VOOR JULLIE B ui jfj llü HP A i fgj m <!i i m II ¥9 ML Ui l m Éi m m\ lm SU w, i lit m B ut ff B t 1 «f 11 S Ww 8 ÉM ül B i Al B §1 i lÉf Hl Éi 1 B Hl lÉl jjp B ff A Bi Éi 1 §füf ifü B n Schaken Bridge Dammen Het borstbeeld aan de vijver ZATERDAG 2 APRIL 1960 Erbij PAGINA VIER m m m\ wm+l m ml mi Hf h HÉ H H! SÉ iüf ÜP 1 8 8 fjj UI Hl fSzl a ÉI wk m m ÜP llll ÉSÉ m 1 n sü s A 1 jj 8 m Hf s B Bi ëf B a l 8 ÏS a Bi m m m m m i >COXWDCOX»COCODDCOXCCCOCO3COCCO3ccoooocooccoocxxcoco: CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK iShakespeare alias Ireland Van een 6 gmgetkM ruet ornle V"U In de derde partij van zijn tweekamp met Botwinnik verbaasde Tal de gehele schaakwereld door na de openingszetten: 1) e2-e4 c7-c6 2) Pbl- c3 d7-d5 3) Pgl-f3 Rc8-g4 4) h2-h3 Rg4xf3 niet met de dame, doch met de pion terug te slaan. De zet 5) g2xf3 zal vergeefs in enig theorieboek zoeken en dat is begrijpelijk, want wit deformeert zijn pionnenstelling nodeloos. Tal kwam dan ook duidelijk op verlies te staan en wist slechts dank zij zijn onge looflijke vindingrijkheid nog juist te ont snappen aan een nederlaag. Natuurlijk is het ook aan Tal bekend dat de pionnenconstellatie e4-f2-f3 ernstige bezwaren heeft. Kennelijk beoogde hij, Botwinnik in een soort overwinningsroes te brengen en hem uit zijn tent te lokken. Welke zijn nu de nadelen van de witte pionnenstand? Wie dat wil weten raad plege het enkele jaren geleden verschenen leerboek van Hans Kmoch: „Die Kunst der Bauernführung". Steinitz (wereldkam pioen van 1886-94) verschafte aan de scha kers het inzicht in de fundamentele be tekenis, welke de opstelling van de pion nen heeft voor het verloop van een partij. Kmoch heeft dit in zijn boek uitgewerkt op een manier, welke wij niet anders dan uniek kunnen noemen. Hij begint met het introduceren van een aantal volkomen nieuwe termen, zoals „ram", voor de con stellatie van een witte en zwarte pion pal tegenover elkaar (b.v. wit e4, zwart e5), „hevel" voor de stand waarin een witte en een zwarte pion elkaar kunnen slaan, b.v. wit e4, zwart d5, duo's, b.v. wit b2 en c2, bufferduo's, b.v. wit b2 en c2, zwart b4 en c4 (hetgeen afsluiting mogelijk maakt, omdat b4-b3 met c2-c3 en c4-c3 met b2-b3 wordt beantwoord), kandidaat (een pion die vrijpion kan worden), enz. Na een uitvoerige verklaring van al deze termen bespreekt hij aan de hand van tal van meesterpartijen de kenmerken van de pionnenconfiguraties, zoals deze uit be paalde openingen kunnen ontstaan, b.v. de Slavische formatie (wit d4-e3-f2, zwart c6-e6-f7), Aljechin's brandformatie (wit c4-d4-e5, zwart c7-e6-f7), de Griinfeld- formatie (wit c3-d4-e4, zwart e7-f7-g6). In de inleiding zegt hij ook van alles over de consekwenties van dubbelpionnen. Hij wijst op het nadeel dat de aanvals- kracht vermindert, omdat de afruilcapa- citeit onder de verdubbeling lijdt. Zo is in de stand wit: pion f5-g2-g5, zwart: pion f7-g7 de pluspion voor het eindspel waar deloos. Wit kan geen vrijpion formeren, omdat zwart f5-f6 met g7-g6 en g5-g6 met f7xg6! (niet f7-f6 wegens g2-g4-g5) beant woordt. Ook de pionnenmeerderheid f2- g2-g3 tegen g7-h7 is zonder betekenis, mits zwart goed riposteert. Op g4 moet hij h6! spelen, waarna f4 plus g4-g5 niet baat wegens h6xg5. Na 1) f4 legt zwart de meerderheid met h5. aanstonds lam. Ook aan het- complex'dat Tal vrijwillig aanvaardde, wijdt Kmoch aandacht. Zo zien we in diagram 1 de „halflamme c-tweeling". zwart zelfs na c5xd4 beter blijft staan, omdat de witte pionnen dan in drie groe pen uiteenvallen. Opgemerkt zij, dat de stelling in dia gram 1 niet precies identiek is aan die van de partij TalBotwinnik. De voorste pion immers van het drietal in diagram 1 (pion d4) vormt een „hevel" met een pion (c5) op de vertikaal (c-lijn) van de dubbelpion. De voorste pion (e4) van Tal's drietal daar entegen vindt zijn hevelpartner (d5) aan de andere zijde. In diagram 2, eveneens te vinden in Kmochs boek, zien we een positie, uit welke Tal's formatie kan ontstaan. '9 ww ■mk ifpB 'W Wsr/trf'. /V/Ww. #ii|GP mm mm. Wanneer zwart in de diagramstelling e6-e5 speelt, vormen de pionnen d4-e5- f6-f7 het spiegelbeeld van die in Tal's partij. Naar aanleiding van diagram 2 merkt Kmoch nog op, dat bij het opruk ken de „voorman" (f6) vooraan moet en dat de opmars van pion e6 (Kmoch noemt dit de „hevelzet") vrijwel altijd slecht is, omdat veld f5 dan in wit's handen valt. Onze pionnenprofessor Kmoch zal dus stellig Tal's zet ten sterkste afkeuren. Slechts spelers van het formaat van Tal kunnen zich iets dergelijks permitteren. Gewone schaakstervelingen doen verstan dig, vooralsnog de positionele richtlijnen in acht te nemen. Volgend maal een geval uit Kmoch's boek, waarbij de gewraakte pionnenstel ling tot verlies leidt. Mr. Ed. Spanjaard gevaar, dat hij 2 slagen in harten ver liest. Er is een eenvoudig overzichtelijke combinatie mogelijk, waarbij west vrij zeker 9 slagen maakt. Na de 3e klaveren te hebben getroefd, spele west schoppen heer, dan schoppen naar de aas, daarna een schoppentje van oost introeven in west. Vervolgens ruitenheer, ruitenaas en ruiten na noord of zuid komt aan slag. Gaan NZ nu troefspelen, dan lossen zij daarmede de moeilijkheden voor OW vol ledig op; spelen zij iets anders, dan gooit oost zijn 4e ruiten weg en west troeft. Hierna troefspelen OW maken altijd 9 slagen, onder de enige voorwaarde dat ruiten bij NZ 3:2 valt. De kans daarop is groot de tegenstanders boden niets. Probleem 2: Als de eerste schoppenslag niet wordt genomen, zal zuid aan slag komen en schoppen naspelen; heeft noord dan klaverenaas, dan dreigen OW 4 sla gen in schoppen en klaverenaas te ver liezen. Het goede spel is schoppenaas direct te nemen met de grote kans dat óf de schoppens bij NZ 4:3 vallen, óf bij een 5:2 verdeling der schoppens, deze kleur „blok keert". Dit is zeer aannemelijk noord heeft bepaald geen vrouw-boer-tien-enz. van schoppen. In werkelijkheid had zuid schoppen heer-tien sec; door direct schop penaas te nemen in oost, waren NZ inder daad met „geblokkeerde" schoppens blij ven zitten. Legt u het maar eens uit. Dit aardige tweede spel ontleende ik aan „5 Weeks to Winning Bridge" van Alfred Sheinwold, uit Permabooks, New York. Voor hen die hun spelpeil serieus wensen te verbeteren en Engels lezen, een zéér waardevol werk van bijna 500 blad zijden gezond bridge-onderricht. Bridgcvraag van deze week: Noord gever, allen kwetsbaar. Noord, uw part ner, opent met 1 harten oost past. Wat biedt u als zuid met: a) ♦B6593ÓAB6542«?-10 65 b) *4C?V75OA 10 964*B872 c) *B975<?650AH 10 8*754 Antwoorden elders op deze bladzijde. H. W. Filarski Wij zien gaarne partijen met deze nieu we openingsvariant tegemoet. 3 17-21, 4) 34-29 24x33, 5. 38x18 12x23, 6. 43-38 15-20, 7. 39-33 10-15, 8. 35-30 20-24. In het volgend gedeelte bracht wit een tijdelijk offer, waarna het spel volkomen gelijkwaardig werd. Het is een onderzoek waard of 40-35 niet consekwenter was ge weest 9. 40-34 24x35, 10. 34-29 23x34, 11. 22-18 13x22, 12. 28x26 7-12, 13. 44-40 35x44, 14. 49x29 5-10. Liever geef ik de voorkeur aan 12-18 om op 32-28 met 19-24 en 15x24 te vervolgen. 15. 48-43 12-18, 16. 45-40 9-13, 17. 40-34 15-20, 18. 36-31 20-25, 19. 41-36 3-9, 20. 46-41 1-7, 21. 32-27 8-12, 22. 27-22 18x27, 23. 31x22 14-20, 24. 33-28 10-15, 25. 43-39 20-24, 26. 29x20 25x14. 27. 38-33 12-17, 28. 42-38 19-24, 29. 37-32 13-19, 30. 32-27 7-12. 31. 34-29 2-8, 32. 29x20 15x24, 33. 28-23 17x28. Wel gedwongen, daar op 19x28 met 27-21 dam volgt. 34. 23x32. De stand na de 34ste zet van wit: H. LAROS g mm Ww. c wm. mm r l mm. Z77///. mm, ÜP OEFENING IN SPEELTECHNIEK. De speeltechniek is het zorgenkind van vele bridgeparen. Eenvoudige routine spelletjes gaén nog, doch wanneer de spel- figuur méér aanspraken maakt op com binatievermogen dan op routine, gaat het velen hóóg boven de pet. Ik heb twee leuke praktijkspellen voor u lost u ze eerst eens op, alvorens de oplossing te lezen: 1) West H B C V 10 9 7 4 O H 7 5 4 10 3 Oost A 7 4 9 A 8 6 O A 8 3 B 6 5 oxoccoxcoy W/W vMI//, mË. WW Niemand kwetsbaar, paren wedstrijd. Oost opende 1 SA (zwak), zuid paste, west 2 harten, allen pasten. De tegenpartij (NZ) begint met klaverenheer (noord), dan kla verenaas (zuid) en wéér klaveren, die west introeft met harten 4. Wat is wests beste speelplan in aan merking nemend, dat west in een paren wedstrijd groot belang heeft bij één over slag of overslagen? In de onderlinge D C IJ-competitie 1959- 1960 was de 41-jarige boekhouder Henk Laros in uitstekende vorm. Hij won ach tereenvolgens elf partijen. De ex-wereld- kampioen Piet Roozenburg, die een viertal jaren achtereenvolgens de D C IJ-titel prolongeerde, voelde zich bedreigd. De strijd tussen de koplopers Laros en Roo zenburg is tenslotte door P. Roozenburg gewonnen. Deze grootmeester doet altijd iets bijzonders in zijn partijen. Hieronder volgt de boeiende en leerza me partij, waarin Roozenburg met wit speelde. 1. 33-28 18-23, 2. 31-27 20-24, 3. 27-22. Oud-wereldkampioen Ben Springer schreef eens zeer terecht: „De dammers spelen het damspel te automatisch". Daar op maakt Roozenburg een uitzondering. Want met de derde zet wordt ineens een geheel nieuwe variant aangeboord. Het beste lijkt me, dat Laros nu met 24-29 antwoordt. Voor de openings-theoi'ie is deze opstelling geheel nieuw. 2) West 9 7 5 2 C A H O A H B 10 9 4 Oost A 4 C B 8 6 O V 3 2 H V B 8 5 Kmoch merkt over deze stelling op, dat de dubbelpion zeer bepaaldelijk een na deel vormt. De stopvelden c4 en d5 liggen open, het gehele drietal is praktisch ver lamd, de hevel „naar buiten" (Aussen- hebel, d.w.z. wit slaat met d4xc5 van het centrum naar de rand) bezit geen kracht, omdat na b6xc5 de zwarte c-pion opweegt tegen de twee witte c-pionnen, terwijl West 1 ruiten NZ passen oost 2 klaveren west 2 SA oost 3 SA allen passen. Noord komt uit met schoppen 6 hoe moet west spelen? De oplossingen: Probleem 1: West moet zijn verlies- slagen zien te beperken, tot 2 slagen in klaveren, 1 slag in ruiten en 1 in harten. Als west troef gaat trekken, bestaat het COCODCO g XXX5COCCOOC ooooo coccccoococ w 8 mm m m M IW 9 Wê w,. wÊ mm 8 8 pp '7777&/y. P. ROOZENBURG In dit stadium van de partij moet zwart 19-23 spelen. Op 39-34 vervolgen met 11-17 en zwart dreigt 24-29, 23-28 en 17-21. Op de uitval 27-21 en 32x21 kan alsnog 9-13 volgen. Zo als zwart in de partij vervolgt, krijgt wit volop gelegenheid op te treden. 34.. 9-13, 35. 47-42 14-20, 36. 41-37 20-25, 37. 39-34 13-18, 38. 50-45 8-13, 39. 45-40 11-17?. De laatste zet van zwart is vrij wel gedwongen. Op 24-30 volgt 33-29 en 38-33 met 32x14. Op 4, 9 of 10 volgt dam door 27-22 en 38-32, 40. 33-29 24x33, 41. 38x29 17-22, 42. 40-35 22x31, 43. 36x27 4-9. 44. 42-38 6-11, 45. 35-30 11-17. De stand na de 45ste zet: zwart: 9 12 13 16 17 18 19 25. En wit: 26 27 29 30 32 34 37 38. Roozenburg aan zet, moet hier ze ker al hebben berekend dat het tempo aan wit was. Winst is verzekerd, welke prach tig tot stand komt door: 46. 32-28 9-14, 47. 37-32 14-20, 48. 38-33 20-24, 49 29x20 25x14, 50. 34-29 14-20, 51. 30-25 19-24, 52. 25x14 24-30, 53. 14-10 30-35. Na 10-4 gaf Laros zich gewonnen. Een fraaie tempowinst van Roozenburg! B. Dukel Correspondentie te zenden aan het adres van de damredacteur B. Dukel, Wijk aan Zeeërweg 125, IJmuiden. •uaddoqos i :snp pjooa\ -}ub aisinf }aq si (o do unatq a§B( uaa ut ftjeeq aaaguei sjiaz jo) piBeq.iaiA uaa uba uauo; }aq uaAoq '.mapf agoq .xaua i.xbbjj -jatA (agpBui apj[az) uaa uba uauo] }aq IBBg 'si pjBBM poq uaa s;qoa(S jads uaa uatput 'qatuqoaipatq au.tapoiu aap utaaiq -oad uapuB uaa .iaaAv jgjaqjaq (o pds •uapteq z :poq agtpnoAuaa uftz st 'uo;iaguts uaa apaui -S{B tjaaq unaisjaoj} nu ptnz jbba\ qoop 'ua;mj z -iooa hbavz 3) si (q jads qoo 'VS I :poq aisutf ■uauoj ai neaAtu-aaM; do anaiq 3A\natu uaa uio guuag a; si (ads }tp uba iqoBaq auauiagjB ap qoop '.maiquapn.1 agucj uaa jBBA\sqaA\ )jaaq (b (ads 'istnf uajtn.i z "ga pjooAY}ue uaa si uaqads aup .tazap uaag do :SBBJAa3puq asqljiaqaM do pjooAvjuy NOG NOOIT was het zo druk geweest voor het Drury Lane Theatre te Londen als op zaterdag 2 april 1796. Op deze dag zou namelijk aan het Britse publiek een geheel onbekend en pas ontdekt stuk van Shakespeare worden gepresenteerd: „Vor- tigern and Rowena". De wereld dankte de ontdekking van dit werk en van nog vele andere handschriften van Shakespeare aan een zeventienjarige jongeman, Wil liam Henry Ireland, klerk op een Lon- dens advocatenkantoor en zoon van een antiquair, die in Norfolkstreet woonde. Deze antiquiteitenwinkel van Samuel Ire land was dankzij de beminnelijkheid en eruditie van de eigenaar in de loop der jaren een soor| van sociëteit geworden, waar dagelijks 'door talrijke bekende fi guren uit de kunstwereld druk werd ge discussieerd over kunst, antiek en vooral over Shakespeare, want de oude Ireland had een bijkans ziekelijke verering voor de geniale bard van Stratford. GROOT WAS DAN ook zijn geluk toen zijn intelligente zoon William Henry hem op 10 december 1794 een document voor legde, dat een hypotheek-acte bleek te zijn, opgemaakt tussen Shakespeare en een zekere Michael Fraser, huiseigenaar te Stratford. De handtekening van de dich ter, het oude papier, het vergeelde schrift dat alles leek volkomen authentiek en toen Samuel de akte de volgende dag liet zien aan Sir Frederic Eden verklaarde deze geleerde deskundige dan ook direct, dat het document echt was. Vanaf die dag stroomden de Shakes- peare-schatten binnen in de antiquiteiten winkel. Een onbekende versie van „King Lear", fragmenten van „Hamlet", twee liefdesbrieven aan Anne Hathaway, een „geloofsbelijdenis", ettelijke nog nimmer gepubliceerde gedichten en nog veel meer oude papieren, alle bedekt met het hand schrift van Shakespeare, bracht William Henry in de loop van drie maanden naar zijn verrukte vader. Het was duidelijk, dat de jongen ergens een archief van onschatbare waarde had ontdekt, maar waar zich dit bevond, wil de hij niet vertellen. HIJ ZEI SLECHTS, dat een oude zon derling, die hij geheimzinnig „Mr. M. H." noemde, een tot nu toe geheel onbekend gebleven verzameling van Shakespeare- handschriften bezat en uit vriendschap voor William Henry daar wel enkele stuk ken uit wilde afstaan, echter op voor waarde, dat zijn naam nooit bekend zou worden. Het was een raar verhaal, maar Samuel geloofde het, te meer omdat de archiva rissen van Herald's College hadden ver klaard, dat alle vondsten van zijn zoon echt waren. Spoedig besloot de dolgeluk kige antiquair zijn kostbare aanwinsten ten toon te stellen in zijn winkel. Heel Londen sprak over deze expositie en honderden mensen verdrongen zich da gelijks voor de winkel in Norfolkstreet. Samuel Boswell was zo ontroerd, dat hij op de knieën ging liggen en zei: „Nu kus ik deze onbetaalbare relieken en dank God, dat ik ze heb mogen aanschouwen". De Prins van Wales verzocht Ireland hem de Shakespeare-documenten te laten zien in Clarence House. Zij echter, die zich de moeite gaven de inhoud van de manuscripten nauwgezet te bestuderen, konden het enthousiasme van de grote massa niet delen. Geen wonder! In een gedicht, dat Shakespeare opgedra gen zou hebben aan Anne Hathaway staat bij voorbeeld: „Is there on earth a man more true Than Willy Shakespeare is to you?" Men was van de grote dichter wel iets beters gewend! En in de „Profession of Faith" komt de volgende zeer weinig Shakespeariaanse bede voor: „O cherish us like the sweet chicken that under the cover of her spreading wings receives her little brood". DE TWIJFEL, die op grond van deze en nog meer banale passages van ver schillende zijden werd geuit, kon echter de algemene vreugde over de unieke vondst niet drukken. En deze vreugde werd nóg groter toen de jonge William Henry kwam aandragen met weer een nieuw manuscript, het grootste en waar devolste van allemaal, namelijk het dus ver geheel onbekende drama „Vortigern and Rowena". Sheridan, de directeur van het Drury Lane Theatre, haastte zich om de op voeringsrechten te verkrijgen. Hij bood Samuel daarvoor 300 pond sterling ineens en de helft van de recette der eerste zes tig voorstellingen. De twijfelaars met aan het hoofd de be kende criticus Edmund Malone lieten op zaterdag 2 april 1796 aan de ingang van het theater pamfletten uitdelen, waarin de bezoekers bezworen werd zich niet bij de neus te laten nemen. Maar het mocht niet baten. De zaal was stampvol, toen het doek opging. Tij dens de eerste twee aktes bleef het pu bliek vrij rustig, maar onder de derde en vierde akte werd er al geschreeuwd en gelachen. Uit de hele opvoering bleek, dat de acteurs het stuk niet au sérieux na men. Zij speelden het als een dolle pa rodie en toen Kemble, de hoofdrolspeler, in de zeer tragische vijfde akte met draai ende ogen en veel pathos uitriep: „I wish this solemn mockery were over!" (dit stond werkelijk in zijn tekst) rolden de mensen van hun stoelen van het lachen. DE HILARITEIT steeg ten top op het moment, dat Rowena door soldaten werd weggevoerd en haar minnaar riep: „Give her up, oh, give her up!" Deze kreet werd prompt door de toeschouwers over genomen en net zo lang luidkeels herhaald tot Sheridan het doek maar liet vallen. Volkomen gebroken ging Samuel Ire land naar huis. Daar lag zijn zoon, die reeds in de pauze was weggegaan, rustig te slapen. De volgende dag bekende Wil liam Henry aan zijn vader, dat hij zelf alle manuscripten had vervaardigd. Het oude papier had hij gevonden in de ar chieven van zijn werkgever en na veel oefenen was hij erin geslaagd om met verdunde inkt het handschrift van Shakes peare vrij nauwkeurig na te bootsen. „Ik wist, dat u veel van Shakespeare hield, vader", zei de jongen „en ik wilde u een plezier doen". Samuel stuurde hem onmiddellijk het huis uit. LATER PUBLICEERDE William Hen ry in boekvorm een uitvoerige bekentenis en heel Engeland lachte, behalve de oude antiquair en enkele van de experts, die de documenten voor echt hadden verklaard. Tot aan zijn dood heeft Samuel Ireland geloofd, dat niet zijn zoon, maar iemand anders de manuscripten had vervalst. „Mijn zoon was veel te dom om zo iets te kunnen presteren", meende hij. Door deze halsstarrigheid bleef men hem ver denken medeplichtig te zijn aan het be drog en al zijn vroegere vrienden wendden zich van hem af. Eenzaam, verbitterd en ER WAS EENS een jongetje, dat nooit zijn speelgoed wilde opruirqen. Op een dag had het jongetje weer een ver schrikkelijke rommel gemaakt. Hij had met zijn garage en zijn auto's gespeeld en die stonden nu in het midden van de kamer. Hij had met zijn blokken een dierentuin gemaakt en alle blokken la gen nu over de grond verspreid, teza men met de giraffe, de olifant en de aap, die onverschillig in een hoek wa ren gesmeten. En daartussenin, nee maar! daar lagen kris kras door elkaar zijn boekjes en plaatjes. Dat was me ook wat! Hoe kan nu één klein jongetje zoveel rommel maken! Toen het jon getje genoeg had van zijn speelgoed wilde hij buiten op zijn autoped gaan rijden. Hij pakte zijn jas en wilde al we|lopen toen zijn moeder hem terug hield. „Je mag best naar buiten, maar ik wil eerst even kijken of je wel hebt opgeruimd," zei ze. Nu je begrijpt best, dat zijn moeder verschrikkelijk schrok toen ze de kamerdeur opende en daar al dat speelgoed zag liggen. „STOUTE JONGEN!" riep ze boos, „wil je wel eens gauw opruimen!" Maar het jongetje zei: „Nee, hoor, dat doe ik lekker niet! Daar heb ik hele maal geen zin in!" en hij glipte langs zijn moeder de gang in en holde naar buiten. Zijn moeder zuchtte. Eigenlijk moest ze het stoute jongetje achterna gaan om hem terug te halen. Maar ze had nog zoveel werk te doen in de keu ken en daarom besloot ze maar om eerst haar werk af te maken. Daar lag dan al dat speelgoed verspreid door de kamer en er was niemand om het op te ruimen. Tenminste, het leek wel als of er niemand in de kamer was. Maar als je goed keek, dan zag je een klein muisje, dat ritselend uit zijn holletje te voorschijn kwam. Het muisje snuf felde eens rond en schrok dan plotse ling terug. Want wat hoorde hij daar? Wat klonken daar voor stemmetjes? „Wij liggen hier zo slordig, zeg! Toe neem ons mee en stop ons weg!" HET WAS HET speelgoed. Het waren de blokken en de auto's en de beesten, die allemaal graag opgeruimd wilden worden. Maar het muisje was te klein om dit te doen. Hij kon niet eens een klein autootje optillen en daarom kon hij het speelgoed niet helpen. Toen kwam de poes binnen. Zodra het speel goed bemerkte, dat de poes was bin nengekomen begonnen de fijne stem- fmetjes weer te roepen: „Wij liggen hier zo slordig, zeg. Toe neem ons mee en stop ons weg!" Maar de poes was ook niet groot genoeg en hij moest, net zo als het muisje, het speelgoed laten lig gen waar het was. Toen kwam de gro te hond aanrennen. De kamerdeur vloog open en de hond sprong naar bin nen. Onmiddellijk begon het speelgoed weer te klagen: „Wij liggen hier zo slor dig! Toe, neem ons mee en stop ons weg!" DE HOND HAD deze woorden nog niet gehoord of hij nam al vrolijk kwis pelend een blok in zijn bek, waar hij vlug mee wegrende. Daarna kwam hij terug om het andere speelgoed te ha len. Tjonge, wat ging dat vlug! De hond had er echt plezier in! Hij nam al het speelgoed mee en hij zorgde er voor, dat er niets meer bleef liggen. Na een poosje kwam de moeder de kamer weer in. Ze keek wel vreemd op toen ze het speelgoed niet meer zag. Ze begreep er niets van. Zou het jongetje misschien teruggekomen zijn om op te ruimen? Maar nee, dat kon niet, want hij speel de buiten. Maar wie had het dan wél gedaan? En waar was het speelgoed dan gebleven? Ze keek in de speelgoed kist en in de kast, maar daar was niets te vinden. Daarna zocht ze in de schuur en in de slaapkamer. Maar daar lag ook niets. Eindelijk besloot ze het jongetje te roepen en hem te vertellen wat er gebeurd was. diep teleurgesteld stierf de oude antiquair in het jaar 1800. De manuscripten, die hem zo'n korte periode van groot geluk hadden geschonken, werden later op een veiling aangekocht door het British Mu seum, waar ze zich thans nog gevinden. William Henry heeft nog getracht zijn jeugdzonde goed te maken door het pres teren van waardevollere litteraire arbeid. Er werden een paar romans van hem uitgegeven, maar een echte Shakespeare vermocht hij geenszins te wordenNa een zwervend leven stierf hij, volkomen vergeten, in een klein dorpje in Sussex op veertigjarige leeftijd. XV. Kielich WAT WAS HET jongetje bedroefd toen hij het hoorde. Samen met zijn moeder zocht hij het hele huis door. Ze keken in alle hoekjes en gaatjes, maar het speelgoed was en bleef weg. Je kunt je wel voorstellen hoeveel spijt het jongetje nu had, omdat hij niet had opgeruimd. Hij huilde franen met tui ten, maar daarmee kreeg hij zijn auto's en blokken niet terug. Drie dagen lang bleef het speelgoed zoek. En op de vier de dag vond de moeder het weer terug in de kelder. Daar lag het keurig net jes opgestapeld onder een oud matje. Ze hadden het bij het zoeken niet eens opgemerkt, zó netjes had de hond het weggelegd. O, wat was het jongetje blij, nu hij zijn speelgoed weer terug zag. Hij bracht het gauw weer naar de kamer en hij wilde de hele dag niet meer naar buiten, zó fijn vond hij het om er weer mee te spelen. En 's avonds? Nu, dat begrijp je zeker'wel! Het jongetje ruimde nu alles piekfijn op, hoor! En dat deed hij voortaan iede re dag, want hij had zijn lesje goed ge leerd! Marjan van Beek Een borstbeeld met een borstrok aan Dat wou zo graag eens zwemmen gaan. „Maar ach, ik heb geen benen En ook geen armen, hè, wat naar, Dat is een vrees'lijk groot bezwaar, Kon ik die nou maar lenen! Men weet niet, wat een borstbeeld wil, Ik sta hier jarenlang al stil Eyi iedereen gaat baden. De zon brandt op mijn arme hoofd, Het is al bijna gaar gestoofd, Mijn lichaam lijkt gebraden". Het borstbeeld dacht: het is een staj, Hoe kom ik van mijn voetstuk af? Ik kan hier écht niet tegen. Een vijver heb ik bij de hand, Want 'k sta vlak aan de waterkant, 't Probleem maakt mij verlegen! Een brandweerman kwam naderbij. „Hallo," zei 't borstbeeld, „ach geef mij Eens eventjes een zetje! Ik ben een heel voornaam persoon, Een ridderode is je loon, Jij houdt wel van een pretje." De brandweerman, die rukte en trok Het borstbeeld van zijn marm'ren blok. Het viel pardoes in 't water. „O lieve help, pardon meneer, Ik deed u hoop ik toch geen zeer? 'k Beging een réuze flater!" Het borstbeeld voelde eind'lijk grond Hij spoot het water uit zijn mond, Zijn neus en uit zijn oren. „Hoera, riep hij, nu ben 'k fontein, Da's in de zomer wél zo fijn, Laat niemand mij hier storen." Marianne van Raai

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 20