HP s m lip 11 11 A IP lüü UI Schaken Él H SS SP ÉI H e Dammen De slaapmuts van de koning ZATERDAG 26 MAART 1960 Erbij PAGINA VIER m l A w mm. m zyyyyy//. m Wm. fl CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK De taaiversierders Kaldenbach en Vonk W. Kielich Onze schakers krijgen momenteel dank zij de match Botwinnik-Tal zoveel fraais op partijgebied voor ogen, dat wij hen dit maal willen vergasten op enige smakelijke gerechten uit de schaakprobleemkeuken. Onze keuze viel daarbij op een drietal tweezetten, welke wij reeds geruime tijd in portefeuille hadden, zonder nochtans tot publikatie over te gaan omdatwij niet meer weten wie de componist is! Wie bevestigt ons vermoeden omtrent de auteur? Dat het hier gaat om een „onbekende meester" maakt de composities misschien nog aantrekkelijker. Men zoeke de oplos singen, die niet moeilijk zijn, eerst zelf. ccoocoo"-"'ccox-r.cc'-ccc<xor-^<xx>zcccc'-~ccciy mm, v/tf////, $Èv V/KW// nm k mm. iv-' vyyyyyyï. m wm. w% VATTTJÏ. Wm. UI Wit: Kd7. Dh5. Rb4-fl, Pal; pion: c3-d6-e2. Zwart: Kc4, Tf4, Pe7; pion: b5-b6-g4. CCCCODDCCCOXCCOOCOOCCCCCCCeO-OO OCGCCOOÖOOOOO» mm w/M y///////'* vmm. HP UW' <1111 wwm. ccoooc«x»cccoracoooooooco(»oooooeooaooMOCö» Wit: Kal, Da3, Tf3-g7, Rg6, Pb7-c3; pion b4-d4. Zwart: Ke6, Ta6, Rh4, Pcl-g4; pion a5. Verdere varianten zijn: 1Te4, 2. De4: mat. Men merke op dat in de begin- stand na 1Te4, 2. er mat ware ge volgd. 1. Td4, 2. Dd4: mat. 1P2. De6 mat 1Pd5, 2. e3 mat 1. Pf5, 2. Dg8 mat. Hier lag in de beginstand klaar 1. Pf5, 2. Df7 mat 1.Kd5, 2. De6 mat. Een z.g.n. onvolledig tempoprobleem. Diagram 2: 1. Da3-a4! dreigt, 2. Dd7 mat. Zie nu: 1Td6, 2. Pc5 mat 1. Re7, 2. Rf7 mat 1Pf6, 2. Rf5 mat 1Pe5, 2. d5 mat 1ab4:, 2. Da6: mat 1. Tc6, 2. Dc6: mat 1Pb3t, 2. Db3: mat Opgemerkt zij dat de verleidingszetten 1. b5? of 1. baó:? falen op 1Ph6! Diagram 3. 1. Pd5-f6! Het enige juiste veld voor het paard. Zie: 1Kf6:, 2. Dg5 mat 1Rb2, 2. Db2: mat 1Rc3, 2. Dc3: mat 1Rd4, 2. Dg5 mat 1b2, 2. Dc3 mat 1Rc82. Pd7 mat 1Pg6 2. Df4 mat 1Ph2 2. Pg4 mat 1gf6:, 2. Dd6 mat. Onze wens voor deze week: dat de pro bleemliefhebbers via deze problemen ertoe komen, de partijen om het wereldkam pioenschap te bestuderen en dat de partij spelers hun schaakbord, nog nagloeiend van Tal's combinaties, zullen gebruiken voor het oplossen van bovenstaande twee- zetten! Mr. Ed. Spanjaard Brad WM WM 'mm. 'WM. ïVWM. HH ffff Èk HHf cocccococcococccooocoooococooocccocccocooococo Wit: Kc7, Dd2, Rbl, Pd5-h3. Zwart: Ke5, Ral-c8, Pg6-h2; pion b3-e6- f7-g7. DE OPLOSSINGEN Diagram 1: 1. Dh5xg4! Een verrassend dame-offer, gebaseerd op de omstandig heid dat na 1Tg4: de loper op fl niet meer wordt aangevallen, waardoor 2. e4 mat! mogelijk wordt. Eén van de meest opwindende situaties die het bridgespel kent, ontstaat wanneer een geredoubleerd eindcontract wordt gespeeld. Op zichzelf is dat een zeldzaam heid, want in de gevallen waarin men een redouble! zou kunnen plaatsen zal men dat toch vaak moeten nalaten, om de tegenpartij géén kans te geven uit het bod weg te lopen. Bi.i voorbeeld: West opent met 1 harten, noord zegt 2 klaveren en oost doubleert" (strafdoublet). De zuidspeler heeft: A 9 7 6 5 4 OH 10 642 4- 8 5 3 Zuid heeft alle aanleiding te veronder stellen, dat 2 klaveren gedoubleerd voor NZ een uitstekend contract is de 3 troeven mee, de schoppenaas sec en de ruitenheer zullen elk zéér waardevolle bijdx-agen voor noox-d zijn. Waax-om moet zuid nu niet redou bleren? Eenvoudig, omdat hij niet zeker weet dat hij bij een eventueel ander con tract evenveel wint. Laten we aannemen, dat 2 klavex-en gemaakt wox-dt; NZ schrij ven dan 180 punten (wedstrijdtelling), terwijl een overslag nog 100 of 200 (kwets baar) zou geven. Zuid is dus al vrijwel zeker van 180 punten maar als de tegenpai-tij bang zou worden door zijn redoublet en weg loopt naar 2 harten of 2 schoppen, zal NZ vermoedelijk niet positief schrijven; in tegendeel, de kans is groot dat OW een aantal punten plus gaan schrijven. Het x-edoublet na een strafdoublet zal dus praktisch nooit op een laag contract worden toegepast de kans is te groot dat de tegenpartij wegloopt. Op deze ge dachte is dan ook de theox-ie gebaseerd, dat een redoublet na een laag straf doublet een andere betekenis heeft dan het aantonen van kracht. Het redoublet wordt gebruikt als w e g- 1 o o p-s i g n a a 1 voor de eigen partij, het is een zogenaamd S.O.S.-bod. Voorbeeld: West opent 1 hai-ten, noox-d zegt 2 kla veren, oost doubleert en de zuidspeler heeft: V 8 7 5 4 <?853 <>H 10 974 - Er is geen ver vooruitziende blik voor nodig om vast te stellen, dat 2 klaveren gedoubleerd géén feest voor NZ zal wor den. Zéér waarschijnlijk is een eindbod van 2 ruiten of 2 schoDpen béter doch welke van de twee? Dit hangt af van noox'ds spel hij zal moeten ..kiezen" tussen schoppen en ruiten. Maar hoe? Door het geven van een „Redoublet", waarop noord niet mag passen en dat betekent „pai-tnex-, kies tussen ruiten en schoppen (de ongeboden kleuren) doch laat niet 2 klaveren geredoubleex-d spelen. Noord zal dus op een spel: A6 7 6 O V 8 4 *HV9753 het x-edoublet moeten uitnexnen met 2 ruiten immers ruitens is zijn langste kleur van de ongeboden kleuren. Het redoublet kan óók gegeven worden door de bieder zelf: west 1 harten, noord 1 schoppen, oost doubleex-t, zuid en west passen. Indien noord nu redoubleei-t. doet hij dat uit wanhoop en niet omdat hij denkt 1 schoppen geredoubleex-d te win nen. Ook dit x-edoublet is een bevel aan partner om een andere kleur te kiezen. Men verwarre dit, x-edoublet niet. met het redoublet dat gegeven wordt na een infoi-matie-doublet der tegenpartij. Noord 1 SA tof een kleur) oost doublet zuid redoublet: dit laatste bod toont wel dege lijk kr a c h t en zuid is bereid eventueel het gedoubleei'de contract te spelen. Al met al. een belangx-iik onderwerp voor sterke wedstrijdspelei-s. H. W. Fïlarski De bridgevraag van deze week: West gever, OW kwetsbaar. OW zijn twee zeer goede spelex-s. Als zuid hebt ge: AAH6 9 V 8 5 4 <>96 4- 9 6 4 2 NZ passen voortdurend. OW bieden Jzón- der conventies): west pas oost 1 Ida ve ren wést 1 hax-ten oost 2 schoppen west 2 SA oost 3 schoppen west 4 schoppen oost 5 schoppen west pas. Waax-mede moet zuid uitkomen? Ant woord elders op deze bladzijde. Met acht winst-, zes remise- en één vex-liespartij tegen ix\ G. van Dijk, behaal de de Haax-lemse voox-zitter van damclub 't Oosten Wim de Jong (37) de Nederlandse damtitel 1960. Daar De Jong ook in 1956 de titel won heeft deze sportieve Haar lemse dammeester nu de graad van intex-- nationale gx-ootmeester verkregen. Zijn spel was in dit toex-nooi beter dan ER VERSCHEEN in 1789 in Nederland een uiterst merkwaax-dig boek, „Mijne Le dige Uuren", dat in de litteraix-e wex-eld nogal wat stof deed opwaaien. De schrij vers waren twee Leidse studenten Adam Leonax-d Kaldenbach (22 jaar) en W. Vonk (39 jaar). De eerste werd later conrector te Hoorn en rector te Breda. Van de laats te werd nooit meer iets bijzonders verno men. Gezien het feit, dat hij op 39-jarige leeftijd nog student was, is dat niet zo ver wonderlijk. Kaldenbach en Vonk waren van me ning, dat zij als hoveniex-s in Nedex-lands taaltuin een roeping te vervullen hadden. Zij publiceerden niet alleen een groot aan tal (zeer waax-deloze!) gedichten, maar vonden het bovendien noodzakelijk om de Nederlandse spelling te vex-beteren en on ze woordenschat uit te bx-eiden. Vonk verklaart in één van zijn verzen: „Dan tracht ik "t kroost der deucht door schrivt bij schrivt te stichten: Komijn, en Griek, en Belg taalziftend voor te gaan: Dan poog ik d' Oosterling vol-ijvrig toe te lichten In donk're Orakelblaèn." Het was dus veel eleganter èn juister als men inplaats van helaas het „ooi-spronke- lijke" melaatsch schreef en beide hei-en brachten dit dan ook overtuigd in de prak tijk. ZO SCHREEF BIJ VOORBEELD de heer Kaldenbach in de voorrede van „Mijne Ledige Uuren", dat hij bijzonder ingenomen was met een vers van zijn vriend Vonk, „omdat daar uit den lezer blijken zal, welke dichtwerken hij in de volgende dagen van eenen dichter te wach ten hebbe, die melaatsch! maar al te lang in voox-gaande jaren; het was bijzonder kansrijk, produktief en aantrekkelijk. Het blijft echter kwetsbaar, omdat De Jong graag speculeert op diep verborgen com binaties. En daarvoor moet wel eens een minder goede positiezet worden gespeeld. Vex-liesangst is hem vreemd. Tevens weet De Jong in zijn pax-tijen iets bijzondex-s te cx-eëren. Voor het district Kennemex-land is het een eer dat de Nederlandse damtitel in Haarlem en omstx-ekex. in de jaren 1959 en 1960 terecht is gekomen. De jaai-vex-gade- ring van de Koninklijke Nedex-landse dam- bond, die op 21 mei te Utx-echt wox-dt ge houden zal dan ook wel geen andere keuze hebben dan een of twee spelex-s uit Ken- nemerland .voor deelneming aan het wex-eldkampioenschap 1960. Hieraan zullen 12 spelers uit Rusland. Nedex-land, Ame rika, Canada, Frankrijk, Senagal, Suri name, Haiti, Australië, België, Zwitser land, Italië deelnemen. Er komen 22 ron den, die in Nederlandse plaatsen worden gespeeld. De laatste ronde speelde De Jong tegen J. M. Bom uit IJselstein. Aan x-emise had eex-stgenoemde voldoende om de titel te winnen. In het volgend eindspel bood Bom remise aan. wat De Jong accepteerde. BOM o - -o-- p-.-.-.-o COCCOCOCCOCCCCOCOCOOCOCOCCOCOOCCOOOCC03CCCCOCCOCCCOCOCCO DE JONG Zwart (Bom): 8, 15, 16, 20, 21, 25, 26. Wit (De Jong): 24, 28, 29, 34, 35, 36, 37. Voor eindspel-liefhebbers is het wel leuk te ondex-zoeken hoe De Jong ook deze pax-tij had kunnen winnen, indien de pun ten nodig wax-en geweest. Bom met zwart aan zet heeft dx-ie zetten, namelijk: le. 8—13, 2e. 21—27, 3e. 8—12. le spelgang: 8—13. 2) 36—31 13—18. 3) 24—19 18—22. 4) 28x17 21x12. 5) 29—23 16—21. En na 19—13 is de winst een kwestie van enige onbe- langx-ijke zetten. Leuk is dat na 5) 1621 wit niet met 6) 34—29 mag vervolgen wegens 1218 en 2024 met 2cx23. 2e spelgang: 21—27. 2) 24—19 8—12. 3) 29—23 20—24. 4) 19x30 12—17 en de remise wordt door zwart bereikt. 3e spelgang: 21—27. 2) 24—19 8—12. 3) 19—13 20—24. 4) 29x20 25x14. 5) 28—23 12—17. 6) 13—8 17—21 en zwart bereikt remise. Voor het onderzoek een leuk eind spel. WIM DE JONG |P!, En Kaldenbach bekent: „Ik zocht door kracht van poëzy Der zeden ruwheid in te toornen, En Neérlands Burger-Maatschappij Een kiescher smaak in 't hart te stroomen." ZIJ HADDEN DUS het beste voor met het verruwde Nederlandse volk en zijn verruwde taal en toonden dat door in hun verzen enige taalkundige hervormin gen en verbeteringen toe te passen, die zij aan het eind van hun geschrift uitvoe rig toelichtten. Zij leerden hun tijdgeno ten onder meer, dat zij de spelling dien den te „versierlijken" door niet meer schept en glanst te schrijven maar schepdt en glanzdt. Men mocht niet meer spreken over koraalrif en vederdos, maar over koraalrivt en vederdoz. Dat alles ge tuigde van meer beschaving en „kiescher smaak." Maar de grootste dienst bewezen de bei de poëten de Nederlandse letteren door hun ontdekking, dat het bijwoord helaas een verbastering was van., melaatsch! in eenen stillen hoek verborgen zit." Hier zijn nog enkele citaten uit de rij men van Kaldenbach: „Zij blonk gelijk een star in zeden En steeg melaatsch! te vroeg naar God." „De Laster deed haar Minnaar sneeven: Zij leidt melaatsch! een troost'loos leven En hijgt gestaag naar 't sombre grav." Het is te begx-ijpen, dat niet iedereen het direct met deze vex-beteringen in onze taal eens was. Zo schreef het maandblad „De Recensent" over het werk van Kaldenbach en Vonk: „Gaat men dus gelukkig voort met het beoeffenen en beschaaven der letteren in Nederland, zo is 'er geen twijffel aan, of men zal eerstdaagse de woorden dichter, taalkennis, dichtkunden, zangberg ook wel op deze wijze aan ons leeren schrij ven: zotskap, uitzinnigheid, razernij, krankzinnighuis. Dog wij bemex-ken dat het tijd wordt den lezer verschooning te vragen, dat wij hem melaatsch! reeds zo lange met deze melaatschen hebben be zig gehouden." MEN IS GENEIGD te denken, dat het hele werk van Kaldenbach en Vonk een studentengrap was, maar een advertentie, die enige tijd na het verschijnen van de onbarmhartige critiek van „De Recen sent" in verscheidene couranten werd ge plaatst, getuigt van de bittere ernst der beide taalzuivei-aars. Die annonce luidde: „De ondei'getekenden, gehoox-d en ge zien hebbende, dat men heeft kunnen goed vinden, om in zeker Maandwerk, getijteld de Recensent No 7, het Dicht-stuk van den eersten als eene misgeboorte, en de gedichten van den laatsten als walge lijk voor het oog van gansch Nederland ten toon te stellen, verklaaren de opstel lers van dit stuk voor eerroovende Las teraars, en derzelver maandwerk voor een lasterlijk libel, en zullen het zelve daar voor zo lang houden, tot dat men op eene klaare en overtuigende wijze hebbe aan getoond, dat de bovengenoemde, gedichten door hun naar verdiensten dus haatelijk zijn afgeschilderd. De ondergetekenden eisschen van de Heeren Recensenten, dat zulks binnen 8 weeken geschiede. Wanneer binnen dien bepaalden tijd aan deze billij ken en rechtmaatigen eisch door eene na dere beoox-deeling niet voldaan worde, zul len de Ondex-getekenden gedi-ongen zijn, om ter hunner vci-dcdiging krachtdaadiger maati-egelen te gebruiken, tegen de par tijdige beoordeelingen van een maand- werk, hetwelk hun voorkomt eene pest voor de goede Zeeden en verderv van Neer lands Maatschappij te zijn. A. L. Kalden bach, W. Vonk." DE „PEST VOOR DE GOEDE ZEDEN" antwoox-dde: „Wij willen gaarne aan de ons opgelegde straffe van deze Heeren tx-agten te voldoen, indien zij den bepaal den tex-mijn van 8 weeken, in dien van 8 jaaren gelieve te vex-andex-en. In eenen kox-teren tijd zou het ons, melaatsch! moei lijk vallen, om aan hunnen eisch te vol doen. Dog wij vergunnen tevens, uit een gx'ondbeginsel van waai-e menschlievend- heid, aan hen beiden denzelven termijn, om zig door een agtjarig stilzwijgen te bekeeren van het vermetel voorneemen, om het algemeen met eenige verdere uit- ccoccoa>ox»coo^ccoor>ccoorr.coo->r/ \~-yxxxxjjxoxccccc W. v. d. SLUIS Zwart stukken op: 2, 4, 8, 9, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 22, 25, 27. Wit: 23, 24, 29, 30, 32, 33, 34, 36, 37, 38, 39, 40, 44, 45, 47. Wit moet in deze stelling rekening hou den met 27—31 37x26 of 22—28 33x15 8x37, waax-na 36—31 3742 niet te winnen is. Met wit aan zet gaat het als volgt: 1) 33—28 22x31. 2) 23—19 27x38. 3) 36x27 21x32. 3) 19—13 8x19. 4) 24x22 17x28. 5) 29—23 28x19. 6) 39—33 38x29. 7) 34x3 25x34 en de x-ondslag 3x3. Wel een bijzonder mooie afwikkeling. B. Dukel •MnoJA-^HO U9 aaaqua;jBq '0i J3puo.iei3A\ guqapaaA g-g-fc-g uaa peq ;saA\ :uaJ8Aepi g ua x-SEEua;mj 'see -ua;.ieq 'uaddoqos g peq ;soo 'Raadseu uaa;aui ua ;uiaau 5[aj;jaoj; a;saaa ap pinz S[e 'umop uaa ;bb§ ;soo "PeM uo;aiguns uaa peep-iaput ua safjaoj; aaM; paoou ;ep 'iqfqq J5;bi ua z JaAcpi uioaeep st ;suioq;m a;saq aa 'uapnoqui uauaA -epi g j.o z UB1I uapaiq s;saAï ua uauaAep{ (g uaiqossiui) g qoo .laqaz [0MfuA ;jaaq ;soo qiqufiqasaeeMuo oz ;aiu si piaq -qfiiagoui aid •afgE[sjao.i;jc uaa uba praq -qrqagoux ap ui sjqaap qoop 'geisua;m.i jo -uapeq uaa uba „uaiajppAvjuo" )aq ut ^atu qoo uep uaggp uasueq spmz -urzueeMag -puq a.ind aaog-Avno.iA a;sgooq ua; uba ;.ieeqjao.i; uaa ;aui uapaiq s;soosbaa uep 'jeAag ;aq ;ep sb/a "uajnap; apo.i ap ui uaqqaq ueq geissaipiaA ua^g aaqaz ;aA\ -Cija Ciq ;ep 'do.ia ;sCim guigoduiBis s;soo :SeeJAaSpuq asqhiaqaAv ap do pjooA\;u\r gave van hunne melaatsche geschriften lastig te vallen." Dit was melaatsch! het einde van de litteraire strijd der heren Kaldenbach en Vonk. HET WAS ERG DRUK in het paleis van Koning Dribbel. En toch was het al avond. De lakeien liepen heen en weer met zenuwachtige gezichten en hielden elkaar nu en dan eens staande en dan fluistex-den ze: „Is er al wat bekend?" of „Heeft iemand hem al ge vonden?". Maar hun gezichten klaar den niet op en ze keken nog even be- drukt als voorheen als ze weer dooi'- liepenWat was er toch gebeurd in het anders zo x-ustige paleis? Wel, toen Koning Dribbel naar bed wilde gaan, had hij zoals altijd eerst zijn slaapmuts op willen zetten en zich dan uit willen kleden. Maar de slaap muts lag niet onder zijn kussen. Koning Dribbel vond dat heel vi-eemd, want iedere avond lag zijn slaapmuts op het zelfde plekje en de koningin en de la keien wisten maar al te goed, dat de koning zonder zijn slaapmuts niet in slaap kon komen en als hij niet sliep, dan had hij altijd de volgende morgen een heel slecht humeur. Daarom vond Koning Dribbel het zo vreemd, dat zijn muts er niet lag. Hij keek onder het andei'e kussen, maar daar lag de muts ook niet. Toen tilde hij de dekens op, maar nei'gens zag hij zijn slaapmuts. De Koning werd een beetje boos en bromde wat in zijn baax-d. Toen trok hij aan het grote koord, waaraan de bel zat. Als die bel ging, dan moest de lakei komen, die de Koning altijd hielp met het aantrekken van zijn pyjama. Al spoedig kwam de lakei binnen, maar toen hij naar het gezicht van Koning Dribbel keek schx-ok hij. Oei, wat keek de Koning donkexv Net toen hij wilde vragen of er iets was gebeui'd, zei de Koning tegen hem op een brommerige toon: „Zeg lakei, weet jij waar mijn slaapmuts is, die behoort onder het kussen te liggen, maar daar ligt niets". De lakei trok een vei'baasd gezicht. „Uw slaapmuts", zei hij, „Nee Majes teit, die heb ik niet gezien". Nog bozer keek de Koning nu en hij sprak op barse toon: „Heb je vanmorgen het bed dan niet opgemaakt?" „Nee Ma jesteit", zei de lakei, „dat heeft Uw vrouw gedaan, ze doet het wel vaker zelf, want ze zegt dat het eigenlijk haar werk is. „Zo", bromde de Ko ning, „haal dan de Koningin eens op". „Jawel majesteit", zei de lakei en ver dween vlug uit de kamer. Hij was een beetje bang voor de Koning als hij zo boos keek. Dat kwam natuurlijk omdat het bijna nooit gebeux'de dat Ko ning Dribbel boos keek INTUSSEN was de Koning nog steeds in de kamer aan het zoeken, hij keek achter het bed en in het nachtkastje en nog eens onder het kussen en weer onder de dekens, maar er was geen slaapmuts te zien. Luid mopperend ging de Koning op zijn knieën liggen om onder het -bed te kijken en juist ging toen de deur open en kwam de Koningin binnen. Ze moest glimlachen om haar man, die daar op zijn knieën voor het bed lag en zich steunend en moppei'end weer opx-ichtte, maar het lachje vex-dween snel van haar gezicht toen de Koning haar aankeek en ze zijn boos gezicht zag. „Waar heb je mijn slaapmuts toch gelaten," zei de Koning boos. „NATUURLIJK ONDER je hoofd kussen", zei de Koningin en liep op het bed toe tei-wijl ze meteen het hoofdkussen van de Koning optilde. Maar ook zij keek erg verbaasd, toen er niets onder het kussen lag. „En ik heb de muts er vanmox-gen zelf onder- gelegd toen ik het bed heb opgemaakt", zei ze en tilde ook de dekens op om te zien of daar iets onder lag. „Een mooie boel", bromde de Koning. „Ik heb de hele kamer al doorzocht, maar niets gevonden". „Daar snap ik niets van", zei de Koningin en keek nu ook be drukt. omdat ze wel wist dat haar man zonder muts niet kon slapen. „Weet je zeker dat ie er vanmorgen onder lag", informeerde de Koning. „Natuurlijk", zei de Koningin, „ik heb hem nog opgevouwen ook". „Dan heeft er iemand een grap uit gehaald of hij is gestolen", zei de Ko ning en hij rukte nu echt kwaad aan het bellekoord. Weer kwam de lakei binnen en vroeg heel diep buigend, om dat hij de Koning niet in zijn boze ogen durfde te kijken. „Wat is er van uw dienst Majesteit?" „Roep onmiddellijk mijn hele hofhou- Vlug als water Zeven kleine pluisjes dons, Wegen ieder nog geen ons. Zijn pas uil het ei gekropen. Konden na ee.n uur al lopen. En een half uurtje later Zwommen ze al in het water. Heldergeel zijn ze van kleur En ze kwekken steeds maar deur. Hun moeder vindt alles goed, Juist zoals het wezen moet. Och, dat is ook niet zo vreemd, Want hun moeder is een eend. E. M. Smulders ding bijeen in de grote vergaderka mer", zei de Koning. Nu keek de la kei op en zei: „Maar Majesteit, de meesten liggen al te bed en...." „Dat kan me niet schelen", schreeuwde de Koning, „doe wat ik je zeg". Weg snelde de lakei DAT WERD ME een rumoer en la waai in het paleis, en dat terwijl het al nacht was. Het hele paleis was verlicht en ovei'al zag men slaperige gezichten van lakeien, van kamermeisjes van koks, van stalknechten en zelfs de schildwachten waren van hun posten bij de paleispoort gehaald. In het hele paleis was er nog maar één, die op zijn bed was gelaten en dat was het kleine prinsje. In een half uur tijds waren allen in de grote vergaderkamex-. De een keek al slaperiger dan de ander, maar ze wa ren toch allemaal nieuwsgierig om te weten te komen waarom ze uit hun bed waren gehaald. Ze zagen wel, dat de Koning, die al aan het hoofd van de lange tafel zat, helemaal niet. vrolijk keek.Toen alles stil was stond de Ko ning op en sprak: „Beste aanwezigen, toen ik vanavond naar bed wilde gaan en mijn slaapmuts op wilde zetten, was die weg en die is nergens te vinden. Nu wil ik weten wie mijn slaapmuts heeft gezien of in handen heeft gehad." En de Koning keek vragend en ernstig de zaal in. Er ging even een gemom pel door de rijen lakeien en dienstmeis jes en schildwachten en koks en al het vei'dex-e pei'soneel. Maar na een poos je werd het weer stil en je kon een speld horen vallen. De Koningin keek eens even van opzij naar de Koning en ze zag wel dat zijn gezicht, dat toch al niet vrolijk stond weer hoe langer hoe meer betx-ok. De Koning strekte zijn arm uit en met zijn vinger wees hij naar de deur: „Er uit," zei hij, „alle maal zoeken, en binnen een half uur weer hier tei'ug zijn met de muts." En weg vlogen al de lakeien, kamexaneis- jes, oppei-kok en koks stalknechten en schildwachten. Ze liepen overal en bots ten vaak tegen elkaar op, zo druk was het met al die mensen. Maar ze von den niets. En ze keken hoe langer hoe bedroefder, omdat ze niet wisten waar ze nog moesten zoeken.. TOEN GING er plotseling een deur open van de kamer waar tot nog toe niemand was binnen gegaan om er te zoeken. Het was de slaapkamer van het kleine prinsje. Met een slapex'ig gezicht keek hij om het hoekje en toen hij al die dx-uk doende grote mensen zag vx'oeg hij verbaasd: „Wat is er nu toch aan de hand, is er bx'and?" Een van de la keien boog zich diep en sprak op def tige toon: „Nee Hoogheid, maar Zijne Majesteit Uw vader kan zijn slaap muts niet vinden en nu moeten we al lemaal zoeken." „De slaapmuts van mijn ya.der,".. zei het prinsje, „ik heb vanmorgen de slaapmuts van mijn va der weggehaald om er een visnetje van te maken. Hij ligt nu in mijn slaap kamer op de bovenste plank, naast mijn auto's en mijn elektrische trein." Op hetzelfde moment waren er al drie, vier lakeien onderweg naar de speelkamer van het prinsje en even la ter hoox-de men in de gangen van het paleis een luid gejuich. „De slaapmuts is terug" hoorde men roepen, en: „Hij is gevonden" en nog veel meer wex-d er geroepen en allen haastten zich naar de grote vergaderkamer waar de Ko ning en de Koningin waren blijven wachten. De Koning had het rumoer gehoox-d en keek vol verwachting naar de deur, en de Koningin kneep haar zakdoekje fijn uit zenuwachtigheid. Ze hoopte zo dat de muts gevonden zou zijn. Daar ging de deur van de kamer open en een lakei dx-oeg triomfantelijk de muts voor zich uit, op een presen teerblaadje. EN ALLE ANDERE LAKEIEN en kamermeisjes en koks en schildwach ten drongen achter hem aan de kamer binnen. Toen iedex-een binnen was be gon de Koning te spx-eken. „Waar komt de muts nu vandaan?" vroeg hij nu met een blij gezicht. „Majesteit," sprak de lakei, „Zijne Hoogheid de prins had hem weggenomen om er een visnetje van te maken, hij lag op de speelkamer, op de bovenste plank in de kast naast de auto's en de elektrische trein." Even was het doodstil en allen keken de Ko ning aan of hij nu ook vreselijk boos zou zijn op het prinsje. Maar de Ko ning begon te lachen, te lachen en de Koningin begon ook te lachen en de he le hofhouding begon ook te lachen en het dreunde door het hele paleis heen. Een was er die er niets van hoorde, dat was het kleine prinsje, die lag al weer te slapen en dromen van de gx-ote vis sen die hij de volgende dag in de vij ver achter het paleis zou gaan vangen. EEN KWARTIER LATER was alles donker in het paleis. Iedereen sliep, be halve de schildwachten voor het paleis, die zachtjes praatten over dat gi-appi- ge prinsje, dat een slaapmuts wilde ge bruiken om te vissen. Jo Paap

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 20