TWEE OORLOGSVERHALEN
De affaire in
tweedehands
ZATERDAG 26 MAART 1960
Erbij
PAGINA DRIE
H
E
T
B
E
L
A
N
G
V
A
N
D
E
R
O
M
M
E
L
M
A
R
K
T
ENGELSE LITTERATUUR
Oude Hebreeuwse brief
nader ontleed
MEDISCHE DE HARTAANVAL KRONIEK
HET IS IN HET ALGEMEEN een goede
gewoonte geen oude schoenen weg te
gooien voor men nieuwe heeft, maar de
meeste Nederlanders doen nog meer. Zij
gooien hun onbruikbare gebruiksgoederen
niet onmiddellijk in de vuilnisbak, maar
bewaren deze eerst nog enige tijd, bij
voorbeeld op zolder of in een schuurtje,
hoewel de moderne kleine woningen daar
toe hoe langer hoe minder gelegenheid
bieden. Als de voorwerpen daar enige
maanden tot rust zijn gekomen en goed
stoffig zijn geworden gaat men toch maar
eens overwegen ze weg te doen; dat wil
zeggen: als het even kan worden ze ver
kocht. Daartoe gaan dagelijks opkopers
door de straten van Nederlandse steden en
alles is hun welkom, vanaf oude kranten
en lompen tot een versleten matras en een
oude lampekap toe. Buitenlanders verba
zen zich wel eens over dit wonderlijke be
drijf en zij gaan met een licht gevoel van
afgrijzen over de zo bekende „vlooien- of
oud-roestmarkten" die onze grote steden
rijk zijn. Daar kan men dan ook al die
opgehaalde, afgeleefde en versleten din
gen, die een stad dagelijks uitbraakt,
netjes uitgestald weer aantreffen. Voor
wie er gevoel voor heeft ligt over vele
van die oude zaken een waas van roman
tiek, want zij worden vaak een symbool
van vergane glorie, van een tijd die defi
nitief voorbij is. Die vlooienmarkten wor
den in betekenis langzaam terug gedron
gen, maar wellicht zxdlen ze zich in
Nederland het langst kunnen handhaven,
omdat iedere Nederlander er een stukje
handelsgeest op kan trainen en een volk
van handelslieden zijn we altijd geweest.
ER IS OOK NOG een andere manier om
van overbodige goederen af te komen en
wel door een advertentie in een van de
dagbladen te zetten. Ook deze methode
wordt heel veel toegepast voor artikelen,
die nog een vrij behoorlijke gebruikswaar
den bezitten. Iedere dag komt men in de
kranten lange rijen van deze annonces
tegen.
Dan zijn er nog de handelaren, die zich
op de commercie in een speciaal soort
tweedehandsgoederen hebben gespeciali
seerd, de antiquairs in boeken, in oude
gebruiksvoorwerpen en in oude sieraden.
Een gebruiksvoorwerp heeft namelijk een
zeer vreemde eigenschap. Nadat het ge
kocht is vermindert het voortdurend in
waarde. Een uur na aankoop krijgt men
er in de regel al lang niet meer de
nieuwprijs voor terug en het is maar ge
lukkig dat de meeste kopers dit niet in
teresseert, want ze zijn te gelukkig met
hun aanwinst. In de volgende maanden en
jaren gaat het voortdurend bergafwaarts
met de waarde, tot het goed ineens een
tweede, maar o wonder, nu eeuwige jeugd
beleeft. De oude canapé van oma is dan
plotseling een heel zeldzaam exemplaar
geworden en blijkt tegen een hoge prijs
van de hand te kunnen worden gedaan.
HET IS DUS ZEKER niet zo, dat de
kous af is als het nieuwe artikel in handen
van de consument is gekomen, toch houdt
de economische wetenschap zich weinig
met de problemen van de tweedehands-
markt bezig, terwijl deze allerminst onbe
langrijk zijn. Het gaat ermee als in goed
kope romans, het boek houdt op als de
geliefden eindelijk met elkaar kunnen
trouwen, net of dan alle problemen achter
de rug zijnmisschien beginnen ze
dan juist.
EEN KENMERK van de tweedehands-
markt is haar gebrek aan organisatie. Er
is geen centraal punt waarop kopers en
verkopers elkaar kunnen vinden, behalve
de reeds genoemde oudroestmarkt, waar
op waarschijnlijk echter maar een fractie
van de totale verhandelbare hoeveelheid
goederen terechtkomt. In de antiquariaten
komt natuurlijk wel het een en ander te
recht, maar hier heeft men weer andere
moeilijkheden. De antiquairs in boeken
specialiseren zich bijna allemaal op we
tenschappelijke werken, bellettrie wordt
praktisch niet verhandeld. Erger is dat
grote, maar ongesystematiseerde en onge
specialiseerde particuliere bibliotheken
bijna niet meer opgekocht worden, omdat
het catalogiseren te veel geld kost door
de dure arbeidskrachten. Zo komt dan
weer veel bij de „voddeman" terecht.
Zou men de handel in de gebruikte goe
deren willen stimuleren dan zou men in
eerste instantie tot organisatie moeten
overgaan, door bijvoorbeeld de antiquairs
gespecialiseerd op verschillende deelge
bieden te laten samenwerken. Zij zouden
gezamenlijk een nalatenschap kunnen op
kopen en daarna onderling verdelen.
DE TWEEDEHANDSMARKT is wel de
gelijk van belang. In tijden van schaarste
valt dat natuurlijk extra op en men kan
het dus een gelukkig verschijnsel noemen
als er verminderde vraag naar gebruikte
artikelen ontstaat. Voor de kleine beurs
is het „tweedehandsje" echter een welko
me uitkomst, vooral voor wat de meer
duurzame gebruiksgoederen betreft. Dan
zijn er in deze tijd de lieden, die niet be
zeten zijn van de nostalgie naar het nieuw
ste type, maar die een enige jaren oud
radiotoestel met een goed geluid ook kun
nen waarderen en de aanzienlijke prijsver
laging gaarne als een extra winst incas
seren. Juist nu de producenten ieder jaar
met nieuwe types en nieuwe snufjes ko
men krijgt de tweedehands-markt grote
betekenis. Een mooi voorbeeld is de auto
branche. waar de handel in gebruikte wa
gens bijzonder levendig is. Velen kunnen
zich de luxe van een nieuwe wagen niet
permitteren en dan biedt de tweedehands-
markt uitkomst, hierop kan men immers
ook zeer goed terecht. Er zijn mensen,
die nooit een nieuwe auto kopen, maar
altijd in gebruikte wagens rijden, daar het
prijsverschil tussen nieuw en pas-gekocht
relatief groot is.
HET VOORDEEL voor de autoproducen
ten is een verhoogde omloopssnelheid. De
handige consument ruilt zijn wagen in op
het moment dat het verschil tussen de
oud-en nieuwprijs maximaal is, waarbij
hij rekening houdt met afschrijving en het
aantal gereden en nog redelijkerwijs te
rijden kilometers. De catalogusprijs is
voor de gemiddelde autobezitter alleen
maar een datum, hij betaalt deze nooit,
of alleen de eerste keer dat hij een wagen
aanschaft. Daarna brengt hij de restwaar
de van zijn oude wagen steeds in min
dering van de nieuwe prijs. Hij gaat dus
sneller over tot aankoop van een nieuwe
auto dan het geval zou zijn als hij de
oude tot op het laatste lager zou afrijden.
Hoeveel de produktie van nieuwe wagens
hierdoor stijgt is ons niet bekend, maar
het moet aanzienlijk zijn. Voor de gehele
economie is dit van belang, want de werk
gelegenheid neemt door dit inruilproces
toe. Ook voor andere bedrijfstakken zou
dit systeem van betekenis kunnen zijn. De
producent zal tegen elkaar moeten afwe
gen de kosten voor het opknappen van en
de handel in de „oudjes" en de extra
winst ten gevolge van de grotere omloops
snelheid. Voor radiotoestellen, televisie
apparaten, bromfietsen en scooters, koel
kasten en dergelijke openen zich hier
nieuwe perspectieven. Een goede markt
organisatie is voorwaarde voor het slagen
van de handel. Op een overzichtelijke
markt voorkomt men dan het gevaar dat
de koper te veel betaalt, of wat op het
zelfde neer komt slechte kwaliteit krijgt.
MEER DAN IN de transacties op de
eerstehands-markt, waar in de regel te
gen vastgestelde prijzen wordt gehan
deld, zal echter op die van gebruikte goe
deren de mogelijkheid van loven en bie
den bestaan. Zo krijgt de koper bij inruil
toch ook weer invloed op de hoogte van
de nieuwprijs, hetzij dan via een achter
deur. Een kwalijk verschijnsel is dit niet,
immers er komt ruimte voor concurrentie,
die op de meeste markten, door voortgaan
de kartellisering, steeds meer gaat ont
breken. Tweedehands-markten, van de
vlooienmarkt tot de meest exclusieve
kunsthandel zijn van veel gewicht en ver
dienen meer aandacht dan ze nu krijgen.
W. Langeveld
lllll
Robert Shaw, The Hiding Place
Chatto and Windus, London.
David Forrest, The Last Blue Sea
Heinemann, London.
NA MICHAEL REDGRAVE en Peter
Ustinov, wier werk hier onlangs bespro
ken is, doet zich opnieuw een bekende
Engelse auteur als schrijver kennen in
de persoon van Robert Shaw. Zijn eerste
roman heet The Hiding-Place, en is geba
seerd op een verbazend bedenksel. Twee
Engelse vliegers die in de oorlog neerge
schoten zijn boven Bonn, worden van de
menigte die ze zou lynchen als kinder
moordenaars, gered door een Duitser die
ze in zijn kelder opsluit. Daar blijven zij
dan jaren lang, behoorlijk verzorgd en ge
voed door de Duitser die geestelijk niet
helemaal gezond is: hij trekt zijn uni
form aan iedere keer dat hij ze eten gaat
geven, en weet ze tot in 1952 in de waan
te houden dat de oorlog voortduurt. Dan
laat hij ze vrij, omdat hij voor een hart
kwaal naar het ziekenhuis moet en geens
zins de bedoeling heeft om ze van hon
ger te doen omkomen. Wij zien daarna
die twee Engelsen, Connolly en Wilson,
langs de Rijn zwerven in de mening dat
zij zich op vijandelijk gebied bevinden, en
mogen meeleven in hun merkwaardige
ondervinding wanneer zij merken dat de
oorlog al zeven jaar voorbij is.
Het is een mooi voorbeeld van een mooi
iedee voor een boek, en Robert Shaw
Iaat niet na zijn dank te betuigen aan
Washington Irving, de schepper van Rip
van Winkle die wakker werd na twintig
aar slapen. Tegelijk blijkt eruit dat de
nooiste gegevens, in de zin van de gege
vens waar de lezer het makkelijkst door
wordt geboeid en over aan zijn huisgeno
ten kan vertellen, niet altijd de meest ge
schikte zijn om een roman van te maken,
zeker niet voor een beginnende schrijver.
Wat kan ons al het gebabbel van de
auteur en zijn personen schelen als die
twee soldaten maar vrij komen, en als
wij maar kunnen zien hoe zij merken dat
het geen ooi-log meer is? Niet veel. Het
gegeven van Shaw is eigenlijk beter ge
schikt voor het theater; daar zijn de gx-o-
te spanningen op hun plaats, want wij
kunnen de voorstelling niet verhaasten
door driftig de pagina's van de tekst om
te slaan. Bij het lezen van een boek kun
nen wij alleen rustig gehouden worden
door een auteur die onze aandacht van
de spanning van het verhaal afleidt met
een psychologie en een filosofie die nog
interessanter zijn. Dat heeft Shaw niet te
bieden. Wat hij van Connolly en Wilson
vertelt hoeft niet bepaald onjuist te zijn
voor pei'sonen in hun omstandigheden,
maar het treft de lezer ook niet als bij
zonder onthullend. Pas als de grote span
ning verbroken is en de twee Engelsen
weten waar zij aan toe zijn, kan er sprake
zijn van kalm lezen, en het is waar dat
er dan, in de laatste pagina's, nog iets
aardigs gebeurt. De Duitser was dol op
zijn beide gevangenen, en zodra hij uit
het ziekenhuis weg kan komen haast hij
zich naar Engeland in de hoop dat hij ze
terug zal vinden. Het lukt hem inder
daad: hij ontmoet Wilson, die op zijn ver
zoek om aan een baantje geholpen te wor
den niet anders weet te zeggen dan dat
hij zal kijken wat hij kan doen.
Dat is een goed slot, want wat zou Wil
son ooit kunnen verlangen als schadeloos
stelling voor de enox-me schuld die de zie
lige Duitser aan hem had? Niettemin, het
is eigenlijk ook al weer beter voor het
theater dan voor de roman; misschien
zullen wij nog eens de gelegenheid krijgen
om Robert Shaw als schrijver in een an
dere vorm geheel au sérieux te nemen.
THE LAST BLUE SEA van David For
rest gaat over soldaten niet in gevangen
schap, maar vechtend in het oerwoud van
Nieuw-Guinea. Er is enige reden om van
dat boek vex-wachtingen te koesteren, want
Forrest, een Australiër, heeft er een
Australische prijs mee behaald en boven
dien de opmei-king van de jury, dat dit
boek alleen al voldoende i'echtvaardiging
was voor het uitschrijven van de prijs-
vraag. Het wordt dan een lelijke teleur
stelling, die ons het vertrouwen in Austra
lische jury's vooi'lopig ontneemt. David
Forrest heeft genoeg te zeggen over de
verhoudingen tussen de mannen in het le
ger en over hun ervaringen op een cam
pagne in het ti'opische woud, maar hij is
daar niet tevreden mee en probeert veel
te vaak via zijn verhaal ondervindingen
van de uiterste waarheden en het uiter
ste levensbesef over te brengen. Zijn titel
wijst er al op: het gaat hier telkens over
het laatste een en het laatste ander, zo
dat een lezer die in staat is het allemaal
te verwerken, erdoor overstelpt zou wor
den en waarschijnlijk alle uitei'ste waar
den door elkaar zou gaan halen. De le
zer die al eerder merkt dat hij er niet
goed tegen kan, wordt op den duur alleen
nog geëi-gerd door de regelmatige ver
schijning van eenvoudige en toch diepzin
nige passages. Zo wordt het beschreven
wanneer een patrouille aan het slot de
zee bei;eikt: „Hij is helemaal niet blauw,
dacht Ron Fisher, die zijn hand door het
water haalde; en toen verstierf het la
waai van de bommenwerpers en liet de
mannen alleen achter op het strand met
de zon en de zee en de hemel, en liet
Ron Fisher alleen met de onuitsprekelijke
grandeur van het negentien jaar zijn, en
leven. Het duurde enige tijd vooi'dat
iemand een sigaret opstak". Wie van
zulke fijne details houdt als dat over de
sigaretten, moet zich haasten om dit
boek te lezen, want het staat er vol van,
en alles is geladen met machtige bedoe
lingen. Fori-est schrijft in de trant die
in het algemeen het best vertegenwoor
digd wordt door de vertrouwde frase uit
vele „sterke" romans: „Ergens in de ver
te blafte een hond". Gelukkig bestaan er
ook betere Australische romans, om ons
te vei-zekeren dat dit bekroonde werk niet
het peil van de litteratuur daar te lande
aangeeft.
S. M.
TEL AVIV (I.T.ÉVT.) Uit schrifttekens
op potscherven, die in een oud fort aan
de Middellandse-zeekust ten zuiden van
Tel Aviv zijn opgegraven, heeft men het
verzoek van een boer aan zijn „heer
prins" om teruggave van zijn mantel ont
cijferd. Men gelooft dat dit de oudste tot
nog toe ontdekte Hebreeuwse „brief" is,
die uit de tweede helft van de zevende
eeuw voor' Christus zou dateren. Volgens
oudheidkundigen zou het verzoek gericht
zijn geweest aan een tijdgenoot van koning
Josiah van Juda. Van de gewoonte om
de mantel van een schuldenaar in beslag
te nemen wordt op een aantal plaatsen
in de bijbel gewag gemaakt, onder meer
in Exodus (22: 25-27).
De „brief", met geschoolde hand maar
in stuntelige taal geschreven is waar
schijnlijk aan een „schrijver" gedicteerd.
Na de gebruikelijke formule „moge de
heer prins luisteren naar de woorden van
zijn dienaar" is het volgende leesbaar:
en hij nam de mantel van uw
dienaar toen ik mijn oogst had binnen
gehaald, nam de mantel van uw
dienaar en al mijn broeders zullen voor
mij getuigen, zij die met mij de oogst
binnenhaaldenmijn bi-oeders zullen
voor mij getuigen dat ik onschuldig
ben
Men meent uit deze vondst de conclu
sie te kunnen trekken dat koning Josiah,
de opperheer van de prins, zijn soeverei
niteit had uitgebreid tot de kustvlakte,
voorheen een Assyrische provincie, en
daar boeren uit Judea gelegenheid had
gegeven zich te vestigen.
ALS U WIST wat een hart
kwaal is, zou u het uiterste
doen om die te vooi'komen. Er
is dikwijls veel tijd nodig eer
iets komt, maar eindelijk komt
het toch. Op kantoor gaat het
niet zoals het gaan moet en
duizenden kleinigheden ma
ken uw leven tot een kooi'ts-
achtig gejaagd leven. Twee
cliënten nemen een vervelen
de houding aan, ofschoon u
hen met alle geduld hebt uit
gelegd, waarom bepaalde din
gen nu eenmaal zo moeten
zijn, zoals ze zijn.
Daar begint het een zwa
re druk, een gloeiend heet ge
voel midden op het borstbeen.
Wat hebt u vanmiddag gege
ten? Een of andei-e sla en niets
warms toe. Dat kan toch niet
te zwaar gelegen hebben! Bo
vendien zijn sedert dat ogen
blik al vier uur verlopen.
Waar komt dat vandaan, die
kox'tademigheid, alsof u juist
de trappen opgeklommen was?
Als u zich maar bevrijden
kon van de lucht in uw maag.
Misschien doet frisse lucht
wel goed, het is bedompt op
kantooi-. Het is tijd om naar
huis te gaan. Het lopen naar
de auto maakt de pijn en de
kortademigheid heviger. Uw
temperatuur loopt op en van
uw voorhoofd druipt het
zweet. Het is heel mex-kwaar-
dig, dat de voorbijgangers hun
jassen dichtknopen om geen
last te hebben van de kille
lucht. Maar plotseling, wat is
er toch aan de hand? U voelt
zich op dat ogenblik eerder
koud en heel zwak. En uw be
nen lijken wel in elastiek ver
anderd. U neemt het besluit
ondanks dit alles naar huis te
rijden. Maar in uw hoofd
schijnt alles door elkaar te
warrelen, u hoort uw hart
luid kloppen in uw oren, zo
vlug alsof u hard gelopen had.
Het vuur in uw box-st blijft
branden. Neen, zo kunt u niet
chaufferen. Maar waar moet
u hulp vandaan halen? De
parkeei-plaats is verlaten, roe
pen kunt u niet. U struikelt en
naast uw wagen valt u op de
grond. Nu is het zover met u.
Maar u bent pas veertig en te
jong voor een hartaanval. De
man die vorige maand op
straat lag was om en nabij de
zeventig. En uw vader was
ook pas zeventig toen hij zijn
eerste hartaanval kreeg en hij
leefde nog een vol jaar. Wel
is er voor uw vi-ouw en kinde
ren goed gezox-gd, er is een
levensvex-zekering afgesloten
en uw huis is goed ingericht.
Hè, als u nu maar wat beter
adem kon halen, het lawaai
en de lantaarns van de voer
tuigen schijnen heel ver weg
te zijn. Krijgt men dit gevoel
als men sterven gaat?
TOCH WORDT U dadelijk
klaar wakker, als iemand zich
over u heen buigt en hei-kent
u het uniform van een politie
agent. Even later hoort u de
ambulancewagen komen aan
rijden en u weet: die komt
voor mij. U ontdekt een in het
wit gekleed persoon, die bij u
op zijn knieën ligt en u een
injectie in de ax-m geeft. De
pijn wordt minder, is niet he
lemaal weg, maar u kunt ge
makkelijk ademhalen, terwijl
ze u op de draagbaar tillen.
Van de rit naar het ziekenhuis
weet u niets meer en toch
bent u in het ziekenhuis. On
der het zuurstofmasker gaat
het ademhalen heel gemak
kelijk. Twee dokters en een
verpleegster staan aan uw
bed. Banden omsnoeren uw
armen en benen en een band
ligt op de plaats waar de pijn
nu langzaam vermindert. U
hebt niet meer het gevoel, dat
de eex-stvolgende ademtocht
wel eens de laatste kan zijn.
De bloeddruk is nu beter,
fluistert de dokter in het ooi-
van de verpleegstex-. Dan kijkt
hij glimlachend op u neer: u
maakt het goed! Probeer u
zoveel mogelijk te ontspannen.
We hebben u iets gegeven om
de pijn te vermindei-en en om
te slapen. Gauw zal alles weer
in orde zijn. U glimlacht
flauwtjes: ik hoop het. Hebt
u mijn vrouw er van in kennis
gesteld? Ja ze is op weg naar
u. Nu nemen de dokters het
apparaat om een cardiogram
te maken weg en verlaten stil
het vertrek. Kunt u nu beter
ademhalen? vx-aagt de ver
pleegstex-. „Dank u, het gaat
al beter, zuster". Uw vrouw
zal er gauw zijn. Rust u nu
maar uit, x-aadt de verpleeg-
ster.
DAT IS NU HRT verhaal
van een hartaanval. De bran
dende pijn is weg, maar uw
borst schijnt gekwetst te zijn.
U bent moe. Als uw vrouw nu
maar gauw kwam. Er zou zo
veel zijn, dat u haar te vertel
len hebt. Nu komt iemand
van het personeel binnen en
brengt op een wagentje een
soort tent van cellofaan mee.
Zij bevestigt de tent over het
hoofdeinde van het bed en
neemt het kleine masker van
uw gezicht. Een ijsblaas koelt
u af tot op het gebeente. Voor
u zich beklagen kunt legt de
verpleegster uw hoofd behaag
lijk op het kussen neer en zet
u tegelijk een wonderlijke kap
op het hoofd. U hebt niet vaak
een hoed gedragen en daarom
protesteert u: ik draag nooit
wat op mijn hoofd. De ver
pleegster glimlacht eventjes,
maar ze zet u de kap alleen
maar wat i-echter op uw hoofd.
Ik zie, u gaat vooruit, zegt ze,
als zulke mensen als u zich be
ginnen te beklagen is dat het
stei-kste bewijs van hun voor
uitgang. Laat ik dan maar die
onzinnige kap dragen, denkt u.
Maar wat moet mijn vrouw
er wel van denken als ze me
zo ziet? En toch moet u haar
spx-eken. Eindelijk, daar is ze.
Haar gezicht staat bezox-gd. Ze
grijpt uw hand. O, die begrij
pende blikken, het iö vroeger
ook altijd zo geweest^ woor
den zijn niet meer nodig. Heb
je met de dokter gesproken?
Ja, zegt ze, hij is vanmening,
dat alles naar wens verloopt.
Je kunt het van haar geloven,
ze zegt je altijd de waarheid.
Een lichte handdruk, een be
vestigende glimlach, altijd is
alles hetzelfde. Nu woi-dt alles
weer goed. Alle zorgen vallen
van je af en je valt in slaap.
Waarom mag u zelf niet
eten? U hebt geen pijn meer,
geen ademnood en toch laten
ze u niet zelf eten. Het lijkt
bespottelijk.
WAT IS EEN hartaanval?
Waardoor heb u zoiets geki-e-
gen? Waardoor wox-dt die ver
oorzaakt? Duizenden vragen
doorkruisen uw hoofd. De
dokter beantwoox-dt ze alle
maal, tenminste die vragen,
waarop een antwoord gegeven
kan worden. U verneemt, dat
men nog lang niet alles ver-
klaren kan; de geleerden kun
nen dat niet eens, al hebben
ze hun leven lang deze dingen
onderzocht. Hoe staat het met
uw bloed? Men vertelt u, dat
het er met uw bloed net zo
voor staat als met een winkel,
vraag en aanbod. Je herinnert
je de doffe pijn, die je dikwijls
voelde, als je een kit kolen ge
schept had voor de kachel en
hoe soms je armen bijna gin
gen slapen, later een hele tijd
prikten, tot je een minuut had
zitten uitrusten. In die minu
ten had je volgens de dokter:
angina pectoris, het signaal,
dat bij u de vraag om bloed
groter was dan het aanbod.
Deze toestand wox-dt veroor
zaakt door aderverkalking.
Maar waar komt die uit voort?
Verschillende omstandigheden
kunnen daar samen verant-
woordelijk voor zijn. In een
bepaald geval kan het tot op
zekere hoogte een kwestie van
erfelijkheid zijn, tenminste
wat de neiging tot ondervoe-
ding aangaat. Voorts speelt
cholesterol een rol. Wat is cho
lesterol? Uw dokter lacht, als
u uw lievelingseten opnoemt.
Wie zou denken, dat boter,
bouillon, levex-, gebraden nier
tjes, vis, kreeft met gesmolten
boter, varkenskarbonade en
spek schadelijk kunnen zijn
wegens die substantie, die in
bepaalde spijzen in hoge con
centratie aanwezig is. De dok
ter zet voor u uiteen, dat dieet
niet de volmaakte oplossing
biedt, maar dat de zichtbare
opeenhoping (van cholesterol)
toch bewijst dat cholesterol
tenminste op een of andere
manier met aderverkalking in
verband staat. Daarom moet u
vet vermijden, vooral omdat u
aanleg hebt om zwaarlijvig te
worden en u nu een bijna le
vensgevaarlijke hartaanval
achter de rug hebt liggen.
Inplaats van boter een
dierlijk vet kun u een
plantaardige margarine ge
bruiken. Zoals de dokter u uit
eenzette, speelt het lichaam
het eerder klaar met een
plantaardig vet dan met een
dierlijk.
WANNEER U WEER THUIS
bent kunt u het een en ander
in praktijk brengen. Houdt u
zich aan een cholesterol-arm
dieet, dat werkelijk niet slecht
is, dan zult u opgetogen zijn,
wanneer u 15 pond afvalt en
de dokter uw ideaal gewicht
constateert. Eenmaal per week
gaat u naar het ziekenhuis
voor bloedcontrole. Dit is een
voortzetting van de behande
ling, die u in de eerste nacht
in het ziekenhuis ondergaan
hebt. Daar gaf de verpleegster
u een handvol kleine witte
pillen en elke dag tapte men
bloed af uit uw arm.
Toen u de dokter vroeg,
waarom dat moest, vertelde
hij u: „U krijgt een bloedver-
dunnend medicijn, dat de aan
getaste hartspier helpen zal
sterker te worden". En als het
bloed te dun wordt? Om dat
te vooi'komen worden de proe
ven aanvankelijk iedere dag
genomen, zodat men het bloed
aldoor op de juiste graad van
vloeibaarheid houdt. De medi
sche behandeling dient om het
ontstaan van bloedproppen
tegen te gaan. Deze bloed-
proppen kunnen ergens in de
bloedvaten of de aderen de
bloedsomloop stil leggen. Toen
u in het ziekenhuis lag strekte
u elke moi'gen zonder verzet
uw arm uit voor de behande
ling. Als u het ziekenhuis in
goede welstand verlaat, moet
u uw medicijn nog een tijdlang
innemen. U moet het in het
begin zonder sigaretten stel
len. Toen u nog heel erg ziek
was kwam het niet eens in u
op, dat u zou willen roken.
Maar na enkele dagen vond u,
dat een sigai-et toch wel lek
ker zou smaken. Toen de zuur
stoftent werd weggenomen,
verbood de dokter u alle ro
ken. Tabak veroorzaakt een
samentrekking van de ader-
wanden of een vernauwing
van de aderwanden en op die
manier wordt de ruimte in het
midden kleiner en kan er min
der bloed door stromen om het
hart te voeden. De dokter
maakte ook nog gewag van de
gevoelige elektronische ther
mometer, die men aan de vin
gertoppen van een patiënt be
vestigt en die na het roken
van één enkele sigaret, een
afkoeling van de vinger ver
toont, hetgeen alweer aan
duidt, dat tabak de samentrek
king van bloedvaten veroor
zaakt.