De tweede roman van Oscar Timmers Voorjaarsexpositie van Arti et Amicitiae Engels jeugdtoneel in ons land met frisse, heldere „Hamlet" Paul Fort overleden Nieuwe Nederlandse speelfilm op stapel Centraal kunstlaboratorium De negen Muzen J VRIJDAG 2 2 APRIL 1960 HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT 15 Staatssecretaris opent „Week van de fotografie" Anton Verheven overleden I.C.C.-fonds voor jonge kunstenaars Hogere subsidie voor viering Koninginnedag OSCAR TIMMERS heeft het de lezers van zijn tweede roman Geblaf in het hondsdal" (Litteraire Reuzenpocket-serie „De Bezige Bij") allesbehalve gemakke lijk gemaakt om aan de innerlijke bele venissen van zijn ik"-figuur deel te ne men. Alleen wie het boek vóór het vierde hoofdstuk niet gedeponeerd heeft op de sta pel meesterwerken die hij nooit zal uitle zen, maakt een kans zijn lectuur zonder wrevel voort te zetten en in deze nog jon ge auteur kwaliteiten te ontdekken, die heel wat positiever zijn dan zijn stortvloed van woorden doet vermoeden. Daar is een behoorlijke dosis geduld voor nodig en een niet geringe mate van toegeeflijkheid. Timmers maakt namelijk de indruk van een litteraire degenslikker en vuureter, van een slangenmens en een woordacro baat, een fakir en een boeienkoning. Hij sputtert en schuttert met man en macht, slingert zich in het wilde weg om de lia nen van zijn fantasmagorische verbeeldin gen heen en raakt erin verward, wurmt er zich aan de hand van tegenstribbelen de woordglossen en ideeënpistaches weer uit, spartelt rond in de chaos van zijn apo calyptische intuïtie, maakt hoogstanden aan de trapeze van zijn rechtovereind- staande ressentimenten in de nok van zijn superbewustzijn, duikelt en struikelt, strompelt en mompelt, schettert en spet tert om zich heen, en bespeelt onderwijl op zijn dwarsfluit dat deel van ons vo cabulaire, dal in schoolwoordenboeken angstvallig wordt geweerd. Men vraagt zich na de eerste tien bladzijden C7t niet zonder reden bezorgd af waar het met de spectaculair geboren Maxim, het kind van zijn „ik"-figuur, naar toe moet, wat men van Jessica, vrouw en moeder, die ook niet bepaald de voorkeur geeft aan een gekuist discours, moet denken. Een „ver haal" wilde Timmers met zijn verbale overstroming klaarblijkelijk niet bieden. Wat er geschiedt, is geen geschiedenis maar een explosief proces, een uiteen spattende gewaarwording van inwendige tumulten, conflicten, gistingen, gissingen, bewustwordingen, aversies, waarderingen en onteringen, op- en ontluisleringen, be en ontgoochelingen, ver- en bezweringen. waarachter men, als men goed leest (en doorleest) een dood-eenzame „ik"-figuur" ontdekt, die het. onmogelijke doet om zich door het oerwoud van zijn menselijke ver banning een weg te banen naar menselij ke gemeenzaamheidnaar een hersteld le venscontact met het biologische tegendeel: de vrouw. Heeft men de voor de „ik"-fi- guur blijkbaar onmisbare (en voor de óver-geëpateerde lezer allengs overbodi- ger) kazernetaal eenmaal aanvaard als de 'doornen van de gekwetste verlangen-roos, dan komt men. met negen neens op één ja tot hoofdstuk IV genaderd, tot de conclu sie dat al dat „realisme" met surrea listische op- en uitvluchten verlucht be schouwd en gelezen moet worden als de onder- en buitenkant van een psychische kern, waar het verhaalloze verhaal om heen draait als een hond om zijn staart. IK NOEMDE daar het surrealisme, in het bewustzijn naar één van de vele mo de-termen te grijpen om iets aan te dui den dat te „istisch" geworden is om nog eèn „-isme" te zijn. Symbolisme, expres sionisme, dadaïsme, magisch realisme, surrealisme, door ondergrondse vertak kingen met elkander verbonden, geven sinds Baudelaire uitdrukking aan tweeër lei: negatief aan het „onbehagen in de cul tuur", zoals Freud het noemde; positief aan een manhaftig-wanhopige poging om zich van oen leeggebloede gecanoniseerde levensvorm en levenswijze te ontdoen en met één kant van hel mens-zijn te ontko men aan de betonnen werkelijkheid die met de andere kant van datzelfde mens zijn naarstiglijk wordt opgebouwd. Al de ze „-ismen" probeerden en proberen de steevaste realiteit te doorbreken om toe gang te verkrijgen tot een wezenlijker werkelijkheid. Ook Timmers doet dat. In plaats van te gaan pootjebaden in de sta tistische beschrijvingskunst van het rea lisme stort hij zich hals over kop in een klotsende dynamische wordingskunst, dat wil zeggen in een intuïtief ervaren van de geboorte der duistere levensgebieden, die uit het onderbewuste aan het licht komen. Terwille daarvan van dat mee-beleven duikt hij onder de oppervlakte van zijn ervaringen, bestijgt hij, als een ruiter zijn ros, de koppen van zijn inluïtiegolven en zwalkt hij rond op de baren van zijn wor dingszee, in de goede hoop ergens een ha ven te vinden om zijn lading te lossen. Zijn gewaarwordingen zijn. zoals bij al deze moderne ,,-isten" uiterst subjectief. Paul Valéry, die ik zeer bewonder, heeft eens geschreven dat het voor de lezer niet meer op begrijpen aankomt, maar op het „worden". De lezer leest niet meer, hij wordt opgezogen in het wordingspro ces, in het bewustwordingsproces. Bij de meesters geschiedt dat dan ook op een wonderbaarlijke manier. Melville „Mo by Dick"), Hemingway (..De oude man en de zee"), Virginia Woolf („Golven"), André Gidc („Valsemunters"), Hermann Broch („De dood van Vergilius"), Robert Musil „De man zonder eigenschappen"). Thomas Mann („Doctor Faustus"), Sartre Céline, Butor, ze schrijven geen „ro mans", ze registreren gewaarwordingen. Maar krachtens de suggestieve geladen heid van hun woord, krachtens hun beel dend vermogen, hun „transmissie-poten tie", dragen ze die gewaarwordingen dan ook inderdaad op de lezer over, ze voeren hem mee op hun diepzee-tocht en hun ruim tevaart in het menselijk binnenleven. Daar is een niet gering creatief vermogen voor nodig. En het is juist dat, wat door de min dere goden wordt onderschat. Ze blijven steken in de woordonmacht, in het onver staanbare, ze gaan ten onder in de ontke tende woordenvloed. HET CREATIEVE PROCES heeft voor hen meer betekenis dan de creatie, en de lezer, zich er wél van bewust dat hij de logisch-denkcnde rede gerust buiten wer king kan stellen (zelfs móét stellen), voelt zich met al zijn uitgestoken waarnemings antennes van gevoel, intuïtie enzovoort niet in staat om méér te horen dan de „mexicaanse hond". Dat is de valstrik, die de „-ismen" de minder begaafden (hoe weinig „istisch" ze ook willen zijn) ver raderlijk zet en waar Oscar Timmers niet aan ontkomen is. Eenmaal erin gevangen is er geen zelfcontrole meer op de beeld flarden, de woordvlagen, de gedachten- en gevoelsontploffingen. Al die verbale beeld verwikkelingen en melaforenverstrenge- lingen (en dat geldt eveneens in een niet geringe mate voor de moderne poëzie) kunnen in dit fatale niemandsland tussen onthullende intuïtie en verhullende on macht evengoed als onzin, verbeelding als ver-beelding, kunst- en vlieg- als hand werk, bazarartikel als unicum zijn. Van orakeltaal lot spektakeltaal, dat is maar een gearticuleerde ademtocht lang. Meest al helaas is de adem tekort door teveel te zijn. IN HET IRREëLE kan alles, kan zóveel dat geen sterveling, behalve op het tast gevoel van onbewijsbare intuïties, kan zeggen of de niel-bevattelijke lezer dan wel de onvatbare auteur de oorzaak is van de kortsluiting tussen schriftuur en lec tuur. Timmers laat zijn „ik"-figuur terug treden in diens verleden om duidelijk te maken, waar het met Lotje en Fietje en Fientje wél en niét toe kwam in zijn altijd nog onvoltooide puberteitsjaren en waar om dal in een erotische heksenketel moest leiden tot een hardhandige inwijding in de liefdespraktijk. De „ik" springt vooruit in de toekomst, buitelt op dezelfde Grote Markt waar Harry Mulisch destijds als Archibald Strohalm halsbrekende toeren verrichtte door de ruimtelijke chaos heen, zijn verloren ideaal tegemoet, confronteert het zinnebeeld daarvan onzinnelijk met de verloren geliefde, fladdert als een gevan gen vogei in de kooi van zijn dagelijks milieu (innerlijk en uiterlijk) en verzandt ten slotte tijdens'een knusse vakantie in een komisch-wanhopige burgerlijkheid. Daartussendoor vlecht Timmers, als Louis-Paul Boon in zijn „Kapellekens- baan", zeven cursiefjes, die ondergronds contact trachten te krijgen met het niet- wel-verhalende hoofdverhaal en maakt hij associatieve zijsprongetjes naar andere le vensgebieden dan de erotiek. Wat zoekt, hij in de chaos? De sleutel. De verloren sleu tel van een waarachtige verhouding tussen man en vrouw, mens en mens. Waarom vindt hij deze niet? „Liefde is niet leef baar", schreef Timmers in zijn (bij de Haagse uitgever Boucher verschenen) eer ste roman „Landklimaat". Dat hij deson danks vèrderzoekl, doorwroet, doorstrui- kelt en doorvliegt is zijn verdienste, voor zover hij daarvoor tussen zijn vele woor den de ware, de eigenlijke woorden kan vinden. Deze ontbreken niet. Er zijn brok stukken die, buiten alle begrijpen en be weren óm, de weg weten te vinden naar een niet veriitleratuurde litteratuur en zo sparteinaakt-echt zijn als de pasgeboren Maxim van de „ik". Maar er zijn er ook en te veel die in de keel blijven steken en klonten als onverteerbare bal last, waar zomin de tong als de maag plezier aan beleeft. Schrappen is een kunst. De kunst van een moedige zelfover winning. Timmers, allerminst zonder ta lent, zou er baat bij vinden het mes dras tisch in het eigen woordvlees te zetten. Als hij meer indamde en minder spuide, zou zijn litteraire vaarwater frisser en hel derder worden. Er bevindt zich al stron tium genoeg in ons geestelijk drinkwater, zodat we Timmers' purgatorische binnen- werkelijkheden meer nodig hebben dan zijn private realiteiten. C. J. E. Dinaux Tot 9 mei houdt Arti et Amicitiae de voorjaarstentoonstelling, waarop alle leden, voorzover de jury hun werk kon toelaten, weer konden meedoen, liet is een uitstekende expositie. In de eerste plaats ontmoet men hier een kloek schil derij van Boot, kloek van formaat en kloek geschilderd. Hij noemde het „Les Intrus", dat de indringers betekent en slaat op een heerlijk groene vegetatie, die de weg naar binnen op een oude zol der heeft gevonden. Het werk moet moeilijk te plaatsen geweest zijn en komt nu iets te weinig tot zijn recht. In de donkere partijen werden de scha keringen wat onduidelijk. Verder is er een plezierig schilderijtje van Damave. Belangrijk is het portret „Meneer Pea cock" van Otto B. de Kat, geschilderd in wat men wel noemt breedteformaat, en getuigend van hetgeen deze colorist aan stelligheid won. Op zijn expositie in Bloemenheuvel te Bloemendaal meende ik te mogen zien dat G. van Duffelen zich aan het herstellen was van een in zinking. Zijn nu ook hier geëxposeerde „Stilleven met glas" blijkt het temidden van anderer werk beter uit te houden dan ik voorheen van Van Duifelens ver tegenwoordiging zag. Op de Conlourtenloonstelling mochl ik al opmerken dat de waardering voor me vrouw Bauers werk stijgende was. Haar inzending ware daar naar mijn smaak nog overtuigender geweest als men over ander werk van haar nog had mogen beschikken. Ik dacht toen aan haar „Bichon en ik", een buitengewoon levendig en ook door werkt geschilderd doek, waarop haar hondje voorkomt, liggend onder een ver- kleinspiegel. waarin wc de schilderes zelve ontmoeten: een vondst die picturaal op na tuurlijke wijze werd gerealiseerd. Gezien het aantal jaren dat mevrouw Bauer telt (het zijn er zoveel dat er wel over gespro ken mag worden) is haar jongste ontwik keling verrassend te noemen. Een andere verrassing op deze expositie is het grote doek van Van Mever, „Maanlicht en wol ken over de duinen", dat in het onderste deel nog wat doorgewerkt had moeten worden. Van Mever is een goed vakman, beschikkend over een brede toets. Maar het is me of in dit schilderij zijn inspiratie weer meer is gaan opvlammen. Een ver rassing is ook het schilderijtje „Plechtig heid" van Henk Broer, die voor een der gelijk werkje de vrijheid van doen op bracht, die hij met zijn tekenen al zo lang verworven had. Deze expositie ontleent zijn charme ook aan enkele portretten van leden door leden Piet van der Hem maakte met meer kun digheid dan inspiratie het portret van de hier eveneens vertegenwoordigde Germ de Jong, wiens kop ik altijd graag zie. Van de Kerke schilderde de beeldhouwster Eva Mendlik. die de laatste tijd zo van zich doet spreken. Haar sterke persoonlijkheid blijkt uit v. d. Kerke's schilderij. Georg Rueter schilderde mevrouw Westendorp, die me moeilijker te benaderen lijkt dan mevrouw Bauer, wier door Rueter geschil derde portret mij meer ontroerde. Mevr. Westendorp-Osieck exposeert een portret van mevr. Gré van Swol-Brouwcnstijn in „Tosca". De medaille ging dit jaar naar de beeld houwer Van Lith. Van Lith is een figuur die, in de nog korte tijd dat hij lid is, het gemiddelde peil van de Arti-exposities be langrijk verhoogde mei zijn werk. Ver heugend is het nu ook hier werk van de Dc Franse balladendichter Paul Fort is donderdag op 88-,jarige. leeftijd in zijn wo ning bij Parijs overleden. In 1912 werd hij voor zijn werk beloond met de titel „Prins der dichters". Paul Fort werd in Reims geboren. Al jong voelde hij zich aangetrokken tot de litteratuur van de middeleeuwen. De vorm die de meeste middeleeuwse dichters voor hun poëzie kozen de ballade nam hij voor zijn eigen werk over. Zo ontston den de kleine en fijnzinnige gedichten, die hem beroemd maakten. Zijn balladen zijn in veertig delen gebundeld. Paul Fort heeft zich ook bewogen op het gebied van de toneelkunst. Op 18-jarige leeftijd vorm de hij een troep, waarmee hij stukken die voor onspeelbaar golden, voor het voet licht bracht, zoals bij voorbeeld werk van Maeterlinck en Rémy de Gourmonl. In het begin van deze eeuw heeft Paul Fort grote invloed gehad op de poëtische beweging, die zich toen baan trachtte te breken. Hij kreeg in 1927 de prijs-Lasser- re en in 1956 werd hij onderscheiden met de grote litteraire prijs van de stad Parijs. beeldhouwer Reicher te ontmoeten. Arti's voorzitter stuurde een mooie portretkop in. Men gunt het Van Leeuwen dat diens kop ook eens in brons gegoten mag wor den. Lizzy Ansingh en prof. Jan Wiegers wor den traditiegetrouw herdacht met drie werken van ieder. Van Lizzy Ansingh tref fen vooral de twee kleine portretjes, van Wiegers het rake van de gade van Theo Swagcmakers, hier vertegenwoordigd met het goede portret van zijn vriend G. v. d. E, En dan besluit ik maar met een opsom ming van wat mij nog als aantrekkelijk genoeg opviel: Cor Dik stuurde een fraai klein naakt in, Fiedler een stevig geschil derd dubbelportret. Jan van Herwijnen be heerst de kleine zaal met zijn grote doek van een oud echtpaar, Heynsius' landschap is een mooi voorbeeld van zijn kunnen. „Barmaid" als titel is een aardig excuus voor het even gechargeerde portret van Kouwer Boomkens, Kuijpers interieur is mooi van licht, en ook de werken van Kurt Löb. Moolhuizen. Schulman, Sorella, Jaco- ba Surie en Westermann maken deze ex positie een aanbeveling waard. Bob Buys Sapphire Film Produktie n.v. te Amster dam, die haar speelfilmdebuut maakte met Bert Haanstra's „Fanfare", gaat in samen werking met de n.v. Cincccntrum een tweede speelfilm ma'ken. Deze nieuwe Ne derlandse film (in kleuren) zal de recon structie en ontwikkeling van Rotterdam tot onderwerp hebben. De Engelse toneel- en scenarioschrijver Peter Blackmore schrijft in samenwerking met Anton Kool haas het scenario. John Fcrnhout zal met de regie worden belast. Hij doet dit in samenwerking met Anton Koolhaas, die de eerste na*-oorlogse Nederlandse speelfilm „De dijk is dicht" regisseerde. Het Euromarktplan, de Floriade en de Euromast zullen de achtergrond vormen van deze filmcomedie. Coen Flink zal de mannelijke hoofdrol vervullen. Met andere acteurs en actrices zijn nog besprekingen gaande. Het ligt in de bedoeling van deze nieuwe speelfilm levens een Engelse versie te vervaardigen. De buitenopnamen begin nen in de tweede helft van juni in Rotter dam. Voor de binnenopnamen zal gebruik worden gemaakt van de Cinetone-studio's in Amsterdam. De bewerking van het kleurenmateriaa] zal geschieden in de laboratoria van Cinecentrum in Hilversum. Ter gelegenheid van dc vijfde „Week van de Fotografie van 7-14 mei is een nationale fotowedstrijd uitgeschreven met „de plaats waarin wij wonen" als onder werp. In een groot aantal gemeenten wor den foto- en filmavonden en zelfs „flils- bals" gehouden om de fotoweek een posi tief beeld te geven. De staatssecretaris van Economische Zaken dr. G. M. J. Veldkamp zal op 6 mei een speciaal fotofeest in het Amster damse concertgebouw openen De burge meester van de hoofdstad, mr. G. van Hall zal de „gouden iris" uitreiken aan degeen, die zich in het afgelopen jaar het meest verdienstelijk voor de amateurfotografie heeft gemaakt. Onder regie van Karei Prior wordt die avond een voorstelling ge geven met de Franse zanger Henri Salva dor, het Zaaiers-orkest, het. trio Jacobs met Rita Reys, de violisten Sem Nijveen en Benny Behr, de pianist Dick Schallies, de zanger Hans Kaart, de organist Piet van Egmond en voorts met medewerking van Hetty Blok en Cor Lemaire. Ook wor den enige bekroonde amateurfilms ver toond. De organisatoren van het fotofeest de len mede, dat in 1959 in Nederland 5,7 miljoen zwart-witfilms en 277.000 kleuren films werden verbruikt. Per hoofd van de bevolking wordt jaarlijks 5,50 aan foto grafische artikelen uitgegeven. In bijna ieder gezin is nu een camera, doch nog ongeveer een deide deel van dit „toestel- lenpark" is van vooroorlogse makelij. Anton Verheyen, de uit vroegere jaren populaire toneelspeler en voordrachtkun stenaar is in de leeftijd van 86 jaar te Hilversum ovei'leden. De begrafenis heeft maandag in Amsterdam plaats op Zorg- vlied. De heer Verheyen bezocht als declama tor Vlaanderen, Zuid-Afrika, en Oost- en West-Indië. Hij heeft grote bekendheid ge kregen door zijn weergave van dichtwer ken van de Nederlandse schrijvers uit de zeventiende eeuw. Anton Verheyen was ook acteur. Hij woonde lange tijd teruggetrokken in Bla- ricum. tot. hij enkele jaren geleden in het •St. Carolushuis in Hilversum ter verple ging werd opgenomen. Blijkens de staatscourant van donderdag is er een commissie ingesteld welke tot taak heeft de minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen voor te lichten om trent de oprichting en de instandhouding van een centraal laboratorium voor onder zoek van voorwerpen van kunst en we tenschap. In deze commissie zijn benoemd tot lid en voorzitter prof. dr. ir. R. J. Forbes te Amsterdam, bijzonder hoogleraar bij de universiteit van Amsterdam; tot lid en secretaris D. F. Lunsingh Scheurleer, rijksinspecteur voor roerende monumen ten te 's Gravenhage; tot lid prof. dr. P. Coremans, mejuffrouw dr. J. E. Leene, dr. A. F. E. van Schendel, en prof. dr. J. W. H. Uytenbogaart. Het Internationaal Cultureel Centrum heeft, ter ondersteuning van een nieuw fonds voor jonge kunstenaars, een comi té van aanbeveling ingesteld, waarin on der anderen prins Bernhard zitting heeft. Het Cultureel Centrum hoopt door de vor ming van een fonds via dit. comité een en tree te hebben bij het bedrijfsleven en zodoende de hulp van de ondernemingen te kunnen inroepen voor de financiering van de stimulans die jonge kunstenaars nodig hebben. Het I.C.C. heeft zich onder meer in zijn statuten ten doel gesteld de jonge kunste naars in de meest uitgebreide zin te steu nen en de noodzaak hiertoe deed zich drin gender voelen na een onderzoek dat enke le jaren geleden werd gehouden naar de financiële positie van de beeldende kunste naar. Bij dit onderzoek bleek, dat het in komen uit vrije arbeid van beeldende kun stenaars bij 514 van de 914 schilders en grafici f 1499 per jaar bedroeg. Slechts 63 van de 914 schilders en grafici bezaten een inkomen van meer dan 6000 per jaar. Tien beeldhouwers van de 109 ontvingen het zelfde inkomen. SR? WMmWwmËm .w.. SINDS ENKELE DAGEN is in ons land het Engelse „Youth Theatre" op tournee, dat volgende week ook Haarlem zal bezoeken. Dit gezelschap van stu derende jongemannen tussen de vijftien en eenentwintig jaar, in 1956 opgericht door Michael Croft, biedt de in toneel belangstellenden een interessante gelegen heid hun kennismaking met „Hamlet" te vernieuwen. Men moet de voorgaande zin letterlijk opvatten: dc regisseur heeft uiteraard moeten afzien van iedere poging Shakespeare's drama te interpreteren (hetgeen wil zeggen te veranderen) naar eigen of andermans inzichten, zodat hij alle krachten richtte op het bereiken van een exacte, zo helder mogelijke uiteenzetting van de bewogen geschiedenis, een weefsel van werkelijkheid en verbeelding met aan alle kanten de natuurlijke aanknopingspunten voor de franje der nabeschouwing. Het is niet alleen een verkwikkende, maar ook een bijzonder boeiende ervaring deze betrekkelijk onbevangen en onbevoor oordeelde, overigens krachtig gediscipli neerde weergave van een meeslepend meesterwerk te zien. Als het ware automa tisch komt er toch een nieuw, gezichtspunt naar voren door de verplaatsing der han deling naar dc late puberteit. Hamlet wordt door Shakespeare aan oiis voorge steld als een rondtrekkende student uit de middeleeuwen. En zo wordt hij ook ge speeld door de wel zeer begaafde Richard Hampton: met vitaliteit en bravoure, met een overmoed aanvankelijk, die hem de complicaties van het geweten doet onder schatten. Deze Hamlet is een waarlijk ro mantische held. door de dood zijns vaders overgeplaatst uit een onmaatschappelijke omgeving van idealistische drinkebroers naar de corrupte en hypocriete vormelijk heid van een door streng gezag beheerste hofhouding. In zijn onevenwichtigheid is hij niet opgewassen legen de onverwachte taak volgens de normen van het recht de orde in het „verrotte" koninkrijk Dene marken te herstellen (symptomatisch voor de tegennatuurlijkheid is het huwelijk van de broedermoordenaar met zijn gewezen schoonzuster). Hamlet wordt door de schok der ontdek king van de gebeurtenissen let wel: dit is een interpretatie door de toeschouwer, beslist niet „voorgeschreven" door de re gisseur teruggeworpen in de chaos van zijn gevoelsleven. En zo kan het wonder- Richard Hampton als Hamlet li.jke gebeuren, dat de befaamde monolo gen met hun vele gevleugelde woorden en vertrouwde vergelijkingen lot ons komen met het ongekende, hartstochtelijke geluid van spontane opwellingen, waardoor een onervaren acteur, een amateur mag men wel zeggen, een volstrekt unieke creatie levert met behoud van de universele gel digheid der uitspraken. Het heeft dan ook geen enkele zin, het ware zelfs naar twee kanten onrechtvaardig, de prestatie van deze Richard Hampton te vergelijken met de uitbeeldingen door machtige voor gangers in deze onuitputtelijke rol. Tegen over wat zij konden waarmaken aan wijs gerige verdieping en psychologische ver fijning staal hier voortreffelijk beheerste emotionele uitbarsting van storm-en- drang. Een schitterend voorbeeld daarvan is de als een ontstelde zelfbeschuldiging heftig uitgebraakte alleenspraak in het tweede bedrijf „O, what a rogue and peasant slave am I". Met dit alles mag ik niet de indruk wek ken, dat deze opvoering vooral de aan dacht verdient op grond van een solistisch aandeel. Het tegendeel is het geval, want men vindt tegenover zich een goed afge stemd ensemble. Maar Hamlet is nu een maal de titelheld in een voorstelling, die er kennelijk op werd gericht om in alle onderdelen duidelijk de omstandigheden te laten uitkomen, waaraan hij door gebrek aan rijpheid te gronde gaat. Van de ande re medewerkenden moeten tv/ee spelers met uitdrukkelijke waardering apart wor den genoemd: Kenneth Farrington en Neil Stacy, die respectievelijk Claudius met sluwe waardigheid en Polonius met klets grage pedenterie gestalte gaven. Zeer ver standig was het imitatieve in hun uitbeel dingen verwerkt .Voor zover de overigen hier niet aan toe kwamen, wisten zij toch bevredigende bijdiagen aan de collectieve taakvervulling te leveren door op z'n minst correcte, over het algemeen echter levendige en intelligente voordracht van de dichterlijke tekst een zeldzaamheid bij amateurs, vooral bereikt door techni sche oefening. Michael Croft, een leraar geworden to neelspeler en als zodanig tot zijn oor spronkelijke liefde teruggekeerd, heeft de krachten voor deze vertoning, die ook tc Parijs in het Théatre des Nations te be wonderen zal zijn, ook acht scholen gcre- cruteerd na zorgvuldige selectie. Met deze frisse talenten concentreerde hij zich op het stuk als verhalend document. In zijn behoefte om de tekst voor zichzelf te laten spreken heeft hij zich verplaatst in de situatie, die de dichter zelf tot zijn be schikking had. Hij vereenvoudigde het to neelbeeld lot het uiterste en koos een ge heel mannelijke bezetting in overeenstem ming met de gewoonte van het elizabet- haanse tijdvak. Zo ziet men thans ook de vrouwenrollen door jongens vervuld. De daarmee samenhangende complicaties zijn met prachtige pruiken en veel tact opge lost. Van de noodzaak om het zo te doen raakt men niet overtuigd en naar ik meen te weten zal Michael Croft er ook niet mee doorgaan, hoe interessant het ook zou wezen een dergelijk experiment eens met een der zogenaamde travestie-dubbelspe len te ondernemen. Intussen vond ik het een leerzame ervaring: men kon vooral tijdens het eerste deel gemakkelijk in de aard en functie der figuren blijven gelo ven. óndanks dit spotten met de trouwens maar zeer beperkt geldige wetten der illusie. Davicl Koning A in sterdam Het Oranje comité Amsterdam was lot vorig jaar de minst met gemeentegelden bedeelde onder alle soortgelijke comités uit grote steden. Verhoudingsgewijs werd in andere steden veel meer door de over heid gefourneerd per hoofd der bevolking dan in Amsterdam. Dit jaar heeft het ge meentebestuur van de Hoofdstad de sub sidie aanzienlijk verhoogd, zodat het Oran je comité zijn initiatieven voor Koningin nedag heeft kunnen uitbreiden. Als hoogtepunten van de centrale vie ring zijn geannonceerd: een groot ruiter feest op het Olympiaplein, spuitbalwed- strijden door studentenploegen op hot Mu seumplein, een stertocht van 15 tamboer- pijperkorpsen door de stad en een groot vuurwerk aan de Sloterplas, gevolgd door een taptoe op het Leidseplein. Ook 3500 bejaarden delen speciaal in de feestvreug de van Koninginnedag want voor hen zijn speciale voorstellingen georganiseerd in Bellevue. De talrijke grotere en kleinere feesten van de wijkcentra spelen zich voorname lijk in de open lucht af. Vanmorgen kwamen met. een speciale chartervlucht uit Gibraltar de over levenden van de tanker „Pendrecht" op Schiphol aan. Tevens vervoerde het vliegtuig de stoffelijke resten van de zes omgekomen bemanningsleden van het schip. Ontroerd sluit mevr. Haan- schoten uit Haarlem haar zoon Nico in de armen. Rechts zijn vader. Kasteel Duivenvoorde. Jonkvrouwe L. H. baronesse Schimmelpenninck van der Ove heeft dezer dagen eén stichting opge richt, die zich ten doel stelt het behoud van het uit 1226 daterende kasteel Duivenvoor de te Voorschoten (met inboedel en het landgoed) als cultuur- en natuurmonu ment. Met de restauratie van het kasteel is met medewerking van Monumenten zorg reeds in 1958 een begin gemaakt. Zodra het kasteel geheel gerestaureerd is zal een gedeelte ingericht worden als mu seum. Een gedeelte blijft de baronesse tot woning dienen. Multaluli-herdenking. Op de plaats, waar Multatuli honderd jaar geleden zijn Max Havelaar schreef, zal de volgende maand in Brussel een gedenksteen wor den onthuld. Het huis op nummer 80 van de Rue de la Montagne, waar Eduard Douwes Dekker in een onverwarmde zolderkamer zijn beroemde roman schreef en waar op de benedenverdieping het cafeetje Le Prince Beige was gevestigd, bestaat echter niet meer. Het huis en dat gedeelte van de straat vielen in 1859 ten offer aan de doortrekking van de Rue d'Aren'oerg. Op het kadaster heeft men echter precies de plaats weten te bepalen waar het huis destijds heeft gestaan en daar zal de gedenksteen in de Arend- bergstraat worden aangebracht. Kunstenaarscentrum in Delft. Het ligt in de bedoeling van het gemeentepe- stuur van Delft om de Kerkstraat, aan de noordzijde van de Nieuwe Kerk. te maken tot een kunstenaarscentrum. De eerste stappen daartoe zijn nu genomen; B. en W. hebben de raad der gemeente namelijk voorgesteld het pand Kerkstraat no. 19 aan te kopen en de percelen Kerkstraat 19. 20 en 21 grondig te doen verbouwen t-n te verhuren aan de toneelvereniging ,De Flits". Aanwinsten Prentenkabinet. Van 19 april tot 20 juni wordt in het prenten kabinet van het Rijksmuseum te Amster dam een keuze getoond uit de aanwinsten, die in de loop van vijfentwintig jaar uit het door F. G. Waller gestichte fonds zijn gekocht. De tentoonstelling omvat tekenin gen en grafiek van de vijftiende tot de twintigste eeuw. Onder de tekeningen zijn onder meer twee schetsen van Rembrandt, een stichtersportret van Bouts, een dieren- studie van Gainsborough, schetsen van Rubens en studies van Van Dijck. De gra fiek wordt vertegenwoordigd door de grootste kunstenaars van de prentkunst zoals Schongauer, Dürer, Rembrandt, Claude, Lorrain, Goya, Toulouse Lautrec en Vuillard. Acteursconcours. Het Internationaal Cultureel Centrum te Amsterdam organi seert op 14 mei in het Nieuwe de la Mar- theater in de hoofdstad, in samenwerking met het Nederlands toneelverbond afdeling Amsterdam weer een concours voor jonge tonelisten. Jonge toneelspelers(sters) die de leeftijd van achtentwintig jaar nog niet hebben bereikt en die reeds in een be roepsgezelschap of voor de radio of tele visie zijn opgetreden, kunnen er aan deel nemen. De eerste prijs 1000) is beschik baar gesteld door het Prins Bernhardfonds. Voor de tweede en derde prijs (resp. 500 en 300) zorgen respectievelijk het Neder lands toneelverbond en het I.C.C. Je Maintiendrai. De zomertentoonstel- üng in het Stedelijk Museum „Het Prinsen hof" te Delft wordt dit jaar gehouden van 14 mei tot 15 augustus. Zij zal gewijd zijn aan het huis van Oranje-Nassau en tot titel hebben „Je Maintiendrai", dit ter ge legenheid van het feit, dat het Oranje Nas- saumuseum van Den Haag naar Delft werd overgebracht. De expositie zal een beeld geven van de historische verbondenheid tussen vorstenhuis en volk. Kinderwerk In het Stedelijk museum te Amsterdam wordt tot 9 mei een exposi tie gehouden van de resultaten van crea tieve handenarbeid op een „doe-feest voor kinderen" dat op 7 november 1959 in zeven plaatsen in ons land werd georganiseerd door een vatenfabriek, ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan. Aan deze feesten namen vierduizend kinderen tussen zeven en veertien jaar deel van leden van het personeel en van binnenschippers.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 15