TWEE OORLOGSVERHALEN De affaire in tweedehands ZATERDAG 26 MAART 1960 Erbij PAGINA DRIE H E T B E L A N G V A N D E R O M M E L M A R K T ENGELSE LITTERATUUR Oude Hebreeuwse brief nader ontleed MEDISCHE DE HARTAANVAL KRONIEK HET IS IN HET ALGEMEEN een goede gewoonte geen oude schoenen weg te gooien voor men nieuwe heeft, maar de meeste Nederlanders doen nog meer. Zij gooien hun onbruikbare gebruiksgoederen niet onmiddellijk in de vuilnisbak, maar bewaren deze eerst nog enige tijd, bij voorbeeld op zolder of in een schuurtje, hoewel de moderne kleine woningen daar toe hoe langer hoe minder gelegenheid bieden. Als de voorwerpen daar enige maanden tot rust zijn gekomen en goed stoffig zijn geworden gaat men toch maar eens overwegen ze weg te doen; dat wil zeggen: als het even kan worden ze ver kocht. Daartoe gaan dagelijks opkopers door de straten van Nederlandse steden en alles is hun welkom, vanaf oude kranten en lompen tot een versleten matras en een oude lampekap toe. Buitenlanders verba zen zich wel eens over dit wonderlijke be drijf en zij gaan met een licht gevoel van afgrijzen over de zo bekende „vlooien- of oud-roestmarkten" die onze grote steden rijk zijn. Daar kan men dan ook al die opgehaalde, afgeleefde en versleten din gen, die een stad dagelijks uitbraakt, netjes uitgestald weer aantreffen. Voor wie er gevoel voor heeft ligt over vele van die oude zaken een waas van roman tiek, want zij worden vaak een symbool van vergane glorie, van een tijd die defi nitief voorbij is. Die vlooienmarkten wor den in betekenis langzaam terug gedron gen, maar wellicht zxdlen ze zich in Nederland het langst kunnen handhaven, omdat iedere Nederlander er een stukje handelsgeest op kan trainen en een volk van handelslieden zijn we altijd geweest. ER IS OOK NOG een andere manier om van overbodige goederen af te komen en wel door een advertentie in een van de dagbladen te zetten. Ook deze methode wordt heel veel toegepast voor artikelen, die nog een vrij behoorlijke gebruikswaar den bezitten. Iedere dag komt men in de kranten lange rijen van deze annonces tegen. Dan zijn er nog de handelaren, die zich op de commercie in een speciaal soort tweedehandsgoederen hebben gespeciali seerd, de antiquairs in boeken, in oude gebruiksvoorwerpen en in oude sieraden. Een gebruiksvoorwerp heeft namelijk een zeer vreemde eigenschap. Nadat het ge kocht is vermindert het voortdurend in waarde. Een uur na aankoop krijgt men er in de regel al lang niet meer de nieuwprijs voor terug en het is maar ge lukkig dat de meeste kopers dit niet in teresseert, want ze zijn te gelukkig met hun aanwinst. In de volgende maanden en jaren gaat het voortdurend bergafwaarts met de waarde, tot het goed ineens een tweede, maar o wonder, nu eeuwige jeugd beleeft. De oude canapé van oma is dan plotseling een heel zeldzaam exemplaar geworden en blijkt tegen een hoge prijs van de hand te kunnen worden gedaan. HET IS DUS ZEKER niet zo, dat de kous af is als het nieuwe artikel in handen van de consument is gekomen, toch houdt de economische wetenschap zich weinig met de problemen van de tweedehands- markt bezig, terwijl deze allerminst onbe langrijk zijn. Het gaat ermee als in goed kope romans, het boek houdt op als de geliefden eindelijk met elkaar kunnen trouwen, net of dan alle problemen achter de rug zijnmisschien beginnen ze dan juist. EEN KENMERK van de tweedehands- markt is haar gebrek aan organisatie. Er is geen centraal punt waarop kopers en verkopers elkaar kunnen vinden, behalve de reeds genoemde oudroestmarkt, waar op waarschijnlijk echter maar een fractie van de totale verhandelbare hoeveelheid goederen terechtkomt. In de antiquariaten komt natuurlijk wel het een en ander te recht, maar hier heeft men weer andere moeilijkheden. De antiquairs in boeken specialiseren zich bijna allemaal op we tenschappelijke werken, bellettrie wordt praktisch niet verhandeld. Erger is dat grote, maar ongesystematiseerde en onge specialiseerde particuliere bibliotheken bijna niet meer opgekocht worden, omdat het catalogiseren te veel geld kost door de dure arbeidskrachten. Zo komt dan weer veel bij de „voddeman" terecht. Zou men de handel in de gebruikte goe deren willen stimuleren dan zou men in eerste instantie tot organisatie moeten overgaan, door bijvoorbeeld de antiquairs gespecialiseerd op verschillende deelge bieden te laten samenwerken. Zij zouden gezamenlijk een nalatenschap kunnen op kopen en daarna onderling verdelen. DE TWEEDEHANDSMARKT is wel de gelijk van belang. In tijden van schaarste valt dat natuurlijk extra op en men kan het dus een gelukkig verschijnsel noemen als er verminderde vraag naar gebruikte artikelen ontstaat. Voor de kleine beurs is het „tweedehandsje" echter een welko me uitkomst, vooral voor wat de meer duurzame gebruiksgoederen betreft. Dan zijn er in deze tijd de lieden, die niet be zeten zijn van de nostalgie naar het nieuw ste type, maar die een enige jaren oud radiotoestel met een goed geluid ook kun nen waarderen en de aanzienlijke prijsver laging gaarne als een extra winst incas seren. Juist nu de producenten ieder jaar met nieuwe types en nieuwe snufjes ko men krijgt de tweedehands-markt grote betekenis. Een mooi voorbeeld is de auto branche. waar de handel in gebruikte wa gens bijzonder levendig is. Velen kunnen zich de luxe van een nieuwe wagen niet permitteren en dan biedt de tweedehands- markt uitkomst, hierop kan men immers ook zeer goed terecht. Er zijn mensen, die nooit een nieuwe auto kopen, maar altijd in gebruikte wagens rijden, daar het prijsverschil tussen nieuw en pas-gekocht relatief groot is. HET VOORDEEL voor de autoproducen ten is een verhoogde omloopssnelheid. De handige consument ruilt zijn wagen in op het moment dat het verschil tussen de oud-en nieuwprijs maximaal is, waarbij hij rekening houdt met afschrijving en het aantal gereden en nog redelijkerwijs te rijden kilometers. De catalogusprijs is voor de gemiddelde autobezitter alleen maar een datum, hij betaalt deze nooit, of alleen de eerste keer dat hij een wagen aanschaft. Daarna brengt hij de restwaar de van zijn oude wagen steeds in min dering van de nieuwe prijs. Hij gaat dus sneller over tot aankoop van een nieuwe auto dan het geval zou zijn als hij de oude tot op het laatste lager zou afrijden. Hoeveel de produktie van nieuwe wagens hierdoor stijgt is ons niet bekend, maar het moet aanzienlijk zijn. Voor de gehele economie is dit van belang, want de werk gelegenheid neemt door dit inruilproces toe. Ook voor andere bedrijfstakken zou dit systeem van betekenis kunnen zijn. De producent zal tegen elkaar moeten afwe gen de kosten voor het opknappen van en de handel in de „oudjes" en de extra winst ten gevolge van de grotere omloops snelheid. Voor radiotoestellen, televisie apparaten, bromfietsen en scooters, koel kasten en dergelijke openen zich hier nieuwe perspectieven. Een goede markt organisatie is voorwaarde voor het slagen van de handel. Op een overzichtelijke markt voorkomt men dan het gevaar dat de koper te veel betaalt, of wat op het zelfde neer komt slechte kwaliteit krijgt. MEER DAN IN de transacties op de eerstehands-markt, waar in de regel te gen vastgestelde prijzen wordt gehan deld, zal echter op die van gebruikte goe deren de mogelijkheid van loven en bie den bestaan. Zo krijgt de koper bij inruil toch ook weer invloed op de hoogte van de nieuwprijs, hetzij dan via een achter deur. Een kwalijk verschijnsel is dit niet, immers er komt ruimte voor concurrentie, die op de meeste markten, door voortgaan de kartellisering, steeds meer gaat ont breken. Tweedehands-markten, van de vlooienmarkt tot de meest exclusieve kunsthandel zijn van veel gewicht en ver dienen meer aandacht dan ze nu krijgen. W. Langeveld lllll Robert Shaw, The Hiding Place Chatto and Windus, London. David Forrest, The Last Blue Sea Heinemann, London. NA MICHAEL REDGRAVE en Peter Ustinov, wier werk hier onlangs bespro ken is, doet zich opnieuw een bekende Engelse auteur als schrijver kennen in de persoon van Robert Shaw. Zijn eerste roman heet The Hiding-Place, en is geba seerd op een verbazend bedenksel. Twee Engelse vliegers die in de oorlog neerge schoten zijn boven Bonn, worden van de menigte die ze zou lynchen als kinder moordenaars, gered door een Duitser die ze in zijn kelder opsluit. Daar blijven zij dan jaren lang, behoorlijk verzorgd en ge voed door de Duitser die geestelijk niet helemaal gezond is: hij trekt zijn uni form aan iedere keer dat hij ze eten gaat geven, en weet ze tot in 1952 in de waan te houden dat de oorlog voortduurt. Dan laat hij ze vrij, omdat hij voor een hart kwaal naar het ziekenhuis moet en geens zins de bedoeling heeft om ze van hon ger te doen omkomen. Wij zien daarna die twee Engelsen, Connolly en Wilson, langs de Rijn zwerven in de mening dat zij zich op vijandelijk gebied bevinden, en mogen meeleven in hun merkwaardige ondervinding wanneer zij merken dat de oorlog al zeven jaar voorbij is. Het is een mooi voorbeeld van een mooi iedee voor een boek, en Robert Shaw Iaat niet na zijn dank te betuigen aan Washington Irving, de schepper van Rip van Winkle die wakker werd na twintig aar slapen. Tegelijk blijkt eruit dat de nooiste gegevens, in de zin van de gege vens waar de lezer het makkelijkst door wordt geboeid en over aan zijn huisgeno ten kan vertellen, niet altijd de meest ge schikte zijn om een roman van te maken, zeker niet voor een beginnende schrijver. Wat kan ons al het gebabbel van de auteur en zijn personen schelen als die twee soldaten maar vrij komen, en als wij maar kunnen zien hoe zij merken dat het geen ooi-log meer is? Niet veel. Het gegeven van Shaw is eigenlijk beter ge schikt voor het theater; daar zijn de gx-o- te spanningen op hun plaats, want wij kunnen de voorstelling niet verhaasten door driftig de pagina's van de tekst om te slaan. Bij het lezen van een boek kun nen wij alleen rustig gehouden worden door een auteur die onze aandacht van de spanning van het verhaal afleidt met een psychologie en een filosofie die nog interessanter zijn. Dat heeft Shaw niet te bieden. Wat hij van Connolly en Wilson vertelt hoeft niet bepaald onjuist te zijn voor pei'sonen in hun omstandigheden, maar het treft de lezer ook niet als bij zonder onthullend. Pas als de grote span ning verbroken is en de twee Engelsen weten waar zij aan toe zijn, kan er sprake zijn van kalm lezen, en het is waar dat er dan, in de laatste pagina's, nog iets aardigs gebeurt. De Duitser was dol op zijn beide gevangenen, en zodra hij uit het ziekenhuis weg kan komen haast hij zich naar Engeland in de hoop dat hij ze terug zal vinden. Het lukt hem inder daad: hij ontmoet Wilson, die op zijn ver zoek om aan een baantje geholpen te wor den niet anders weet te zeggen dan dat hij zal kijken wat hij kan doen. Dat is een goed slot, want wat zou Wil son ooit kunnen verlangen als schadeloos stelling voor de enox-me schuld die de zie lige Duitser aan hem had? Niettemin, het is eigenlijk ook al weer beter voor het theater dan voor de roman; misschien zullen wij nog eens de gelegenheid krijgen om Robert Shaw als schrijver in een an dere vorm geheel au sérieux te nemen. THE LAST BLUE SEA van David For rest gaat over soldaten niet in gevangen schap, maar vechtend in het oerwoud van Nieuw-Guinea. Er is enige reden om van dat boek vex-wachtingen te koesteren, want Forrest, een Australiër, heeft er een Australische prijs mee behaald en boven dien de opmei-king van de jury, dat dit boek alleen al voldoende i'echtvaardiging was voor het uitschrijven van de prijs- vraag. Het wordt dan een lelijke teleur stelling, die ons het vertrouwen in Austra lische jury's vooi'lopig ontneemt. David Forrest heeft genoeg te zeggen over de verhoudingen tussen de mannen in het le ger en over hun ervaringen op een cam pagne in het ti'opische woud, maar hij is daar niet tevreden mee en probeert veel te vaak via zijn verhaal ondervindingen van de uiterste waarheden en het uiter ste levensbesef over te brengen. Zijn titel wijst er al op: het gaat hier telkens over het laatste een en het laatste ander, zo dat een lezer die in staat is het allemaal te verwerken, erdoor overstelpt zou wor den en waarschijnlijk alle uitei'ste waar den door elkaar zou gaan halen. De le zer die al eerder merkt dat hij er niet goed tegen kan, wordt op den duur alleen nog geëi-gerd door de regelmatige ver schijning van eenvoudige en toch diepzin nige passages. Zo wordt het beschreven wanneer een patrouille aan het slot de zee bei;eikt: „Hij is helemaal niet blauw, dacht Ron Fisher, die zijn hand door het water haalde; en toen verstierf het la waai van de bommenwerpers en liet de mannen alleen achter op het strand met de zon en de zee en de hemel, en liet Ron Fisher alleen met de onuitsprekelijke grandeur van het negentien jaar zijn, en leven. Het duurde enige tijd vooi'dat iemand een sigaret opstak". Wie van zulke fijne details houdt als dat over de sigaretten, moet zich haasten om dit boek te lezen, want het staat er vol van, en alles is geladen met machtige bedoe lingen. Fori-est schrijft in de trant die in het algemeen het best vertegenwoor digd wordt door de vertrouwde frase uit vele „sterke" romans: „Ergens in de ver te blafte een hond". Gelukkig bestaan er ook betere Australische romans, om ons te vei-zekeren dat dit bekroonde werk niet het peil van de litteratuur daar te lande aangeeft. S. M. TEL AVIV (I.T.ÉVT.) Uit schrifttekens op potscherven, die in een oud fort aan de Middellandse-zeekust ten zuiden van Tel Aviv zijn opgegraven, heeft men het verzoek van een boer aan zijn „heer prins" om teruggave van zijn mantel ont cijferd. Men gelooft dat dit de oudste tot nog toe ontdekte Hebreeuwse „brief" is, die uit de tweede helft van de zevende eeuw voor' Christus zou dateren. Volgens oudheidkundigen zou het verzoek gericht zijn geweest aan een tijdgenoot van koning Josiah van Juda. Van de gewoonte om de mantel van een schuldenaar in beslag te nemen wordt op een aantal plaatsen in de bijbel gewag gemaakt, onder meer in Exodus (22: 25-27). De „brief", met geschoolde hand maar in stuntelige taal geschreven is waar schijnlijk aan een „schrijver" gedicteerd. Na de gebruikelijke formule „moge de heer prins luisteren naar de woorden van zijn dienaar" is het volgende leesbaar: en hij nam de mantel van uw dienaar toen ik mijn oogst had binnen gehaald, nam de mantel van uw dienaar en al mijn broeders zullen voor mij getuigen, zij die met mij de oogst binnenhaaldenmijn bi-oeders zullen voor mij getuigen dat ik onschuldig ben Men meent uit deze vondst de conclu sie te kunnen trekken dat koning Josiah, de opperheer van de prins, zijn soeverei niteit had uitgebreid tot de kustvlakte, voorheen een Assyrische provincie, en daar boeren uit Judea gelegenheid had gegeven zich te vestigen. ALS U WIST wat een hart kwaal is, zou u het uiterste doen om die te vooi'komen. Er is dikwijls veel tijd nodig eer iets komt, maar eindelijk komt het toch. Op kantoor gaat het niet zoals het gaan moet en duizenden kleinigheden ma ken uw leven tot een kooi'ts- achtig gejaagd leven. Twee cliënten nemen een vervelen de houding aan, ofschoon u hen met alle geduld hebt uit gelegd, waarom bepaalde din gen nu eenmaal zo moeten zijn, zoals ze zijn. Daar begint het een zwa re druk, een gloeiend heet ge voel midden op het borstbeen. Wat hebt u vanmiddag gege ten? Een of andei-e sla en niets warms toe. Dat kan toch niet te zwaar gelegen hebben! Bo vendien zijn sedert dat ogen blik al vier uur verlopen. Waar komt dat vandaan, die kox'tademigheid, alsof u juist de trappen opgeklommen was? Als u zich maar bevrijden kon van de lucht in uw maag. Misschien doet frisse lucht wel goed, het is bedompt op kantooi-. Het is tijd om naar huis te gaan. Het lopen naar de auto maakt de pijn en de kortademigheid heviger. Uw temperatuur loopt op en van uw voorhoofd druipt het zweet. Het is heel mex-kwaar- dig, dat de voorbijgangers hun jassen dichtknopen om geen last te hebben van de kille lucht. Maar plotseling, wat is er toch aan de hand? U voelt zich op dat ogenblik eerder koud en heel zwak. En uw be nen lijken wel in elastiek ver anderd. U neemt het besluit ondanks dit alles naar huis te rijden. Maar in uw hoofd schijnt alles door elkaar te warrelen, u hoort uw hart luid kloppen in uw oren, zo vlug alsof u hard gelopen had. Het vuur in uw box-st blijft branden. Neen, zo kunt u niet chaufferen. Maar waar moet u hulp vandaan halen? De parkeei-plaats is verlaten, roe pen kunt u niet. U struikelt en naast uw wagen valt u op de grond. Nu is het zover met u. Maar u bent pas veertig en te jong voor een hartaanval. De man die vorige maand op straat lag was om en nabij de zeventig. En uw vader was ook pas zeventig toen hij zijn eerste hartaanval kreeg en hij leefde nog een vol jaar. Wel is er voor uw vi-ouw en kinde ren goed gezox-gd, er is een levensvex-zekering afgesloten en uw huis is goed ingericht. Hè, als u nu maar wat beter adem kon halen, het lawaai en de lantaarns van de voer tuigen schijnen heel ver weg te zijn. Krijgt men dit gevoel als men sterven gaat? TOCH WORDT U dadelijk klaar wakker, als iemand zich over u heen buigt en hei-kent u het uniform van een politie agent. Even later hoort u de ambulancewagen komen aan rijden en u weet: die komt voor mij. U ontdekt een in het wit gekleed persoon, die bij u op zijn knieën ligt en u een injectie in de ax-m geeft. De pijn wordt minder, is niet he lemaal weg, maar u kunt ge makkelijk ademhalen, terwijl ze u op de draagbaar tillen. Van de rit naar het ziekenhuis weet u niets meer en toch bent u in het ziekenhuis. On der het zuurstofmasker gaat het ademhalen heel gemak kelijk. Twee dokters en een verpleegster staan aan uw bed. Banden omsnoeren uw armen en benen en een band ligt op de plaats waar de pijn nu langzaam vermindert. U hebt niet meer het gevoel, dat de eex-stvolgende ademtocht wel eens de laatste kan zijn. De bloeddruk is nu beter, fluistert de dokter in het ooi- van de verpleegstex-. Dan kijkt hij glimlachend op u neer: u maakt het goed! Probeer u zoveel mogelijk te ontspannen. We hebben u iets gegeven om de pijn te vermindei-en en om te slapen. Gauw zal alles weer in orde zijn. U glimlacht flauwtjes: ik hoop het. Hebt u mijn vrouw er van in kennis gesteld? Ja ze is op weg naar u. Nu nemen de dokters het apparaat om een cardiogram te maken weg en verlaten stil het vertrek. Kunt u nu beter ademhalen? vx-aagt de ver pleegstex-. „Dank u, het gaat al beter, zuster". Uw vrouw zal er gauw zijn. Rust u nu maar uit, x-aadt de verpleeg- ster. DAT IS NU HRT verhaal van een hartaanval. De bran dende pijn is weg, maar uw borst schijnt gekwetst te zijn. U bent moe. Als uw vrouw nu maar gauw kwam. Er zou zo veel zijn, dat u haar te vertel len hebt. Nu komt iemand van het personeel binnen en brengt op een wagentje een soort tent van cellofaan mee. Zij bevestigt de tent over het hoofdeinde van het bed en neemt het kleine masker van uw gezicht. Een ijsblaas koelt u af tot op het gebeente. Voor u zich beklagen kunt legt de verpleegster uw hoofd behaag lijk op het kussen neer en zet u tegelijk een wonderlijke kap op het hoofd. U hebt niet vaak een hoed gedragen en daarom protesteert u: ik draag nooit wat op mijn hoofd. De ver pleegster glimlacht eventjes, maar ze zet u de kap alleen maar wat i-echter op uw hoofd. Ik zie, u gaat vooruit, zegt ze, als zulke mensen als u zich be ginnen te beklagen is dat het stei-kste bewijs van hun voor uitgang. Laat ik dan maar die onzinnige kap dragen, denkt u. Maar wat moet mijn vrouw er wel van denken als ze me zo ziet? En toch moet u haar spx-eken. Eindelijk, daar is ze. Haar gezicht staat bezox-gd. Ze grijpt uw hand. O, die begrij pende blikken, het iö vroeger ook altijd zo geweest^ woor den zijn niet meer nodig. Heb je met de dokter gesproken? Ja, zegt ze, hij is vanmening, dat alles naar wens verloopt. Je kunt het van haar geloven, ze zegt je altijd de waarheid. Een lichte handdruk, een be vestigende glimlach, altijd is alles hetzelfde. Nu woi-dt alles weer goed. Alle zorgen vallen van je af en je valt in slaap. Waarom mag u zelf niet eten? U hebt geen pijn meer, geen ademnood en toch laten ze u niet zelf eten. Het lijkt bespottelijk. WAT IS EEN hartaanval? Waardoor heb u zoiets geki-e- gen? Waardoor wox-dt die ver oorzaakt? Duizenden vragen doorkruisen uw hoofd. De dokter beantwoox-dt ze alle maal, tenminste die vragen, waarop een antwoord gegeven kan worden. U verneemt, dat men nog lang niet alles ver- klaren kan; de geleerden kun nen dat niet eens, al hebben ze hun leven lang deze dingen onderzocht. Hoe staat het met uw bloed? Men vertelt u, dat het er met uw bloed net zo voor staat als met een winkel, vraag en aanbod. Je herinnert je de doffe pijn, die je dikwijls voelde, als je een kit kolen ge schept had voor de kachel en hoe soms je armen bijna gin gen slapen, later een hele tijd prikten, tot je een minuut had zitten uitrusten. In die minu ten had je volgens de dokter: angina pectoris, het signaal, dat bij u de vraag om bloed groter was dan het aanbod. Deze toestand wox-dt veroor zaakt door aderverkalking. Maar waar komt die uit voort? Verschillende omstandigheden kunnen daar samen verant- woordelijk voor zijn. In een bepaald geval kan het tot op zekere hoogte een kwestie van erfelijkheid zijn, tenminste wat de neiging tot ondervoe- ding aangaat. Voorts speelt cholesterol een rol. Wat is cho lesterol? Uw dokter lacht, als u uw lievelingseten opnoemt. Wie zou denken, dat boter, bouillon, levex-, gebraden nier tjes, vis, kreeft met gesmolten boter, varkenskarbonade en spek schadelijk kunnen zijn wegens die substantie, die in bepaalde spijzen in hoge con centratie aanwezig is. De dok ter zet voor u uiteen, dat dieet niet de volmaakte oplossing biedt, maar dat de zichtbare opeenhoping (van cholesterol) toch bewijst dat cholesterol tenminste op een of andere manier met aderverkalking in verband staat. Daarom moet u vet vermijden, vooral omdat u aanleg hebt om zwaarlijvig te worden en u nu een bijna le vensgevaarlijke hartaanval achter de rug hebt liggen. Inplaats van boter een dierlijk vet kun u een plantaardige margarine ge bruiken. Zoals de dokter u uit eenzette, speelt het lichaam het eerder klaar met een plantaardig vet dan met een dierlijk. WANNEER U WEER THUIS bent kunt u het een en ander in praktijk brengen. Houdt u zich aan een cholesterol-arm dieet, dat werkelijk niet slecht is, dan zult u opgetogen zijn, wanneer u 15 pond afvalt en de dokter uw ideaal gewicht constateert. Eenmaal per week gaat u naar het ziekenhuis voor bloedcontrole. Dit is een voortzetting van de behande ling, die u in de eerste nacht in het ziekenhuis ondergaan hebt. Daar gaf de verpleegster u een handvol kleine witte pillen en elke dag tapte men bloed af uit uw arm. Toen u de dokter vroeg, waarom dat moest, vertelde hij u: „U krijgt een bloedver- dunnend medicijn, dat de aan getaste hartspier helpen zal sterker te worden". En als het bloed te dun wordt? Om dat te vooi'komen worden de proe ven aanvankelijk iedere dag genomen, zodat men het bloed aldoor op de juiste graad van vloeibaarheid houdt. De medi sche behandeling dient om het ontstaan van bloedproppen tegen te gaan. Deze bloed- proppen kunnen ergens in de bloedvaten of de aderen de bloedsomloop stil leggen. Toen u in het ziekenhuis lag strekte u elke moi'gen zonder verzet uw arm uit voor de behande ling. Als u het ziekenhuis in goede welstand verlaat, moet u uw medicijn nog een tijdlang innemen. U moet het in het begin zonder sigaretten stel len. Toen u nog heel erg ziek was kwam het niet eens in u op, dat u zou willen roken. Maar na enkele dagen vond u, dat een sigai-et toch wel lek ker zou smaken. Toen de zuur stoftent werd weggenomen, verbood de dokter u alle ro ken. Tabak veroorzaakt een samentrekking van de ader- wanden of een vernauwing van de aderwanden en op die manier wordt de ruimte in het midden kleiner en kan er min der bloed door stromen om het hart te voeden. De dokter maakte ook nog gewag van de gevoelige elektronische ther mometer, die men aan de vin gertoppen van een patiënt be vestigt en die na het roken van één enkele sigaret, een afkoeling van de vinger ver toont, hetgeen alweer aan duidt, dat tabak de samentrek king van bloedvaten veroor zaakt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 19