De lauden van Cortona, juwelen van |JI- middeleeuwse Italiaanse volkskunst x „Kleine Amsterdamse Symfonie De Hoge Veluwe verw ierf in vijfentwintig jaar wereldvermaardheid Lofdicht van Oostenrijker op ons land Erbij 99 ZATERDAG 16 APRIL 1960 PAGINA TWEU 0 U| la l^omnanü.»* c~+*' Ai-3 JH&- t trtgrrti; fqteuuröe ojorta. d hmorcrT ^orcfo'io PAUSEN EN KEIZERS verheffen zich, steden en staten belagen elkaartijrannen trekken brandschattend van noord naar zuid en door het wapengekletter is menige troubadours- snaar gesprongen; kruisvaarders keren bedelend uit den vreemde weer, melaatsen, geselaars en profeten lopen te jammeren van stad tot stad. Het is een eeuw van verschrik king, maar in de kapellen worden geduldig iconderen aan de wand geschilderd; bij kaarslicht zingt men er lied na lied en boven alle gewoel waait de glimlach van een straat arme heilige zo bevrijdend als een voorjaarswind". Met deze woorden schetste Hélène Nolthenius in één adem het geestelijk karakter van het Italië der dertiende eeuw, waaraan zij haar merkwaardige cultuurhistorische studie Duocentowijdde. De musicologische aspecten, waar het haar in hoofdzaak om ging, tekent zij af op het warrelende fresco van het tijdsgebeuren. Dit zo vaak geschetste beeld rees voor mij op, toen ik dezer dagen, op zoek naar Passie-liederen, de „Lauden" uit Cortona ter hand nam die in de twaalfde eeuw in dit Um- brische bergstadje ontstonden en in een handschrift op per kament aldaar bewaard worden in de bibliotheek van de DE POLITIEKE TOESTANDEN hadden echter tot dan toe het ontsluiten van een letterkundig leven in de volkstaal in de weg gestaan. De Latijnse taal behield in deze de heerschappij. Noord-Italië kreeg van de Provengaalse troubadours de prik kel om zich hier van af te wenden en een volkslitteratuur tot ontwikkeling te bren gen. Maar de nabootsing van de eigen talenten geschiedde niet in hun eigen volkstaal maar in het Provengaals. Er is wel eens op gewezen, dat de invasie van de Zuidfranse troubadours verband hield met de religieuze beroering der Albi- genzen. In het zuiden, aan het Staufische hof van keizer Frederik II en zeker onder in vloed van diens fantastisch dichterlijke zoon Manfred, bloeide echter de Italiaanse dichtkunst op die het lied profaan en geestelijk zou stimuleren. Toen dit dan gebeurde leverde Italië zijn weliswaar late en bescheiden, maar veelbelovende inzet aan een evolutie, die er in de loop d-r latere eeuwen zo enorm veel aan te danken zou hebben. De expressieve melo die. geboren uit de zangstem, was het kenmerk van die aanloop en zij zou het patrimonium blijven zowel van een Pa- lestrina een Monteverdi, een Vivaldi en een Pergolesi, als van een Verdi en een Puccini. Zij borg in zich de kracht om zich te zijner tijd los te rukken uit het kunstig bouwsel der polyfonie, dat eens als import uit het noorden was aanvaard; het zou dan een hergeboorte worden, die zich te recht met de naam „bel canto" mocht sieren. MET DAT AL openbaarde zich op spon tane wijze het individualisme van het ras in de gezangen die begonnen op te bloeien toen de dichters hun Latijn voor de volks taal verwisseld hadden. Zij vertolkten zo wel de niets ontziende spot- en scherts- lust, als de religieuze vervoering van een volk dat gemakkelijk in uitersten ver valt, maar ook steeds van diepe gevoelig heid blijk geeft. En aan stof om in uiter sten te vervallen was er in het Italië van de dertiende eeuw geen gebrek: denk aan het fresco der gebeurtenissen en geeste lijke stromingen, dat dr. Hélène Nol thenius ons voorhoudt. DE VERHEVEN DICHTER van het „Zonnelied", St. Franciscus van Assisi 1226) kon vooral de dichters-zangers van sterk doorleefde vrome liederen gel den als het lichtend voorbeeld. Hij Franciscus Bernardone had een rijke pretjeugd gekend en als troubadour naar Provengaalse trant in zijn omgeving ruimschoots de sporen verdiend, tot hij door de Geest geraakt werd, afstand deed van bezittingen, de armoe als een ideaal huldigde en naar deze principes zijn bedelorde stichtte. Maar al vermocht hij zijn ziel om te keren en te verzaken aan alles wat het leven hem aan welzijn en genot beloofde, zijn artistieke roeping kon hij niet prijsgeven; de troubadour „Accademia Etrusca". Deze verzameling geestelijke liederen was trouwens mede één der objecten van het onderzoek, waaraan wij het „Duecento" van dr. Nolthenius danken. Het gaat hier om éénstemmige gezangen. Italië had tot dan toe nog geen deel genomen aan de opbouw van de wes terse muziekcultuur in de zin die deze door meerstemmig heid zou onderscheiden van die uit. het oosten. Tenzij de improviserende speellieden zich misschien wel eens in die richting iets waagden; maar zover de Italianen van vóór de veertiende eeuw zich met muzikale theorieën ophielden en dat was niet weinig gold het- wat componeren betreft uitsluitend de melodie: het contabiele element der toonkunst, waarvoor zij als het ware gepredestineerd zijn. Maar intussen was men in het noorden, in Engeland, Zuid-Nederland en vooral in Frankrijk ijverig bezig wetten voor het contrapunt te smeden, waaraan uiteraard reeds een praktische scholing was voorafgegaan. Daar deden de Italianen dus voorlopig niet aan mee, maar wel hadden zij oren naar de kunst der Provengaalse troubadours, wier liedvormen en muzikale poë zie van profaan karakter zij leerden kennen. Dit bleek een kunstrichting die met hun lyrische geaardheid strookte. Ronfttno,i7imUu. bencdicnonc. iaurato fic rnifi fflp-.e- nimetr ictuc ext tmr. ihmalmrcrnqTcn lo ffefotc Ipqua c-iQtnfloaUnmThi mnpün.ereilni radurittr ai gnmgr fpicnrrmxctr aLnfl tip pmngmflmtcfcHaunttofvmtfi p (bra-üma drfttür. tn ctlu Ui fbrrntr 1 d-m rropnefe-otdic-.-Uuintpfi rraft jrrj P frbuhp opacrtTOTuitnlooftrrno norm i iffi.ptoQuiUe-aler acaamitroi fir" ranrtP.-Uinarpftnu fl gnorfrgfoi -iqua aiulgcmulro unlc<7buUe7 ptzoQrrarta. Uuptto finuflgicTC p f(i ftcu.p LquaUrj Pmail ymürt La nertp. cd til c tir(lo<7icrim» S fo r A C HF.Apvf I' i' U A ""'Si W0 ?4* itetVMU ttf i v t ui $AtiqYFl9C&Ctt ftia TTT^TTiatiT^ta.Tacruaic-ncrfu?ten^v ogoucnv..^pdu cc diüflfTuffi cö ccUmn fltm-obntarUuiuro fVrmfignorp pcrutiU. [Kc pcoTuno plo tuo amorg.gfpfttngp mj jfimuctttr omtol Uturn qufih HeJ. [ftfttrranó imcc.Ha.pj rc-Unffimofua n 6 Rn ctnvn.m.HixxraTOftmi (ignore pforaj rffe-mpjitr corpU r.ha Uqual c-jru l lol utuctc gu;u flcqutitvKq jyu^nonrierurcata megtaü. trrm pnf lüHtf-ppmTanPlc-tntiftfihmtmohr ij annate ftmnynol larra-nulcrL \tvohndicetTL-rmfi gpprcorasratuté fenxjatf h ril-cranccr 1 Tekst van Franciscus' „Zonnelied" naar handschrift uit de eerste helft der der tiende eeuw. teling en dood. De tekst is een argeloze volkse interpretatie van het Evangelie verhaal. Waarlijk, in deze geestelijke bal lade openbaart zich reeds de Italiaanse monodie in al haar innerlijkheid en kracht van uitdrukking. En als dan, na een reeks van lijdens liederen, aan het slot de verrijzenis en de hemelvaart van Christus bezongen wordt: UA-MVUUlO -Vc. It to-rniuxvi-u. BIJ JAKOB HEGNER, een van de fijnzinnigste Duitse uitgevers met een uitstekende smaak, is een keurig boekje verschenen, waarover elke Nederlander zich ten zeerste zal verheu gen. Het kleine, sierlijke bandje met de titel: „Die kleine Amsterdamer Sin- fonie" is een dithyrambe niet alleen op Amsterdam, maar op geheel Nederland, een loflied in statige en toch vlot zich voortbewe gende alexandrijnen. In deze zesvoetige verzen wordt een symfonie opge bouwd, die de volgende delen vertoont: allegro mo derato, adagio con moto, scherzo en allegro pastoso. Reeds in de eerste verzen bemerkt men dat hier iemand aan het woord is, die ons land, onze geschie denis, volksaard en onze bijzonderheden uitstekend kent. DE SCHRIJVER Josef Fuchs is Oostenrijker, die met grote kennis van zaken een zó gedetailleerde lief desverklaring aan het adres van ons land heeft geschre ven, dat eigenlijk alleen Nederlanders dit loflied ten volle kunnen begrijpen en waarderen. Het won derlijke is namelijk dat dit werkje van zestig bladzij den zich weliswaar als symfonie aandient, maar dat het onwillekeurig ook een leerdicht is, dat in de goede zin van het woord „een boekje open doet" over onze volksaard en geschie denis en toch een gedicht blijft. Daar dit gedicht zon der nadere verklaring voor niet-Nederlanders onver staanbaar zou zijn, werden op het einde enkele aante keningen opgenomen die allerlei toespelingen nader verklaren. De schrijver is van be roep eigenlijk uitgever, eigenaar van de uitgeverij „Amandus" in Wenen met een uitstekend fonds dat binnenkort verrijkt zal worden met een vertaling van Huizinga's Essays over Amerika. Fuchs heeft zijn simfonie niet in eigen be drijf uitgegeven, maar hij vond Hegner in Keulen en Olten daartoe bereid. HET WERKJE is goed, misschien hier en daar iets te hoogdravend voor onze smaak, maar over de gehele lijn toch een kleurrijk mo zaïek van onze geschiedenis, ons heden, onze karakter eigenschappen en zelfs van onze taal. Men hoort er het tingelen van een carillon in Monnikendam, het rin kelen van de fietsenbellen op de Leidsegracht en de handslag op de kaasmarkt van Alkmaar. Herinnerin gen worden er opgewekt aan Willem van Oranje, de Arminianen en Gomaris- ten, aan De Ruyter, Johan van Oldenbarnevelt, de ge broeders De Witt, Multatu- li en Thorbecke. Het is het land van Rembrandt, maar tevens van Frans Hals, Van Gogh, Hugo de Groot, Tho mas a Kempis, het land van polders, dijken, de Af sluitdijk en de watersnood, het land van koningin Wil- helmina met de viering van de bevrijdingsdag en een bruiloftspartij in Hindelo pen. Het typisch Hollandse is er in verwerkt: de wijs heid van Cats, een spreuk van de oude wijven bij wier komst het ijs begint te dooien en de waarschu wing: „Nederland let op u saeck". ZELFS ONZE TAAL, die wij onder elkaar graag on derschatten als een „keel ziekte", wordt hier gepre zen als een mengeling van Saksische korreligheid en Franse hartstocht. Fuchs moet jarenlang in ons land hebben doorgebracht, want hij kent al onze eigenaar digheden, bijvoorbeeld onze voorliefde voor confessio nele afscheidingen, voor het „zuilen"-systeem en hij weet ook dat wij on danks al ons idealisme op de penning zijn. Het werkje zal bij de herden king van de bevrijding aan de burgemeester van Am sterdam en door hem aan de Koningin worden aan geboden. l 'f Ml invrwuCthbmtuntv trutrt4pv*€ !d Onze tuin- en kamerplanten mMclïtt.fyv rrA T o jyrvC „i.j Handschrift van het Paas-officie uit de dertiende eeuw met neumen (middeleeuwse notatietekens) op een vierregelige noten balk en sleutelaanduiding f en c. De sier letter illustreert de zanglekst: „Na de Sabbath, bij het aanbreken van de eerste dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria het graf bezoeken. Alleluia". de boeteliederen van de „flagellanten" in het leven zou roepen en richting geven aan de „Lauden" hunner plaatselijke ge nootschappen, toen de stormloop der boet vaardigheid voorbij was, was hiermee gelegd. EN ZO ONTLOKEN ook de belangwek kende gezangen van Cortona, met ken merken van een onbevangen volkskunst, maar duidelijk beïnvloed door Proven gaalse vormgeving, en tevens door de Gregoriaanse ruiterstijl, de volksaardige hymnen en segmenten, die trouwens door Franciscus' volgelingen ook bij voorkeur beoefend werden. De devotieliederen van Cortona zijn ons gelukkig met hun melo dieën overgeleverd; sinds Guido van Ar- rezo in de elfde eeuw de vierlijnige noten balk had ingevoerd, gaf het muziekschrift voldoende waarborg om de kern van de zangwijzen vrij zuiver weer te geven. Ik zeg „de kern", want de manier waarop de uitvoeringspraktijk berustte geeft ons nog het één en ander te raden. „De passie liederen behoren tot de schoonste schatten uit het oude liedboek van Cortona" zegt dr. Nolthenius terecht. En zij voegt er aan toe: „Wat is dat voor een wonder ge weest, daar in het stadje op zijn hoge berg? Vijfenveertig juwelen van melo dieën zijn er vergaderd en gezongen tot het handschrift beduimeld en versleten was. Een volgende eeuw heeft ze verwaar- Het refrein van deze geestelijke ballade luidt als volgt: J)e Lf. <wuZ \nt\Kt tU \JUAK' 0-v itKi ..«.a .CMLt (De wrede dood van Christus dient door iedereen bitterlijk beweend te worden). Afgewisseld en besloten door dit „keer vers" ontwikkelt zich dan op een reci- teertoon, die aan Gregoriaanse voorbeel den herinnert, het verhaal van Jezus' mar- dan is als het ware het bewijs gelevex-d dat de nazaten van deze nameloze auteurs uit het „duocento" eens de scheppers zou den worden van de cantate in het orato rium. FERNANDO LIUZZI, die de officiële staatsuitgave van de Landen uit Cortona vex-zorgde, heeft geprobeex-d uit de lie deren een soort Passie-cantate samen te stellen met instrumentale begeleiding; een poging die nog al schi-aal uitgevallen is. Ik heb mij wel eens afgevx-aagd of een Italiaanse componist niet eens de gedurfde taak ter hand zou nemen uit de gx-ondstof van deze dertiende-eeuwse gezangen een modern ox-atorium op te bouwen, vrij van musicologische scrupules, maar door- ademd van de geest die de zangers uit Cortona bezield heeft. ]os. de Klerk Sanvitalia procumbens doet wel beetje aan een miniatuur-zonnebloem den ken en als men in een kleine tuin voor ech te grote zonnebloemen geen plaats heeft zou men het met haar dus wel eens kun nen proberen. Het is een eenjarig gewas en het is nu de goede tijd om te zaaien; bovendien, u hebt er geen kassen of bak ken voor nodig; ze kunnen direct ter plaat se in de uolle grond van de tuin gezaaid worden. Zorg vooral voor een zonnig plekje;'in dat opzicht stellen ze dezelfde eisen als de zonnebloemen. Ze verlangen ook een voedzame grond en het is dus wel nuttig indien wat oude stalmest wordt ondergewerkt; bevat de grond echter vol doende humus dan kan men ook heel goe de resultaten bereiken met de bekende tuin- en gazonkorrelmest. Stop het zaad vooral niet te diep in de grond; het is al voldoende als het juist onder de opper vlakte zit. Na opkomst zal men de kleine plantjes moeten dunnen; er zullen er wel te veel staan; ze mogen toch wel op een onder linge afstand van tien centimeter gedund, worden. Dat aardige gele goedje kan de hele zomer doorbloeien en het is pas af- een gelopen als nachtvorst er een eind aan maakt. G. Kromdijk in hem bleef leven als een „Joculater Do- loosd, het handschrift raakte zoek; pas omstreeks 1875 vond een bibliothecaris het terug tussen turf en aanmaakhout, in het hok onder de trap van de gemeente bibliotheek". Even een staaltje van warme melodieusheid uit de verzameling: mini", zoals hij zichzelf noemde. Op één na zijn Franciscus' Italiaanse liederen verloren gegaan, maai? dat éne. het ex tatische „Zonnelied", geldt voor onnoeme lijk vele. Jammer genoeg is de melodie ervan ons niet overgeleverd. Het enige bewaarde handschrift toont wel noten balken bij de eerste strofe, maar de noten zijn er niet op ingevuld. Maar die Ita liaanse tekst is op zichzelf reeds muziek en hoe hier heel de schepping opgeroepen wordt om God te loven en te dienen, toont de richting aan die dit geestelijk trouba dourswezen genomen had. De grondslag voor de Franciscaanse traditie, die later -K rd-i-o vlo-* -H. n* 7. fc A* ~o t) x MAAR DAN IS ER één in balladevorm met x-efrein, dat bijzonder aangx-ijpend is en typerend voor de muzikale expressivi teit tot op onze dagen toe. DE HOGE VELUWE, de streek waar de lichamelijk zwakke koning stadhouder Willem III ontspanning zocht in de jacht, en die zijn bebost aanzien voor een groot deel te dan ken heeft aan de veelzijdige domi nee Heldering, die in de vorige eeuw de bossen in deze streek deed aanleggen, bestaat bestaat zesentwin tig april vijfentwintig jaar, het is dan heer Kröller, wiens grootvader Ne derlander was geworden, met Helene, dochter van Wm. H. Müller, firmant van de scheepvaart- en handelsonder neming in Rotterdam. Reeds een jaar later was Anton Kröller hoofd van dit wereldconcern. De echtgenoten verschilden sterk in karakter; Helene Müller was ernstig, zwaartillend en idealistisch, haar man daarentegen jacht- en de paardensport grotere bezittin gen. De eerste stap tot de verwezenlijking van zijn verlangens werd gedaan met de aankoop van een stuk gi-ond, ten zuiden van de legerplaats. Uitbx-eiding op uit breiding volgde, waarbij de beschermen de omheining telkens moest worden ver plaatst, totdat er een oppervlakte van acht enzestighonderd hectare door werd omslo ten. Mevrouw Kröller kwam in deze periode, door de invloed van de kunsthistoricus H. P. Bremmer, tot een steeds stijgende waardering voor de schilderkunst. Als ge volg hiervan begon zij een schilderijenver zameling aan te leggen, waarin onder meer wex-k van Van Gogh en spoedig vat te zij samen met haar man het plan op om een museum te stichten, dat even tueel later publiek bezit zou kunnen wor den. NA DE EERSTE wereldoorlog kwam het jachtslot gex-eed. Berlage gaf niet al leen gestalte aan het exterieux-, dat de vorm heeft van een kruis-gewei, maar zijn adviezen omtrent de inrichting van het slot wei-den eveneens door de toekomsti ge bewoners opgevolgd. Zelfs waar het meubilaix-, verlichting en ook linnengoed betrof. Hij ontwierp tevens de omringen de tuinen. De plaats voor het museum werd be paald, nadat de bossen met hun wegen, lanen en paden waren verzorgd. HET ONTWERP echter, dat Berlage voor het museum gemaakt had voldeed mevrouw Kröller niet en de samenwerking werd verbroken, mede omdat ook Berla ge niet meer zo gebonden wenste te zijn. De Belg prof. Van der Velde werd daarop aangezocht om een voorlopig ontwerp te maken. Er kwamen echter tegenslagen. De kosten voor het te bouwen museum waren hoog; zes miljoen. Deze uitgave in. Er kwam een desbetreffend wetsont werp, maar dit werd tot aller teleurstel ling niet in behandeling genomen. Door toedoen van mevrouw Kröller, die haar in vloed aanwendde om minister Marchant te brengen tot een erkenning van de nood zaak om snel in te grijpen, werd op zes entwintig april 1935 de stichting „Het Na tionale Park de Hoge Veluwe" notarieel vastgelegd. De kunstverzameling werd een pei'soonlijke schenking van de heer en mevi'ouw Kröller-Müller, het landgoed echter moest door de stichting van de fir ma worden gekocht. Het hiervoor benodig de geld werd gedekt door een lening van staatswege van de Nederlandse uitvoer- maatschappij in liquidatie, een besluit waarover de Tweede Kamer in het geheel niet gesticht was omdat het buiten haar om genomen was. De felle minister Mar chant wist echter de aanval te pareren. EEN MUSEUM was er echter nog niet. De uitvoeringskosten van het ooi\spronke- lijke plan van prof. Van der Velde waren te hoog en de architect vei'klaai'de zich be- reid een eenvoudiger ontwerp te maken. De bouw volgens dit laatste ontwex-p was binnen enkele jaren gereed. Het echtpaar had inmiddels definitief St. Hubcrtus betrokken, vanwaar mevrouw Kröller dagelijks per auto zij was hulp behoevend geworden naar het museum reed, waar zij aanwijzingen gaf voor de inx-ichting en de plaatsing van de kunst werken. Zij kon evenwel de opening in 1938 wegens haar zwakke gezondheid niet meemaken. Een jaar later overleed me vrouw Kröller, zodat zij toch nog de gro te belangstelling heeft beleefd die er be stond voor haar nu verwezenlijkt ideaal. HET MUSEUM is, getuige ook het ge regelde bezoek van talrijke buitenlanders, wereldberoemd, mede door de verzame ling van werken van Van Gogh die bestaat uit eenennegentig schilderijen en honderd drieënzeventig tekeningen. Bovendien hangen er werken van oude Italiaanse en Nederlandse meesters, schilderijen uit de moest gedaan worden tijdens de wereld- Haagse en Amsterdamse school, Franse althans vijfentwintig jaar staatsbezit, was geestig en een reëel. En misschien want het landgoed was vóór de aan neming van het desbetreffend wets ontwerp al twintig jaar particulier bezit. Het in eigendom hebben van dit prachtige natuurmonument met onder andere het museum, heeft de staat te danken aan de kunstlievend heid van wijlen de heer en mevrouw Kröller-Müller. In 1888 trouwde de is het juist wel het samengaan van deze trekken, die het mogelijk maakte dat tenslotte De Hoge Veluwe tot stand en aan de gemeenschap ten goede kwam. IN 1909 KOCHT mevrouw Kröller een boerderij op de Veluwe, waar de schoon heid van de natuur haar diep trof. Zij maakte dikwijls wandelingen door de streek. Haar man wenste, terwille van de crisis, waar ook het scheepvaartconcern de gevolgen van ondervond. Het plan van prof. Van der Velde moest daarom blijven liggen en men beperkte zich tot de aanschaf van enige beeldhouw werken, zoals het door Mendes da Costa ontworpen standbeeld van Christiaan de Wet, temidden van een met de Afrikaan se flora overeenkomende omgeving en tot de koop van enkele beelden van John Rae- decker. Bij het gouden huwelijksfeest van het echtpaar Kröller-Müller rijpte het be sluit om de reeds aanzienlijk vergrote kunstverzameling in een stichting onder te brengen, die de gemeenschap ten goede zou komen. Maar de crisis van de derti ger jaren verhinderde dat dit plan voor lopig althans doorgang kon vinden. werken uit de negentiende eeuw en mo dern werk. Daarbij zijn een groot aantal tekeningen, beeldhouwwerken en kunst voorwerpen in en buiten het museum te bezichtigen. HET NATUURGEBIED van de Hoge Veluwe, met een omtrek van zesendertig kilometer heeft de grote belangstelling ge noten van reeds miljoenen bezoekers. Velen worden aangetrokken door de aanwezigheid van groot wild; reeën en wil de zwijnen in het cultuurgedeelte, edelher ten en moefflons in de Wildbaan. De heer Kröller, die na de oorlog in Parijs wilde gaan wonen, stierf in 1941. De echtgenoten werden begraven midden in hun schepping; de Hoge Veluwe; die voort- bestaat als een nagedachtenis aan deze MEN OVERWOOG om de Hoge Veluwe twee belangx-ijke Nederlanders, die vele als hotel te verhuren, maar dit voorne- binnen- en buitenlandse onderscheidingen men zou financieel weinig baten. Ten slot- verwierven. te riep het echtpaar de hulp van het Rijk B. J. Wieland Los

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 20