De lauden van Cortona,
juwelen van |JI-
middeleeuwse Italiaanse volkskunst
x „Kleine Amsterdamse Symfonie
De Hoge Veluwe verw ierf in vijfentwintig
jaar wereldvermaardheid
Lofdicht van
Oostenrijker
op ons land
Erbij
99
ZATERDAG 16 APRIL 1960
PAGINA TWEU
0 U| la
l^omnanü.»*
c~+*' Ai-3 JH&-
t trtgrrti;
fqteuuröe ojorta. d hmorcrT
^orcfo'io
PAUSEN EN KEIZERS verheffen zich, steden en staten
belagen elkaartijrannen trekken brandschattend van noord
naar zuid en door het wapengekletter is menige troubadours-
snaar gesprongen; kruisvaarders keren bedelend uit den
vreemde weer, melaatsen, geselaars en profeten lopen te
jammeren van stad tot stad. Het is een eeuw van verschrik
king, maar in de kapellen worden geduldig iconderen aan
de wand geschilderd; bij kaarslicht zingt men er lied na
lied en boven alle gewoel waait de glimlach van een straat
arme heilige zo bevrijdend als een voorjaarswind".
Met deze woorden schetste Hélène Nolthenius in één adem
het geestelijk karakter van het Italië der dertiende eeuw,
waaraan zij haar merkwaardige cultuurhistorische studie
Duocentowijdde. De musicologische aspecten, waar het
haar in hoofdzaak om ging, tekent zij af op het warrelende
fresco van het tijdsgebeuren.
Dit zo vaak geschetste beeld rees voor mij op, toen ik
dezer dagen, op zoek naar Passie-liederen, de „Lauden" uit
Cortona ter hand nam die in de twaalfde eeuw in dit Um-
brische bergstadje ontstonden en in een handschrift op per
kament aldaar bewaard worden in de bibliotheek van de
DE POLITIEKE TOESTANDEN hadden
echter tot dan toe het ontsluiten van een
letterkundig leven in de volkstaal in de
weg gestaan. De Latijnse taal behield in
deze de heerschappij. Noord-Italië kreeg
van de Provengaalse troubadours de prik
kel om zich hier van af te wenden en een
volkslitteratuur tot ontwikkeling te bren
gen. Maar de nabootsing van de eigen
talenten geschiedde niet in hun eigen
volkstaal maar in het Provengaals. Er is
wel eens op gewezen, dat de invasie van
de Zuidfranse troubadours verband hield
met de religieuze beroering der Albi-
genzen.
In het zuiden, aan het Staufische hof
van keizer Frederik II en zeker onder in
vloed van diens fantastisch dichterlijke
zoon Manfred, bloeide echter de Italiaanse
dichtkunst op die het lied profaan en
geestelijk zou stimuleren. Toen dit dan
gebeurde leverde Italië zijn weliswaar
late en bescheiden, maar veelbelovende
inzet aan een evolutie, die er in de loop
d-r latere eeuwen zo enorm veel aan te
danken zou hebben. De expressieve melo
die. geboren uit de zangstem, was het
kenmerk van die aanloop en zij zou het
patrimonium blijven zowel van een Pa-
lestrina een Monteverdi, een Vivaldi en
een Pergolesi, als van een Verdi en een
Puccini. Zij borg in zich de kracht om zich
te zijner tijd los te rukken uit het kunstig
bouwsel der polyfonie, dat eens als import
uit het noorden was aanvaard; het zou
dan een hergeboorte worden, die zich te
recht met de naam „bel canto" mocht
sieren.
MET DAT AL openbaarde zich op spon
tane wijze het individualisme van het ras
in de gezangen die begonnen op te bloeien
toen de dichters hun Latijn voor de volks
taal verwisseld hadden. Zij vertolkten zo
wel de niets ontziende spot- en scherts-
lust, als de religieuze vervoering van een
volk dat gemakkelijk in uitersten ver
valt, maar ook steeds van diepe gevoelig
heid blijk geeft. En aan stof om in uiter
sten te vervallen was er in het Italië van
de dertiende eeuw geen gebrek: denk aan
het fresco der gebeurtenissen en geeste
lijke stromingen, dat dr. Hélène Nol
thenius ons voorhoudt.
DE VERHEVEN DICHTER van het
„Zonnelied", St. Franciscus van Assisi
1226) kon vooral de dichters-zangers
van sterk doorleefde vrome liederen gel
den als het lichtend voorbeeld. Hij
Franciscus Bernardone had een rijke
pretjeugd gekend en als troubadour naar
Provengaalse trant in zijn omgeving
ruimschoots de sporen verdiend, tot
hij door de Geest geraakt werd, afstand
deed van bezittingen, de armoe als een
ideaal huldigde en naar deze principes
zijn bedelorde stichtte. Maar al vermocht
hij zijn ziel om te keren en te verzaken
aan alles wat het leven hem aan welzijn
en genot beloofde, zijn artistieke roeping
kon hij niet prijsgeven; de troubadour
„Accademia Etrusca". Deze verzameling geestelijke liederen
was trouwens mede één der objecten van het onderzoek,
waaraan wij het „Duecento" van dr. Nolthenius danken.
Het gaat hier om éénstemmige gezangen. Italië had tot
dan toe nog geen deel genomen aan de opbouw van de wes
terse muziekcultuur in de zin die deze door meerstemmig
heid zou onderscheiden van die uit. het oosten. Tenzij de
improviserende speellieden zich misschien wel eens in die
richting iets waagden; maar zover de Italianen van vóór de
veertiende eeuw zich met muzikale theorieën ophielden
en dat was niet weinig gold het- wat componeren betreft
uitsluitend de melodie: het contabiele element der toonkunst,
waarvoor zij als het ware gepredestineerd zijn. Maar intussen
was men in het noorden, in Engeland, Zuid-Nederland en
vooral in Frankrijk ijverig bezig wetten voor het contrapunt
te smeden, waaraan uiteraard reeds een praktische scholing
was voorafgegaan. Daar deden de Italianen dus voorlopig
niet aan mee, maar wel hadden zij oren naar de kunst der
Provengaalse troubadours, wier liedvormen en muzikale poë
zie van profaan karakter zij leerden kennen. Dit bleek een
kunstrichting die met hun lyrische geaardheid strookte.
Ronfttno,i7imUu.
bencdicnonc.
iaurato fic rnifi fflp-.e- nimetr ictuc ext
tmr. ihmalmrcrnqTcn lo ffefotc Ipqua
c-iQtnfloaUnmThi mnpün.ereilni
radurittr ai gnmgr fpicnrrmxctr aLnfl
tip pmngmflmtcfcHaunttofvmtfi
p (bra-üma drfttür. tn ctlu Ui fbrrntr 1
d-m rropnefe-otdic-.-Uuintpfi rraft jrrj
P frbuhp opacrtTOTuitnlooftrrno norm i
iffi.ptoQuiUe-aler acaamitroi fir"
ranrtP.-Uinarpftnu fl gnorfrgfoi -iqua
aiulgcmulro unlc<7buUe7 ptzoQrrarta.
Uuptto finuflgicTC p f(i ftcu.p LquaUrj
Pmail ymürt La nertp. cd til c tir(lo<7icrim»
S fo r A C HF.Apvf I' i' U A
""'Si
W0 ?4* itetVMU ttf i v t
ui $AtiqYFl9C&Ctt
ftia TTT^TTiatiT^ta.Tacruaic-ncrfu?ten^v
ogoucnv..^pdu cc diüflfTuffi cö ccUmn
fltm-obntarUuiuro fVrmfignorp pcrutiU.
[Kc pcoTuno plo tuo amorg.gfpfttngp mj
jfimuctttr omtol Uturn qufih HeJ.
[ftfttrranó imcc.Ha.pj rc-Unffimofua n 6
Rn ctnvn.m.HixxraTOftmi (ignore pforaj
rffe-mpjitr corpU r.ha Uqual c-jru l lol
utuctc gu;u flcqutitvKq
jyu^nonrierurcata megtaü. trrm pnf
lüHtf-ppmTanPlc-tntiftfihmtmohr
ij annate ftmnynol larra-nulcrL
\tvohndicetTL-rmfi gpprcorasratuté
fenxjatf h ril-cranccr 1
Tekst van Franciscus' „Zonnelied" naar
handschrift uit de eerste helft der der
tiende eeuw.
teling en dood. De tekst is een argeloze
volkse interpretatie van het Evangelie
verhaal. Waarlijk, in deze geestelijke bal
lade openbaart zich reeds de Italiaanse
monodie in al haar innerlijkheid en kracht
van uitdrukking.
En als dan, na een reeks van lijdens
liederen, aan het slot de verrijzenis en
de hemelvaart van Christus bezongen
wordt:
UA-MVUUlO -Vc. It to-rniuxvi-u.
BIJ JAKOB HEGNER,
een van de fijnzinnigste
Duitse uitgevers met een
uitstekende smaak, is een
keurig boekje verschenen,
waarover elke Nederlander
zich ten zeerste zal verheu
gen. Het kleine, sierlijke
bandje met de titel: „Die
kleine Amsterdamer Sin-
fonie" is een dithyrambe
niet alleen op Amsterdam,
maar op geheel Nederland,
een loflied in statige en
toch vlot zich voortbewe
gende alexandrijnen. In
deze zesvoetige verzen
wordt een symfonie opge
bouwd, die de volgende
delen vertoont: allegro mo
derato, adagio con moto,
scherzo en allegro pastoso.
Reeds in de eerste verzen
bemerkt men dat hier
iemand aan het woord is,
die ons land, onze geschie
denis, volksaard en onze
bijzonderheden uitstekend
kent.
DE SCHRIJVER Josef
Fuchs is Oostenrijker, die
met grote kennis van zaken
een zó gedetailleerde lief
desverklaring aan het adres
van ons land heeft geschre
ven, dat eigenlijk alleen
Nederlanders dit loflied
ten volle kunnen begrijpen
en waarderen. Het won
derlijke is namelijk dat dit
werkje van zestig bladzij
den zich weliswaar als
symfonie aandient, maar
dat het onwillekeurig ook
een leerdicht is, dat in de
goede zin van het woord
„een boekje open doet" over
onze volksaard en geschie
denis en toch een gedicht
blijft. Daar dit gedicht zon
der nadere verklaring voor
niet-Nederlanders onver
staanbaar zou zijn, werden
op het einde enkele aante
keningen opgenomen die
allerlei toespelingen nader
verklaren.
De schrijver is van be
roep eigenlijk uitgever,
eigenaar van de uitgeverij
„Amandus" in Wenen met
een uitstekend fonds dat
binnenkort verrijkt zal
worden met een vertaling
van Huizinga's Essays over
Amerika. Fuchs heeft zijn
simfonie niet in eigen be
drijf uitgegeven, maar hij
vond Hegner in Keulen en
Olten daartoe bereid.
HET WERKJE is goed,
misschien hier en daar iets
te hoogdravend voor onze
smaak, maar over de gehele
lijn toch een kleurrijk mo
zaïek van onze geschiedenis,
ons heden, onze karakter
eigenschappen en zelfs van
onze taal. Men hoort er het
tingelen van een carillon
in Monnikendam, het rin
kelen van de fietsenbellen
op de Leidsegracht en de
handslag op de kaasmarkt
van Alkmaar. Herinnerin
gen worden er opgewekt
aan Willem van Oranje, de
Arminianen en Gomaris-
ten, aan De Ruyter, Johan
van Oldenbarnevelt, de ge
broeders De Witt, Multatu-
li en Thorbecke. Het is het
land van Rembrandt, maar
tevens van Frans Hals, Van
Gogh, Hugo de Groot, Tho
mas a Kempis, het land
van polders, dijken, de Af
sluitdijk en de watersnood,
het land van koningin Wil-
helmina met de viering van
de bevrijdingsdag en een
bruiloftspartij in Hindelo
pen. Het typisch Hollandse
is er in verwerkt: de wijs
heid van Cats, een spreuk
van de oude wijven bij
wier komst het ijs begint
te dooien en de waarschu
wing: „Nederland let op u
saeck".
ZELFS ONZE TAAL, die
wij onder elkaar graag on
derschatten als een „keel
ziekte", wordt hier gepre
zen als een mengeling van
Saksische korreligheid en
Franse hartstocht. Fuchs
moet jarenlang in ons land
hebben doorgebracht, want
hij kent al onze eigenaar
digheden, bijvoorbeeld onze
voorliefde voor confessio
nele afscheidingen, voor het
„zuilen"-systeem en hij
weet ook dat wij on
danks al ons idealisme
op de penning zijn. Het
werkje zal bij de herden
king van de bevrijding aan
de burgemeester van Am
sterdam en door hem aan
de Koningin worden aan
geboden.
l 'f Ml
invrwuCthbmtuntv trutrt4pv*€ !d
Onze tuin- en kamerplanten
mMclïtt.fyv rrA T o jyrvC
„i.j
Handschrift van het Paas-officie uit de
dertiende eeuw met neumen (middeleeuwse
notatietekens) op een vierregelige noten
balk en sleutelaanduiding f en c. De sier
letter illustreert de zanglekst: „Na de
Sabbath, bij het aanbreken van de eerste
dag der week, kwamen Maria Magdalena
en de andere Maria het graf bezoeken.
Alleluia".
de boeteliederen van de „flagellanten" in
het leven zou roepen en richting geven
aan de „Lauden" hunner plaatselijke ge
nootschappen, toen de stormloop der boet
vaardigheid voorbij was, was hiermee
gelegd.
EN ZO ONTLOKEN ook de belangwek
kende gezangen van Cortona, met ken
merken van een onbevangen volkskunst,
maar duidelijk beïnvloed door Proven
gaalse vormgeving, en tevens door de
Gregoriaanse ruiterstijl, de volksaardige
hymnen en segmenten, die trouwens door
Franciscus' volgelingen ook bij voorkeur
beoefend werden. De devotieliederen van
Cortona zijn ons gelukkig met hun melo
dieën overgeleverd; sinds Guido van Ar-
rezo in de elfde eeuw de vierlijnige noten
balk had ingevoerd, gaf het muziekschrift
voldoende waarborg om de kern van de
zangwijzen vrij zuiver weer te geven. Ik
zeg „de kern", want de manier waarop
de uitvoeringspraktijk berustte geeft ons
nog het één en ander te raden. „De passie
liederen behoren tot de schoonste schatten
uit het oude liedboek van Cortona" zegt
dr. Nolthenius terecht. En zij voegt er
aan toe: „Wat is dat voor een wonder ge
weest, daar in het stadje op zijn hoge
berg? Vijfenveertig juwelen van melo
dieën zijn er vergaderd en gezongen tot
het handschrift beduimeld en versleten
was. Een volgende eeuw heeft ze verwaar-
Het refrein van deze geestelijke ballade
luidt als volgt:
J)e Lf. <wuZ \nt\Kt tU \JUAK' 0-v itKi ..«.a .CMLt
(De wrede dood van Christus dient door
iedereen bitterlijk beweend te worden).
Afgewisseld en besloten door dit „keer
vers" ontwikkelt zich dan op een reci-
teertoon, die aan Gregoriaanse voorbeel
den herinnert, het verhaal van Jezus' mar-
dan is als het ware het bewijs gelevex-d
dat de nazaten van deze nameloze auteurs
uit het „duocento" eens de scheppers zou
den worden van de cantate in het orato
rium.
FERNANDO LIUZZI, die de officiële
staatsuitgave van de Landen uit Cortona
vex-zorgde, heeft geprobeex-d uit de lie
deren een soort Passie-cantate samen te
stellen met instrumentale begeleiding;
een poging die nog al schi-aal uitgevallen
is. Ik heb mij wel eens afgevx-aagd of een
Italiaanse componist niet eens de gedurfde
taak ter hand zou nemen uit de gx-ondstof
van deze dertiende-eeuwse gezangen een
modern ox-atorium op te bouwen, vrij van
musicologische scrupules, maar door-
ademd van de geest die de zangers uit
Cortona bezield heeft.
]os. de Klerk
Sanvitalia procumbens doet wel
beetje aan een miniatuur-zonnebloem den
ken en als men in een kleine tuin voor ech
te grote zonnebloemen geen plaats heeft
zou men het met haar dus wel eens kun
nen proberen. Het is een eenjarig gewas
en het is nu de goede tijd om te zaaien;
bovendien, u hebt er geen kassen of bak
ken voor nodig; ze kunnen direct ter plaat
se in de uolle grond van de tuin gezaaid
worden. Zorg vooral voor een zonnig
plekje;'in dat opzicht stellen ze dezelfde
eisen als de zonnebloemen. Ze verlangen
ook een voedzame grond en het is dus wel
nuttig indien wat oude stalmest wordt
ondergewerkt; bevat de grond echter vol
doende humus dan kan men ook heel goe
de resultaten bereiken met de bekende
tuin- en gazonkorrelmest. Stop het zaad
vooral niet te diep in de grond; het is al
voldoende als het juist onder de opper
vlakte zit.
Na opkomst zal men de kleine plantjes
moeten dunnen; er zullen er wel te veel
staan; ze mogen toch wel op een onder
linge afstand van tien centimeter gedund,
worden. Dat aardige gele goedje kan de
hele zomer doorbloeien en het is pas af-
een gelopen als nachtvorst er een eind aan
maakt.
G. Kromdijk
in hem bleef leven als een „Joculater Do- loosd, het handschrift raakte zoek; pas
omstreeks 1875 vond een bibliothecaris
het terug tussen turf en aanmaakhout, in
het hok onder de trap van de gemeente
bibliotheek". Even een staaltje van warme
melodieusheid uit de verzameling:
mini", zoals hij zichzelf noemde. Op één
na zijn Franciscus' Italiaanse liederen
verloren gegaan, maai? dat éne. het ex
tatische „Zonnelied", geldt voor onnoeme
lijk vele. Jammer genoeg is de melodie
ervan ons niet overgeleverd. Het enige
bewaarde handschrift toont wel noten
balken bij de eerste strofe, maar de noten
zijn er niet op ingevuld. Maar die Ita
liaanse tekst is op zichzelf reeds muziek
en hoe hier heel de schepping opgeroepen
wordt om God te loven en te dienen, toont
de richting aan die dit geestelijk trouba
dourswezen genomen had. De grondslag
voor de Franciscaanse traditie, die later
-K rd-i-o vlo-* -H. n* 7. fc A* ~o t) x
MAAR DAN IS ER één in balladevorm
met x-efrein, dat bijzonder aangx-ijpend is
en typerend voor de muzikale expressivi
teit tot op onze dagen toe.
DE HOGE VELUWE, de streek
waar de lichamelijk zwakke koning
stadhouder Willem III ontspanning
zocht in de jacht, en die zijn bebost
aanzien voor een groot deel te dan
ken heeft aan de veelzijdige domi
nee Heldering, die in de vorige
eeuw de bossen in deze streek deed
aanleggen, bestaat bestaat zesentwin
tig april vijfentwintig jaar, het is dan
heer Kröller, wiens grootvader Ne
derlander was geworden, met Helene,
dochter van Wm. H. Müller, firmant
van de scheepvaart- en handelsonder
neming in Rotterdam. Reeds een jaar
later was Anton Kröller hoofd van
dit wereldconcern. De echtgenoten
verschilden sterk in karakter; Helene
Müller was ernstig, zwaartillend en
idealistisch, haar man daarentegen
jacht- en de paardensport grotere bezittin
gen. De eerste stap tot de verwezenlijking
van zijn verlangens werd gedaan met de
aankoop van een stuk gi-ond, ten zuiden
van de legerplaats. Uitbx-eiding op uit
breiding volgde, waarbij de beschermen
de omheining telkens moest worden ver
plaatst, totdat er een oppervlakte van acht
enzestighonderd hectare door werd omslo
ten.
Mevrouw Kröller kwam in deze periode,
door de invloed van de kunsthistoricus H.
P. Bremmer, tot een steeds stijgende
waardering voor de schilderkunst. Als ge
volg hiervan begon zij een schilderijenver
zameling aan te leggen, waarin onder
meer wex-k van Van Gogh en spoedig vat
te zij samen met haar man het plan
op om een museum te stichten, dat even
tueel later publiek bezit zou kunnen wor
den.
NA DE EERSTE wereldoorlog kwam
het jachtslot gex-eed. Berlage gaf niet al
leen gestalte aan het exterieux-, dat de
vorm heeft van een kruis-gewei, maar zijn
adviezen omtrent de inrichting van het
slot wei-den eveneens door de toekomsti
ge bewoners opgevolgd. Zelfs waar het
meubilaix-, verlichting en ook linnengoed
betrof. Hij ontwierp tevens de omringen
de tuinen.
De plaats voor het museum werd be
paald, nadat de bossen met hun wegen,
lanen en paden waren verzorgd.
HET ONTWERP echter, dat Berlage
voor het museum gemaakt had voldeed
mevrouw Kröller niet en de samenwerking
werd verbroken, mede omdat ook Berla
ge niet meer zo gebonden wenste te zijn.
De Belg prof. Van der Velde werd daarop
aangezocht om een voorlopig ontwerp te
maken. Er kwamen echter tegenslagen.
De kosten voor het te bouwen museum
waren hoog; zes miljoen. Deze uitgave
in. Er kwam een desbetreffend wetsont
werp, maar dit werd tot aller teleurstel
ling niet in behandeling genomen. Door
toedoen van mevrouw Kröller, die haar in
vloed aanwendde om minister Marchant te
brengen tot een erkenning van de nood
zaak om snel in te grijpen, werd op zes
entwintig april 1935 de stichting „Het Na
tionale Park de Hoge Veluwe" notarieel
vastgelegd. De kunstverzameling werd
een pei'soonlijke schenking van de heer en
mevi'ouw Kröller-Müller, het landgoed
echter moest door de stichting van de fir
ma worden gekocht. Het hiervoor benodig
de geld werd gedekt door een lening van
staatswege van de Nederlandse uitvoer-
maatschappij in liquidatie, een besluit
waarover de Tweede Kamer in het geheel
niet gesticht was omdat het buiten haar
om genomen was. De felle minister Mar
chant wist echter de aanval te pareren.
EEN MUSEUM was er echter nog niet.
De uitvoeringskosten van het ooi\spronke-
lijke plan van prof. Van der Velde waren
te hoog en de architect vei'klaai'de zich be-
reid een eenvoudiger ontwerp te maken.
De bouw volgens dit laatste ontwex-p was
binnen enkele jaren gereed.
Het echtpaar had inmiddels definitief St.
Hubcrtus betrokken, vanwaar mevrouw
Kröller dagelijks per auto zij was hulp
behoevend geworden naar het museum
reed, waar zij aanwijzingen gaf voor de
inx-ichting en de plaatsing van de kunst
werken. Zij kon evenwel de opening in
1938 wegens haar zwakke gezondheid niet
meemaken. Een jaar later overleed me
vrouw Kröller, zodat zij toch nog de gro
te belangstelling heeft beleefd die er be
stond voor haar nu verwezenlijkt
ideaal.
HET MUSEUM is, getuige ook het ge
regelde bezoek van talrijke buitenlanders,
wereldberoemd, mede door de verzame
ling van werken van Van Gogh die bestaat
uit eenennegentig schilderijen en honderd
drieënzeventig tekeningen. Bovendien
hangen er werken van oude Italiaanse en
Nederlandse meesters, schilderijen uit de
moest gedaan worden tijdens de wereld- Haagse en Amsterdamse school, Franse
althans vijfentwintig jaar staatsbezit, was geestig en een reëel. En misschien
want het landgoed was vóór de aan
neming van het desbetreffend wets
ontwerp al twintig jaar particulier
bezit. Het in eigendom hebben van
dit prachtige natuurmonument met
onder andere het museum, heeft de
staat te danken aan de kunstlievend
heid van wijlen de heer en mevrouw
Kröller-Müller. In 1888 trouwde de
is het juist wel het samengaan van
deze trekken, die het mogelijk maakte
dat tenslotte De Hoge Veluwe tot
stand en aan de gemeenschap ten
goede kwam.
IN 1909 KOCHT mevrouw Kröller een
boerderij op de Veluwe, waar de schoon
heid van de natuur haar diep trof. Zij
maakte dikwijls wandelingen door de
streek. Haar man wenste, terwille van de
crisis, waar ook het scheepvaartconcern
de gevolgen van ondervond.
Het plan van prof. Van der Velde moest
daarom blijven liggen en men beperkte
zich tot de aanschaf van enige beeldhouw
werken, zoals het door Mendes da Costa
ontworpen standbeeld van Christiaan de
Wet, temidden van een met de Afrikaan
se flora overeenkomende omgeving en tot
de koop van enkele beelden van John Rae-
decker. Bij het gouden huwelijksfeest van
het echtpaar Kröller-Müller rijpte het be
sluit om de reeds aanzienlijk vergrote
kunstverzameling in een stichting onder te
brengen, die de gemeenschap ten goede
zou komen. Maar de crisis van de derti
ger jaren verhinderde dat dit plan voor
lopig althans doorgang kon vinden.
werken uit de negentiende eeuw en mo
dern werk. Daarbij zijn een groot aantal
tekeningen, beeldhouwwerken en kunst
voorwerpen in en buiten het museum te
bezichtigen.
HET NATUURGEBIED van de Hoge
Veluwe, met een omtrek van zesendertig
kilometer heeft de grote belangstelling ge
noten van reeds miljoenen bezoekers.
Velen worden aangetrokken door de
aanwezigheid van groot wild; reeën en wil
de zwijnen in het cultuurgedeelte, edelher
ten en moefflons in de Wildbaan.
De heer Kröller, die na de oorlog in
Parijs wilde gaan wonen, stierf in 1941. De
echtgenoten werden begraven midden in
hun schepping; de Hoge Veluwe; die voort-
bestaat als een nagedachtenis aan
deze
MEN OVERWOOG om de Hoge Veluwe twee belangx-ijke Nederlanders, die vele
als hotel te verhuren, maar dit voorne- binnen- en buitenlandse onderscheidingen
men zou financieel weinig baten. Ten slot- verwierven.
te riep het echtpaar de hulp van het Rijk B. J. Wieland Los