Australische strandredder is de afgod der baadsters
ALLERLEI VAN DE FRANSE BOEKENMARKT
Perikelen van het
Saganisme
Dansgroep van de Ivoorkust
opende vierde seizoen van 9t.
Théatre des Nations
Erbij
PAGINA TWtc
Bij de foto's
ZATERDAG 2 6 MAART 1960
(Parijse correspondentie)
HET THEATER DER NATIES is in Parijs aan zijn
vierde seizoen dat dit jaar van 15 maart tot 13 juli duurt
begonnen, en de Afrikaanse landen, die met Frankrijk-
samen de gemeenschap vormen, hebben het geopend. Nu
de promotor van dit zeer belangrijke initiatief, A. M. Julien,
in het kader van de reorganisatie van het Parijse kunst
leven, ook nog de opera en de opéra-comique onder zijn
hoede heeft genomen, is het zijn adjudant Claude Planson
die dit jaar de dagelijkse leiding van het Theater der Naties
zal voeren. Het programma dat hij heeft voorbereid en dat
hij op een persconferentie toelichtte mag voorlopig dan
op papier wel weer worden gezien. Achttien landen,
waaronder ook Nederland en België, hebben zich in
geschreven met tweeëntwintig toneel-, ballet- en opera
gezelschappen die gezamenlijk achtentwintig voorstellingen
zullen geven.
KWANTITATIEF gaan de
bezoekerscijfers zowel als de
aantallen der uitvoeringen in
sterk-stijgende lijn: in 1954
registreerde men vijfentwin
tigduizend entrees. De uit
voeringen stegen in diezelfde
tijd van zevenenveertig tot
honderdnegenentwintig per
seizoen. Komende maanden,
of waarschijnlijk al weken,
zal het halfmiljoenste toe
gangskaartje worden verkocht.
Een noviteit is dit jaar
voorts dat een nieuwe oplos
sing zal worden beproefd voor
het nog steeds netelige taal
probleem. In navolging van de
internationale diplomatieke
conferenties zijn er in de zaal
van het Théatre des Nations
nu ook koptelefoons geïnstal
leerd die de bezoeker, a raison
van vier nieuwe franken, in
de gelegenheid stellen de ge
sproken tekst op het moment
zelf in het Frans of Engels te
volgen. Nog geen ideaal ant
woord zeker op de vraag of
(toneel) kunst nu wèl of geen
taal spreekt die universeel
verstaanbaar is, maar niette
min een compromis dat zich
leent voor een proef. Veel zal
uiteraard afhangen van de
capaciteiten, inclusief het
stemgebruik, van de vertalers
en vertaalsters die de delicate
taak, als trait d'union tussen
acteurs en publiek te dienen,
werd opgedragen. Doch dat
ook de leiding zich steeds dui
delijker bewust maakt dat een
toneelvoorstelling in een taal
waarvan het publiek tittel
noch jota verstaat toch wel
iets moet inboeten, blijkt
overigens uit het feit dat dit
jaar het accent weer sterker
op folklore, ballet en opera
werd gelegd.
„MEN MOET ZICH altijd veront
schuldigen als men over schilderkunst
gaat spreken", heeft Paul Valéry gezegd.
Hij wil daarmee te kennen geven dat de
schilder, die plastisch vertolkt hetgeen
hij gevoelt, denkt of waarneemt, kleuren
en vormen als uitdrukkingsmiddelen
heeft en dat men deze taal moet onder
gaan doch niet van commentaar moet
voorzien. „L'Art de la Peinture" dat zeer
aantrekkelijk is uitgegeven door de Edi
tions Pierre Seghers in de „Collection
Melior" bevat, in overeenstemming met
Valéry's uitspraak, dan ook geen be
spreking of verklaring van kunstwerken
van deze of gene schilder, stijl of school.
Het is een encyclopedische bloemlezing
van teksten over de problemen der
schilderkunst, ontleend aan schilders en
schrijvers van de oudheid tot heden.
Enkele geschriften van Griekse en La
tijnse auteurs, uittreksels uit verhande
lingen uit de Middeleeuwen, opvat
tingen van vooraanstaande en minder
belangrijke kunstenaars uit de daarop
volgende eeuwen, brieven en gedachten
van Cézanne, Van Gogh, Picasso en an
deren, esthetische overpeinzingen van
kunsthistorici, manifesten van Kan-
dinsky, Max Ernst, enzovoorts, enzo
voorts. Zevenhonderdtachtig bladzijden
picturale esthetica gevuld door ruim
honderd schilders, schrijvers, filosofen.
Zo is „L'Art de la Peinture" een naslag
werk geworden, waaruit de evolutie van
de schilderkunst en van haar functie en
in zekere mate haar technieken duidelijk
naar voren komen.
Van de geweldige bronnenstudie die
voor dat werk nodig is geweest en het
materiaal dat zo voorhanden kwam, heb
ben de Editions Gonthier-Seghers gebruik
gemaakt om een nieuwe uitgave: „Propos
et Présence" het licht te doen zien. De
eerste twee deeltjes zijn aan wel zeer ver
schillende kunstenaars gewijd: aan Fer-
nand Léger, de schilder van de moderne
stad, de techniek en de industrie, en aan
Gustave Courbet wiens wei-k verbonden
is aan het realisme. Elk boekje bevat,
behalve vele reproducties in kleuren, ge
rubriceerde uitspraken en overpeinzingen
van de schilder over zijn kunst. Zo beluis
tert de lezer de dialoog tussen de kunste
naar en diens picturale scheppingen en
leert hij zowel zijn tasten en zoeken als
zijn zekerheden kennen. Een chronologisch
overzicht van het leven en de werken
van de schilder, beoordelingen van criti
ci en een bibliographie completeren deze
zeer smaakvol uitgegeven deeltjes.
IN DE SERIE „Voici la France" (uitg.
Arthéme Fayard) heeft Michel Ragon een
goed geïllustreerd „La Peinture actuelle"
verzorgd. De auteur heeft enige jaren ge
leden een studie over „L'Art abstrait"
gepubliceerd en hij geldt als een der bes
te kenners van de verschillende uitingen
van deze kunst. Zijn voorkeur voor de
abstracten komt ook in La Peinture ac
tuelle tot uiting en hij aarzelt niet stel
ling te nemen. Dat leidt tot pertinente
uitspraken („Mondriaan is een even ty
pisch Hollandse schilder als Vermeer")
en tot felle critiek (o.a. op de „asociale
realist" Bernard Buffet). Desondanks is
dit boekje, met vele van suggestieve on
derschriften voorziene afbeeldingen, een
handig panorama van scholen, stijlen en
schilders. Een betreurenswaardige lacune
is dat vrijwel geen aandacht geschonken
wordt aan de verhouding van de heden
daagse kunst tot het moderne levensge
voel.
BIJ DE EDITIONS Robert Laffont ver
schijnt een bijzonder aardig uitgegeven
nieuwe serie „Couleurs du Temps passé".
Als eersteling is daarin verschenen
„Suffit-il d'un tambour?" door Claude
Manceron. Een moderne Alexandre Du
mas. Luchtig geromanceerde geschiede
nis; samenzweringen en liefde met als de
cor de grote vergissing: Napoleons Russi
sche veldtocht. Als tweede deel verscheen
„La Prisonnière d'Olympio" door René
Masson. Recente publikaties hebben, veel
al overbodige, bijzonderheden openbaar
gemaakt over het onstuimige liefdeleven
van Victor Hugo, die tot op zeer hoge
leeftijd jeugdig en wispelturig van harte
is gebleven. De talrijke liaisons van de
dichter van „La Tristesse d'Olympio" wa
ren van zeer tijdelijke aard. Een ervan
heeft echter ondanks stormen ruim 50
jaar stand gehouden, dank zij de opoffe
ringsgezindheid van de „gevangene", Ju
liette Drouet. Masson beschrijft op vlotte
wijze de liefde en het lijden van deze
bekoorlijke actrice in haar amoureuze on
derworpenheid aan de natuurkracht Hugo.
Voor wie van niet te diepgaande roma-
neseke verhalen houdt, biedt deze collec
tie ontspannende lectuur.
EVENEENS BIJ LAFFONT verschijnt
een goedkope, maar goed verzorgde se
rie „Les Cent Chefs-d'oeuvre". Een der
laatste deeltjes is „Théatre" van Labiche.
Men vindt hierin met genoegen „Le
Voyage de Monsieur Perrichon" terug en
merkt dat „Le chapeau de paille d'Italie"
nog steeds leesbaar is. Het toneel van
Labiche gaat psychologisch niet diep en
de personages zijn wel enigszins carica-
turaal. Maar als document van de mon
daine genoegens van het Tweede Keizer
rijk blijft het interessant en levend.
DIE FOLKLORISTISCHE vertoningen
werpen, zoals de eerste avond weer bleek,
andere moeilijkheden op. De jonge repu
bliek van de Ivoorkust die bijna twee
ënhalf miljoen inwoners telt had haar
nationale ensemble afgevaardigd: een ge
zelschap zwarte danseressen, dansers en
musici, die hun land nog nooit hadden
verlaten, en in Orly, gehuld in lendedoe
ken en op blote voeten uit het vliegtuig
daalden. Over de folkloristische authen
ticiteit van hun prestaties behoefde men
weinig twijfels te koesteren, en ook de
meer geëvolueerde leden van de troep
waarvan een afgevaardigde in het Franse
parlement deel uitmaakt spreidden in
hun krijigs- en andere dansen een primi
tieve drift ten toon, die alle „glamour"
van de music-hall miste. De voor westerse
oren eentonige muziek van tamtam en
andere slaginstrumenten, eerder vervelend
dan obsederend, droeg hetzelfde onver
valste merkteken van het land van her
komst, terwijl twaalf negerinnen die de
figuratie vormden voor de première, in
Parijs geen draadje textiel meer om hun
lenige lijven gedrapeerd hadden dan ze
in hun kralen of oerwouden plegen te
dragen. Ze hadden alleen hun gezichten
wit geverfd en ook de bovenlichamen met
figuren beschilderd, een decoratie die ook
bij hun eigen hoogtijdagen is voorge
schreven.
EEN HOOGTEPUNT van het program
ma was wel de messendans waarbij kleine
meisjes boven de scherpe punten van ge
trokken sabels door gespierde negers door
het luchtruim werden geworpen en de
indruk van fladderende vogels maakten.
Het zwarte kamerlid Coffy Gadeau had
zich bovendien nog als dramaturg doen
gelden in een kort toneelstuk dat hij in
het Frans geschreven had. Een gebochelde
vrouw neemt het haar schoondochter
kwalijk dat ze als maar geen kinderen
krijgt. Wil ze soms alle bezittingen aan
de Ivoorkust heerst het matriarchaat en
gaat een erfenis over van vrouw op vrouw
later alleen in eigen handen zien te
houden? De schoonmama wenst dat risico
niet te nemen, verdrijft de jonge vrouw en
zoekt voor haar zoon een nieuwe echtge
note. afkomstig uit de hoogste kringen,
die door hem echter pas bemind zo niet
aanvaard zal worden, nadat ze de schoon
moeder eerst een kleinkind heeft ge
schonken.
ZO GOED als de voornoemde dansen
gaf ook dit ongekunstelde toneelstukje
dus wel een blik op interne zeden en ge
woonten van het zwarte broedervolk uit de
gemeenschap. Doch emoties van artistieke
aard waren er niet. Ik voelde me vaak
eerder wat gegeneerd, omdat deze depu
tatie van de Ivoorkust zich bij de twee
slachtigheid van de vertoning zelf wel
enigszins ontworteld moest gevoelen. Ka-
therine Dunham heeft zich met haar
zwarte troep indertijd zeker wel eens te
ver gewaagd in de richting van een ge
stroomlijnd variété-amusement. Maar bij
deze voorstelling ontbraken aan de andere
kant toch te zeer de hand en het inzicht
van de theaterspecialist die begrijpt dat
uitsluitend de gitzwarte couleur locale on
toereikendheid moet blijven, om een wes
ters publiek een hele avond lang te
boeien.
TERWIJL GIJ, in Nederland, bij de kachel zit, weten wij, uw tegenvoeters,
niet waar we koelte kunnen vinden. De Australische zomer is erg warm. De
hitte is dikwijls drukkend. De jongste hittegolf in de regel komen er een stuk
of wat bracht temperaturen van 90 tot 119 graden Fahrenheit. In Sydney was
het vier dagen achtereen ver boven de honderd. Zulke dagen maken van een
lustig mens een luiaard. Heel Nieuw Zuid Wales (anderhalf maal zo groot als
Frankrijk, 3,5 miljoen inwoners) en heel Sydney (twee van de 3,5 miljoen) lagen
te apegapen (bij dag en bij nacht) aan de tientallen baaien en stranden, die deze
MEN MOET DE JONGENS zien werken om te kunnen waar
deren wat zij presteren. Zij bemannen de reddingsboten met
ware moed (menige boot slaat om in een hevige branding). „De
branding aan de Noordzee is een viswater vergeleken met die
aan Sydney's stranden", zei ons de 30-jarige Dick Massaar uit
Rotterdam, die hier het duiken door de golven heeft geleerd
en zich mee liet sleuren door de branding als een ras-echte
Aussie. De branding kan zo gevaarlijk zijn, dat er massa-redding
moet gebeuren om rampen te voorkomen. Gewoonlijk zijn daar
om enkele tientallen „life-savers" op elk strand van betekenis
aanwezig. Op het beroemde Bondi kan men er wel zeventig
aantreffen. Zij hebben eens in twintig minuten tijds driehonderd
mensen gered.
DE BRIGADES worden uitsluitend gevormd door jongens
van de leeftijd tussen vijftien en vijfentwintig jaar of ouder.
De leden zijn de afgoden der meisjes, maar deze konden toch
niet verkroppen, dat zij niet hun eigen brigades mochten vor
men. Om te laten zien wat ze kunnen presteren, hebben ze
echter toestemming gekregen demonstraties te houden en
parades. Er zijn nu twintig meisjesclubs en het zijn niet alleen
meer de mannelijke „lifesavers", maar ook meisjes, die in
kleurige zwemkostuums onder de tonen van de doedelzakken
der Schotse muziekkapels achter de vaandragers langs de
stranden opmarcheren, toegejuicht door de toeschouwers, voor
wie dit elk jaar een attractie vormt. Deze „glans-meisjes" van
Sydney's gouden stranden trekken duizenden badgasten van
heinde en ver. Onder hen zijn vele jongelieden, die graag door
zo'n lieftallige „life-saver" gered zouden willen worden, maar
die taak blijft uitsluitend aan de jongelingengarde toebedeeld
DE REDDINGSBRIGADES worden getraind in groepen van
zes. Jacob Strijbis heeft zijn eerste proef afgelegd. Hij is nu
16 jaar. Over twee jaar kan hij examen doen voor groepsleider.
Hij moet daarvoor gedurende acht weken een groep leiden en
instrueren. Slaagt hij voor die proef, dan kan hij drie jaar
later een instructeursexamen afleggen en examinator worden.
Het is allemaal pro deo. Al lijkt het mooi de hele dag aan het
strand een wakend oog te houden op uw medemensen, een uur
op-wacht op de uitkijktoren in de brandend-hete zon is aller
minst een sinecure. Wie „life-saver" is, weet echter, dat hij een
dienst aan de gemeenschap bewijst en deel uitmaakt van een
metropolis rijk is. De zojuist afgetreden gouverneur-generaal, Sir William Slim,
heeft eens opgemerkt, dat de Australiërs harder moeten werken „in plaats van
de hele dag met een blonde juffer aan het strand te liggen". Daarmee typeerde
hij de Australiër in de zomer, maar onder diè Australiërs zijn dan toch hard
werkende jongelieden, de „kustwachten", „reddingsbrigades", of „lifesavers"
(strandredders), zoals ze hier heten, die deze taak vrijwillig op zich nemen en
er geen geldelijke vergoeding voor kijgen. Integendeel, zij betalen voor de gunst
„life-saver" te zijn contributie aan hun club.
Onze tuin- en kamerplanten
Nu het lentezonnetje opnieuw kracht
krijgt komt ook de animo voor de tuin te
rug; gelukkig maar want het is nu ook
de goede tijd allerlei planten in uw tuin
te poten. Op de markt staan weer de fleu
rige kisten met violen; ze voldoen in uw
tuin prima en vooral indien ze zo gepoot
kunnen worden dat ze op het heetst van
de dag een beetje in de schaduw komen.
Naast de nu al kleurige violen staan dan
ook de kisten met de muurbloemen; ze
kunnen straks een wolk van geur in uw
tuin verspreiden. De oranjekleurige Chei-
ranthus is ook een soort muurbloem; de
kleur is bijzonder mooi, maar de bloem
geurt niet zo sterk; daarvoor moet u
toch de echte ouderwetse muurbloem heb
ben; de donker bruine en ze geuren op
hun best indien ze op een zonnig plekje
gepoot worden. Even verderop kan men
vergeet-me-nietjes kopen; ze bloeien ivel
niet zo lang, doch wel mooi. Dat donkere
blauw doet het best naast het kleurige
oranje; ze kunnen ook. wel door elkaar
heen gepoot worden. In een bloembak
doen de oranje muurbloemen en de blau
we vergeet-me-nietjes het ook heel goed
samen. Weet u wel dat er tegenwoordig
ook witte en roze vergeet-me-nietjes zijn;
de bloemist zal ze wel in voorraad heb
ben, doch ik vind dat vergeet-me-nietjes
toch eigenlijk blauw behoren te zijn. De
dubbele madelieven zijn er nu ook al te
kust en te keur; ze voldoen best op een
licht schaduwplekje en koop dan ook eens
enkele van die rijk bloeiende en laagblij-
vende primula's; die voldoen ook prima
in uw tuin, doch ook zij hebben wel een
licht schaduwplekje nodig.
G. Kromdijk
Ten slotte is in de kloek uigegeven se
rie „Le Livre debij Robert Laffront
verschenen „25 siècles de guerre sur
mer" door Jacques Mordal. Kaarten en
tekeningen verduidelijken deze geschiede
nis der belangrijkste zeeslagen, van Sa-
lamine in 480 v. Chr. tot Midway in 1942.
De auteur verhaalt deze evenementen,
die het lot van staten bezegeld hebben,
met de nauwkeurigheid en de objectivi
teit van de historicus. De laatste blijkt
onder andere uit het hoofdstuk dat aan
De Ruyter gewijd is, „de man die een ge
heel leger waard was". Dit goed gedocu
menteerde werk bewijst, dat al zijn mid
delen veranderd, al hebben mechanismen
het enteren overbodig gemaakt, de reac
tie en de tussenkomst van „de mens"
toch het beslissende element blijve'n voor
overwinning of nederlaag.
S. Elte
(Vervolg van pag. 1)
teren. Ze is weliswaar door de ontrouw
van de liefkozende Ronnie diep ontgoo
cheld en wordt door jaloersheid op de ge
heimzinnige Madame Treva verteerd tot
aan de rand van de hysterie, maar en
ziedaar een staaltje van de in moderne
romans opgeld doende liefdesmoraal de
misbruikte Bella kan, verklaart ze, „niet
tot de hoogte stijgen" van het echtpaar
Ronny-Terry, dat de huwelijksliefde be
vestigd acht door de vrijelijke ontrouw.
Bella en dat is het meest tragische
is helemaal niet tragisch, zelfs niet mee
lijwekkend in haar misère. Ze is doodge
woon de dupe van zichzelf, van haar vol
slagen gebrek aan zelfrespect, haar on
verantwoordelijke overgave aan een ero
tische escapade, die voor haar zoiets als
een inwijding tot „het grote leven" bete
kent. „C'est la vie," zegt de wat duistere
Maurice, en met die uitspraak signaleert
hij ongewild de door en door burgerlijke
mentaliteit van een zich vergapen aan een
zogenaamd vrijzinnige levenswijs, die in
een bepaalde sector van de hedendaagse
romanproduktie met een onmiskenbare
gretigheid al dan niet saganistisch
aangewend wordt als proeve van „eerlijk
heid".
ENIGE TIJD geleden besprak ik in
een Litteraire Kanttekening een boek van
de Vlaamse debutante Chris Yperman,
dat een soortgelijk thema bespeelt en in
onverbloemdheid voor het schriftuur van
Cok Grashof allerminst onderdoet. Ik kon
toen, afgezien van een aantal bezwaren te
gen de compositie van die roman, uit vol
le overtuiging van waardering doen blij
ken voor de wijze waarop Chris Yperman
uiting gaf aan wat haar bezwaarde. Dat
boek was de noodkreet van een jeugdig
schrijfster, die allerminst behagen schept
in de vertroebelde ondervinding van een
jong meisjesleven. Chris Yperman vocht
voor haar zuiverheid. Het meisje Bella is,
bij haar vergeleken, een vrij onbeduidend
wicht, óók als zij na het auto-ongeluk,
waarbij de breed-levende Terry om het le
ven komt en de schimmige Maurice ern
stig gewond raakt, de opengevallen plaats
van hotel-directrice en echtgenote van de
honneponnige Ronnie inneemt.
EN WANNEER zij, de voortgaande ver
houding tussen Ronnie en de mysterieuze
Madame Treva niet aanvaardend, door
haar echtgenoot wordt veracht, omdat zij
zich niet tot de voorbeeldige ruimdenkend
heid van de overleden Terry kan „verhef
fen", dan krijgt ze de rekening gepresen
teerd van haar vals-romantische buiten
sporigheid, waarvoor haar argeloosheid
niet als verontschuldiging kan dienen.
Want deze in de „ik"-vorm schrijvende
Bella is blijkens de welbewustheid van
haar te boek gestelde wederwaardigheden
eerder vroeg-rijp dan argeloos. Ze geeft
zich alleen maar wat al te gewillig over
aan de geromantiseerde pikanterie van
een doodgemakkelijk „laissez-faire" ofwel
„je-doet-maar", dat bellettristisch aan
bod is. En dat is, als de zoveelste liberti-
nage in de litteratuur, helemaal niet be
langwekkend meer, tenzij het zou worden
voorgedragen door een auteur van groter
talent dan waarvan Cok Grashoff getuigt.
DIT BOEK IS, afgezien van de talloze
nietszeggende details, niet met minder
vaardigheid geschreven dan de gangbare
romans van dit niveau. Maar ook niet met
méér talent. Ook niet met die kracht dei-
overtuiging, die Bella uit het avontuur te
voorschijn zou kunnen doen komen als een
dupe van zichzelf van haar klaarblijkelij
ke ontvankelijkheid voor de loszinnigheid
van haar op botte sensatie beluste leef
tijdgenoten. Laten we voor het zogenaam
de „saganisme" in de litteratuur op onze
hoede zijn. Veel van hetgeen daarvoor
doorgaat vóór en na Sagan is mode,
maar geen litteratuur. De roman van Cok
Grashoff is, dunkt mij, modieuze littera
tuur. Ik weet niet hoe het andere lezers
na deze escapade aan de „Cöte" zal ver
gaan. Wat mij betreft: als het zó moet
gaan, dan liever Katwijk en Heerhugo-
waard. Wie „gevaarlijk" en dynamisch"
wil leven, hij ga naar Golfe-Juan.
C. J. E. Dinaux
club, die de achting draagt van die gemeenschap. Als lid van
de club neemt men ook deel aan het gezellige verenigingsleven.
Voor een immigrant, die van zon en zee houdt, is er geen beter
middel om zich spoediger thuis te voelen in de Australische
gemeenschap dan als lid van zo'n club te worden geaccepteerd.
Jacob Strijbis is één hunner.
Boven: Negermeisjes als fladderende
vogels
Onder: Danseressen uit het negerballet van
de Ivoorkust.
MET DE GROEI der bevolking en de
steeds grotere drukte aan de stranden
op warme dagen zijn er in Sydney tussen
de 200.000 en 300.000 bezoekers wordt de
taak der „life-savers" zwaarder. De stran
den van Sydney zijn talrijk en de grillig
gevormde kust is gevaarlijk. Het plan be
staat daarom, een helikopterdienst in te
stellen. De helikopter zal de stranden „be
vliegen" om zwemmers in gevaar spoe
diger hulp te bieden. Sommige brigades
beschikken over een „walkie-talkie", waar
mee zij onderling met elkaar in verbinding
kunnen blijven. Een proefneming buiten
Sydney heeft goed voldaan.
HET REDDEN van drenkelingen is in
Australië een sport, maar een sport met
een ernstige achtergrond. Geen wonder,
dat het publiek met gulheid in de buidel
tast als er fondsen nodig zijn voor de aan
koop van reddingsmateriaal, en dat grote
industriëlen of andere weldoeners er hun
hand niet voor omdraaien om, zoals dezer
dagen gebeurde, een sommetje van ander
half miljoen gulden te schenken voor de
aankoop van reddingsboten en bijbehorend
materiaal.