schrijven stond, dat Spenser zich maar moest voordoen als de auteur van „Moredun" Spenser zou echter het manuscript aan de Duitser hebben vei*kocht en deze zou het weer aan Cabany, - aan wie hij geld schuldig was, hebben nagelaten. HET IS EEN uitermate onwaarschijn lijk" verhaal, maar er waren toch enkele' dingen, die pleitten voor de echtheid van het manuscript. De stijl was geheel en al die van Sir Walter en wat nog meer gewicht in de schaal legde het hand schrift, zowel van het manuscript als van de brief, kwam klaarblijkelijk overeen met dat van Scott. Een facsimile van de brief werd als stuk van overtuiging afge drukt in de eerste editie van „Moredun". Lange tijd was vrijwel iedereen over tuigd van de authenticiteit van deze ro man, totdat een schrandere lezer een fa tale fout in het boek aanwees. In een be schrijving van Newcastle-upon-Tyne staat een cynische opmerking over „de verbeteringen, die door Granger in het oude stadsgedeelte wrden aangebracht". Maar de industrieel Granger kocht pas in 1832, het jaar van Scott's dood, in New castle de huizen en de grond, waarvan hier sprake is. En zijn verbouwings- en verbeteringsplannen voor dit stadsgedeel te werden pas in 1834 besproken en nog veel later uitgevoerd. Scott was een groot schrijver, maar een helderziende was hij niet IV. Kielich MIDDEN IN EEN PRACHTIG park stond een schitterend paleis. Het had vier torentjes en grote balkons. Door een grote bruine deur kwam je bin nen. Het was daar wel zo geweldig mooi. dat je het misschien niet kunt geloven. De muren waren van prach tig rood-bruin marmer. Overal op de grond, zelfs in de gangen, lagen tapij ten die zo dik waren dat je er tot je enkels in wegzakt. Alle tafel en stoe len hadden gouden poten. De bedien den hadden een prachtig pak aan, vol koorden van gouddraad. JA, DE KONING die in het paleis woonde was erg rijk. En toch, toch had de koning veel verdriet. Trou wens, iedereen in het land had ver driet. Niemand kon er meer echt blij lachen. V/eet je hoe dat kwam? Luis ter maar. De koning had één doch tertje. Een heel lief meisje met zwart krulhaar en een grappige wipneus. Prinses Rozemond heette ze. En het was juist om prinses Rozemond, dat iedereen verdrietig was, want prinses Rozemond was blind gewor den. Ze kon niets meer zien; haar vader en moeder niet meer, de zwanen in de hofvijver niet meer. de bloemen en vogels niet meer, niets! De knapste dokters van het hele land waren al bij Rozemond geweest. Maar niet één kon de prinses genezen. Stil en verdrietig zat het meisje elke dag voor het raam in haar kamer. Ze had speelgoed ge noeg. maar wat had ze daaraan? Ze kon er toch niet mee spelen! OP EEN DAG, het. was heel mooi weer, zat Rozemond weer voor het open raam. Ze luisterde naar het zingen van een vogeltje. Het was een roodborstje, maar dat kon het meisje naturulijk niet zien. Wat klonk het liedje mooi! Opeens wipte het vogeltje op de vensterbank. Vlak voor Rozemond. En wat gebeurde er? Het vogeltje begon te zingen. Maar geen gewoon vogelliedje hoor! Nee, een liedje met woorden! Woorden die Roze mond kon verstaan: Prinsesje, lief en klein. Je hoeft niet bedroefd te zijn. Want tovenaar Draken Kan jou weer beter maken. Ja, dat zong het diertje. Je begrijpt wel dat het prinsesje geweldig blij was. Ze wilde toch zo dolgraag weer zien, net als vroeger. Ze liet meteen haar vader roepen. Ze vertelde de koning, wat het vogeltje gezongen had. Maar de goede man dacht, dat z'n dochtertje gedroomd had. „Ach, Rozemond.ie", zei hij, „ik zal je naar je bedje brengen. Je hebt ge droomd kindje." Het prinsesje begon te huilen en zei: „Ach pappa, laat u tove naar Draken toch halen. Hij kan mij weer beter maken." Toen beloofde de koning maar dat hij de tovenaar zou laten zoeken. Hij stuurde soldaten naar alle kanten. En warempel, drie dagen later had een soldaat de tovenaar ge vonden. De koning kon zijn oren niet geloven. Dus de tovenaar bestond echt? Dan had Rozemond dus niet gedroomd? „De tovenaar woont midden in het Stille Woud", vertelde de soldaat, „hij is een oude, vriendelijk baas." Meteen liet de koning zijn paard zadelen. Hij zette de prinses voor zich op het zadel en daar ging het. In vliegende vaart draafden ze over de velden. Het paard sprong over beekjes en heggen. AL GAUW waren ze in het Stille Woud. Toen het avond werd, waren ze bij het huisje van de tovenaar. De koning klopte op de deur. Meteen deed de tovenaar open. „Kom binnen maje steit", zei hij, „u bent wel laat, maar ik zal u toch helpen. Ik alleen kan er voor zorgen dat uw dochter weer zien kan." Wat was de koning blij toen hij dat hoorde. „Ik zal u rijk belonen, goede tove naar", zei hij. „Ik wil geen beloning," zei de tove naar. „Ik ben rijk genoeg. Ik help u omdat u een goede koning bent. Maar nu kan ik u niet meteen helpen. Eerst moet u mij Kwaai brengen." „Kwaai?" vroeg de koning. „Wie is dat?" „Kwaai is een wild paard, majesteit. Er is maar één mens in het land, die Kwaai kan vangen. Het is een jongen met rood haar, die niet bang is. U moet die jongen proberen te vinden Sire. Als u hem gevonden heeft, moet hij naar dit bos gaan. Want Kwaai woont hier in het Stille Woud. Als de jongen Kwaai ziet, moet hij zeggen: ..Een maal. twee maal elzehout, Kwaai kom hier. je bent te stout". DROEVIG REED de koning weer met Rozemond naar huis. Nu was het prin sesje nóg niet beter. 1-Iet was midden in de nacht, toen ze weer in het paleis waren. De prinses werd meteen naar bed gebracht. Maar de koning kon die nacht niet slapen. De volgende dag liet hij alle jongens met rood haar in het paleis komen. Het waren er twintig. De koning vertelde de jongens van Kwaai. „Wie hem durft te vangen krijgt duizend gulden van me." zei hij. Maar geen van de jongens durfde al leen het bos in te gaan. Boos stuurde de koning ze allemaal weer weg. „Waar moet ik nou nog een jongen met rood haar vandaan halen?" dacht hij. „En dan nog wel een die niét bang is!" De koning kreeg gewoon hoofdpijn van het denken. Hij ging eens in de stallen kijken. „Ik word ziek als ik de hele dag in het paleis blijf," dacht hij. De knechten in de stal waren druk aan het werk. De één borstelde een paard. De ander gaf hooi. Opeens bleef de koning stokstijf staan. Daar liep een stalknecht met rood haar! „Hé, kom eens hiér!" riep de koning. De jongen zette z'n pet af en boog diep voor de koning. Oei, wat was het haar van die jongen rood. Vuurrood! „Waarom ben jij niet bij me geko men?" vroeg de koning. „Moest ik bij u komen, Sire?" vroeg de stalknecht. „Wist. je dat dan niet?" zei de koning. „Ik zoek een dappere jongen met rood haar!" „Dat ben ik!" antwoordde de jongen. „Ik ben rood en ik ben dapper ook!" „Durf jij dan een wild paard te van gen?" vroeg de koning. „Voor paarden ben ik helemaal niet bang majesteit." Wat was de koning blij toen hij dat hoorde. „Mooi, dan kun je duizend gulden verdienen. Je moet naar het Stille Woud gaan. Als je een wild paard ziet, moet je zeggen: „Een maal, twee maal elzehout, Kwaai kom hier, je bent te stout". DE RODE STALKNECHT ging meteen op weg.'Hij moest lopen, maar na twee dagen was hij al in het grote bos. Hij floot een vrolijk liedje. Het was dood stil in het bos. De jongen ktyam nie mand tegen. En toch was hij niet bang. Ineens klonk er een geweldig gekraak in de struiken. Meteen sprong er een wit paard het pad op. Het dier steigerde hoog op de achterpoten. Vlug riep de jongen: „Een maal, twee maal elzehout, Kwaai kom hier, je bent te stout". Meteen werd het paard rustig. Het boog de kop en krabde met een hoef in het zand. Vlug liep de stalknecht naar Kwaai toe. Voorzichtig stak hij zijn hand uit. Het paard steigerde even. Maar verder gebeurde er niets. DE JONGEN sprong op de rug van het paard en in volle galop ging het nu naar het paleis. Daar stond de koning al ongeduldig te wachten. Wat was de goede man gelukkig, toen de stalknecht met Kwaai er aan kwam. Hij danste van vreugde. De stalknecht mocht eerst lekker eten. Toen gaf de koning hem een zak met duizend gulden. 'sMiddags reed de koning weer met Rozemond voor zich op het zadel naar de tovenaar. De stalknecht met rood haar reed op Kwaai naast hem. De tovenaar stond voor z'n huisje te wachten. „Prachtig," zei hij, „prachtig, nu kan ik gaan toveren." Hij liep naar Kwaai entrok het beest drie haren uit de lange manen. Op hetzelfde ogenblik kon de prinses weer zien. O. wat was het meisje gelukkig, De koning moest zelfs huilen, zo blij was hij. Ze bedankten de goede tovenaar hartelijk. Maar die wilde van geen dank horen. „Bedank de stalknecht maar!" zei hij. De koning en de prinses draaiden zich om naar de rooie jongen. Maar wat was dat? Op de plaats waar de stalknecht gestaan had, stond nu een prachtige prins. De tovenaar begon te lachen om de verbaasde gezichten. „Ja," zei hij, „de rode jongen was een betoverde prins. De prinses en deze prins waren allebei betoverd door mijn vijand. Door tovenaar Margijn. Nu is de betovering verbroken." WAT WAS IEDEREEN in het land nu gelukkig! Overal werd feest gevierd Iedereen kon weer lachen en vrolijk zijn. Zeven jaar later was er weer feest in het land, want toentoen trouwde de prinses met de betoverde prins en ze leefden nog lang engelukkig. Nelissen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 20