De tweede roman van Oscar Timmers
Voorjaarsexpositie van
Arti et Amicitiae
Engels jeugdtoneel in ons land
met frisse, heldere „Hamlet"
Paul Fort overleden
Nieuwe Nederlandse
speelfilm op stapel
Centraal
kunstlaboratorium
De negen Muzen J
VRIJDAG 2 2 APRIL 1960
HAARLEMS DAGBLAD OPRECHTE HAARLEMSCHE COURANT
15
Staatssecretaris opent
„Week van de fotografie"
Anton Verheven
overleden
I.C.C.-fonds voor
jonge kunstenaars
Hogere subsidie voor
viering Koninginnedag
OSCAR TIMMERS heeft het de lezers
van zijn tweede roman Geblaf in het
hondsdal" (Litteraire Reuzenpocket-serie
„De Bezige Bij") allesbehalve gemakke
lijk gemaakt om aan de innerlijke bele
venissen van zijn ik"-figuur deel te ne
men. Alleen wie het boek vóór het vierde
hoofdstuk niet gedeponeerd heeft op de sta
pel meesterwerken die hij nooit zal uitle
zen, maakt een kans zijn lectuur zonder
wrevel voort te zetten en in deze nog jon
ge auteur kwaliteiten te ontdekken, die
heel wat positiever zijn dan zijn stortvloed
van woorden doet vermoeden. Daar is een
behoorlijke dosis geduld voor nodig en een
niet geringe mate van toegeeflijkheid.
Timmers maakt namelijk de indruk van
een litteraire degenslikker en vuureter,
van een slangenmens en een woordacro
baat, een fakir en een boeienkoning. Hij
sputtert en schuttert met man en macht,
slingert zich in het wilde weg om de lia
nen van zijn fantasmagorische verbeeldin
gen heen en raakt erin verward, wurmt
er zich aan de hand van tegenstribbelen
de woordglossen en ideeënpistaches weer
uit, spartelt rond in de chaos van zijn apo
calyptische intuïtie, maakt hoogstanden
aan de trapeze van zijn rechtovereind-
staande ressentimenten in de nok van zijn
superbewustzijn, duikelt en struikelt,
strompelt en mompelt, schettert en spet
tert om zich heen, en bespeelt onderwijl
op zijn dwarsfluit dat deel van ons vo
cabulaire, dal in schoolwoordenboeken
angstvallig wordt geweerd. Men vraagt
zich na de eerste tien bladzijden C7t niet
zonder reden bezorgd af waar het met
de spectaculair geboren Maxim, het kind
van zijn „ik"-figuur, naar toe moet, wat
men van Jessica, vrouw en moeder, die
ook niet bepaald de voorkeur geeft aan een
gekuist discours, moet denken. Een „ver
haal" wilde Timmers met zijn verbale
overstroming klaarblijkelijk niet bieden.
Wat er geschiedt, is geen geschiedenis
maar een explosief proces, een uiteen
spattende gewaarwording van inwendige
tumulten, conflicten, gistingen, gissingen,
bewustwordingen, aversies, waarderingen
en onteringen, op- en ontluisleringen, be
en ontgoochelingen, ver- en bezweringen.
waarachter men, als men goed leest (en
doorleest) een dood-eenzame „ik"-figuur"
ontdekt, die het. onmogelijke doet om zich
door het oerwoud van zijn menselijke ver
banning een weg te banen naar menselij
ke gemeenzaamheidnaar een hersteld le
venscontact met het biologische tegendeel:
de vrouw. Heeft men de voor de „ik"-fi-
guur blijkbaar onmisbare (en voor de
óver-geëpateerde lezer allengs overbodi-
ger) kazernetaal eenmaal aanvaard als de
'doornen van de gekwetste verlangen-roos,
dan komt men. met negen neens op één ja
tot hoofdstuk IV genaderd, tot de conclu
sie dat al dat „realisme" met surrea
listische op- en uitvluchten verlucht be
schouwd en gelezen moet worden als de
onder- en buitenkant van een psychische
kern, waar het verhaalloze verhaal om
heen draait als een hond om zijn staart.
IK NOEMDE daar het surrealisme, in
het bewustzijn naar één van de vele mo
de-termen te grijpen om iets aan te dui
den dat te „istisch" geworden is om nog
eèn „-isme" te zijn. Symbolisme, expres
sionisme, dadaïsme, magisch realisme,
surrealisme, door ondergrondse vertak
kingen met elkander verbonden, geven
sinds Baudelaire uitdrukking aan tweeër
lei: negatief aan het „onbehagen in de cul
tuur", zoals Freud het noemde; positief
aan een manhaftig-wanhopige poging om
zich van oen leeggebloede gecanoniseerde
levensvorm en levenswijze te ontdoen en
met één kant van hel mens-zijn te ontko
men aan de betonnen werkelijkheid die
met de andere kant van datzelfde mens
zijn naarstiglijk wordt opgebouwd. Al de
ze „-ismen" probeerden en proberen de
steevaste realiteit te doorbreken om toe
gang te verkrijgen tot een wezenlijker
werkelijkheid. Ook Timmers doet dat. In
plaats van te gaan pootjebaden in de sta
tistische beschrijvingskunst van het rea
lisme stort hij zich hals over kop in een
klotsende dynamische wordingskunst, dat
wil zeggen in een intuïtief ervaren van de
geboorte der duistere levensgebieden, die
uit het onderbewuste aan het licht komen.
Terwille daarvan van dat mee-beleven
duikt hij onder de oppervlakte van zijn
ervaringen, bestijgt hij, als een ruiter zijn
ros, de koppen van zijn inluïtiegolven en
zwalkt hij rond op de baren van zijn wor
dingszee, in de goede hoop ergens een ha
ven te vinden om zijn lading te lossen.
Zijn gewaarwordingen zijn. zoals bij al
deze moderne ,,-isten" uiterst subjectief.
Paul Valéry, die ik zeer bewonder, heeft
eens geschreven dat het voor de lezer
niet meer op begrijpen aankomt, maar op
het „worden". De lezer leest niet meer,
hij wordt opgezogen in het wordingspro
ces, in het bewustwordingsproces. Bij de
meesters geschiedt dat dan ook op een
wonderbaarlijke manier. Melville „Mo
by Dick"), Hemingway (..De oude man
en de zee"), Virginia Woolf („Golven"),
André Gidc („Valsemunters"), Hermann
Broch („De dood van Vergilius"), Robert
Musil „De man zonder eigenschappen").
Thomas Mann („Doctor Faustus"), Sartre
Céline, Butor, ze schrijven geen „ro
mans", ze registreren gewaarwordingen.
Maar krachtens de suggestieve geladen
heid van hun woord, krachtens hun beel
dend vermogen, hun „transmissie-poten
tie", dragen ze die gewaarwordingen dan
ook inderdaad op de lezer over, ze voeren
hem mee op hun diepzee-tocht en hun ruim
tevaart in het menselijk binnenleven. Daar
is een niet gering creatief vermogen voor
nodig. En het is juist dat, wat door de min
dere goden wordt onderschat. Ze blijven
steken in de woordonmacht, in het onver
staanbare, ze gaan ten onder in de ontke
tende woordenvloed.
HET CREATIEVE PROCES heeft voor
hen meer betekenis dan de creatie, en de
lezer, zich er wél van bewust dat hij de
logisch-denkcnde rede gerust buiten wer
king kan stellen (zelfs móét stellen), voelt
zich met al zijn uitgestoken waarnemings
antennes van gevoel, intuïtie enzovoort
niet in staat om méér te horen dan de
„mexicaanse hond". Dat is de valstrik, die
de „-ismen" de minder begaafden (hoe
weinig „istisch" ze ook willen zijn) ver
raderlijk zet en waar Oscar Timmers niet
aan ontkomen is. Eenmaal erin gevangen
is er geen zelfcontrole meer op de beeld
flarden, de woordvlagen, de gedachten- en
gevoelsontploffingen. Al die verbale beeld
verwikkelingen en melaforenverstrenge-
lingen (en dat geldt eveneens in een niet
geringe mate voor de moderne poëzie)
kunnen in dit fatale niemandsland tussen
onthullende intuïtie en verhullende on
macht evengoed als onzin, verbeelding als
ver-beelding, kunst- en vlieg- als hand
werk, bazarartikel als unicum zijn. Van
orakeltaal lot spektakeltaal, dat is maar
een gearticuleerde ademtocht lang. Meest
al helaas is de adem tekort door teveel te
zijn.
IN HET IRREëLE kan alles, kan zóveel
dat geen sterveling, behalve op het tast
gevoel van onbewijsbare intuïties, kan
zeggen of de niel-bevattelijke lezer dan
wel de onvatbare auteur de oorzaak is van
de kortsluiting tussen schriftuur en lec
tuur. Timmers laat zijn „ik"-figuur terug
treden in diens verleden om duidelijk te
maken, waar het met Lotje en Fietje en
Fientje wél en niét toe kwam in zijn altijd
nog onvoltooide puberteitsjaren en waar
om dal in een erotische heksenketel moest
leiden tot een hardhandige inwijding in de
liefdespraktijk. De „ik" springt vooruit in
de toekomst, buitelt op dezelfde Grote
Markt waar Harry Mulisch destijds als
Archibald Strohalm halsbrekende toeren
verrichtte door de ruimtelijke chaos heen,
zijn verloren ideaal tegemoet, confronteert
het zinnebeeld daarvan onzinnelijk met de
verloren geliefde, fladdert als een gevan
gen vogei in de kooi van zijn dagelijks
milieu (innerlijk en uiterlijk) en verzandt
ten slotte tijdens'een knusse vakantie in
een komisch-wanhopige burgerlijkheid.
Daartussendoor vlecht Timmers, als
Louis-Paul Boon in zijn „Kapellekens-
baan", zeven cursiefjes, die ondergronds
contact trachten te krijgen met het niet-
wel-verhalende hoofdverhaal en maakt hij
associatieve zijsprongetjes naar andere le
vensgebieden dan de erotiek. Wat zoekt, hij
in de chaos? De sleutel. De verloren sleu
tel van een waarachtige verhouding tussen
man en vrouw, mens en mens. Waarom
vindt hij deze niet? „Liefde is niet leef
baar", schreef Timmers in zijn (bij de
Haagse uitgever Boucher verschenen) eer
ste roman „Landklimaat". Dat hij deson
danks vèrderzoekl, doorwroet, doorstrui-
kelt en doorvliegt is zijn verdienste, voor
zover hij daarvoor tussen zijn vele woor
den de ware, de eigenlijke woorden kan
vinden. Deze ontbreken niet. Er zijn brok
stukken die, buiten alle begrijpen en be
weren óm, de weg weten te vinden naar
een niet veriitleratuurde litteratuur en zo
sparteinaakt-echt zijn als de pasgeboren
Maxim van de „ik". Maar er zijn er ook
en te veel die in de keel blijven
steken en klonten als onverteerbare bal
last, waar zomin de tong als de maag
plezier aan beleeft. Schrappen is een
kunst. De kunst van een moedige zelfover
winning. Timmers, allerminst zonder ta
lent, zou er baat bij vinden het mes dras
tisch in het eigen woordvlees te zetten.
Als hij meer indamde en minder spuide,
zou zijn litteraire vaarwater frisser en hel
derder worden. Er bevindt zich al stron
tium genoeg in ons geestelijk drinkwater,
zodat we Timmers' purgatorische binnen-
werkelijkheden meer nodig hebben dan
zijn private realiteiten.
C. J. E. Dinaux
Tot 9 mei houdt Arti et Amicitiae de
voorjaarstentoonstelling, waarop alle
leden, voorzover de jury hun werk kon
toelaten, weer konden meedoen, liet is
een uitstekende expositie. In de eerste
plaats ontmoet men hier een kloek schil
derij van Boot, kloek van formaat en
kloek geschilderd. Hij noemde het „Les
Intrus", dat de indringers betekent en
slaat op een heerlijk groene vegetatie,
die de weg naar binnen op een oude zol
der heeft gevonden. Het werk moet
moeilijk te plaatsen geweest zijn en komt
nu iets te weinig tot zijn recht. In de
donkere partijen werden de scha
keringen wat onduidelijk. Verder is er
een plezierig schilderijtje van Damave.
Belangrijk is het portret „Meneer Pea
cock" van Otto B. de Kat, geschilderd
in wat men wel noemt breedteformaat,
en getuigend van hetgeen deze colorist
aan stelligheid won. Op zijn expositie in
Bloemenheuvel te Bloemendaal meende
ik te mogen zien dat G. van Duffelen
zich aan het herstellen was van een in
zinking. Zijn nu ook hier geëxposeerde
„Stilleven met glas" blijkt het temidden
van anderer werk beter uit te houden
dan ik voorheen van Van Duifelens ver
tegenwoordiging zag.
Op de Conlourtenloonstelling mochl ik
al opmerken dat de waardering voor me
vrouw Bauers werk stijgende was. Haar
inzending ware daar naar mijn smaak nog
overtuigender geweest als men over ander
werk van haar nog had mogen beschikken.
Ik dacht toen aan haar „Bichon en ik",
een buitengewoon levendig en ook door
werkt geschilderd doek, waarop haar
hondje voorkomt, liggend onder een ver-
kleinspiegel. waarin wc de schilderes zelve
ontmoeten: een vondst die picturaal op na
tuurlijke wijze werd gerealiseerd. Gezien
het aantal jaren dat mevrouw Bauer telt
(het zijn er zoveel dat er wel over gespro
ken mag worden) is haar jongste ontwik
keling verrassend te noemen. Een andere
verrassing op deze expositie is het grote
doek van Van Mever, „Maanlicht en wol
ken over de duinen", dat in het onderste
deel nog wat doorgewerkt had moeten
worden. Van Mever is een goed vakman,
beschikkend over een brede toets. Maar
het is me of in dit schilderij zijn inspiratie
weer meer is gaan opvlammen. Een ver
rassing is ook het schilderijtje „Plechtig
heid" van Henk Broer, die voor een der
gelijk werkje de vrijheid van doen op
bracht, die hij met zijn tekenen al zo lang
verworven had.
Deze expositie ontleent zijn charme ook
aan enkele portretten van leden door leden
Piet van der Hem maakte met meer kun
digheid dan inspiratie het portret van de
hier eveneens vertegenwoordigde Germ de
Jong, wiens kop ik altijd graag zie. Van
de Kerke schilderde de beeldhouwster Eva
Mendlik. die de laatste tijd zo van zich
doet spreken. Haar sterke persoonlijkheid
blijkt uit v. d. Kerke's schilderij. Georg
Rueter schilderde mevrouw Westendorp,
die me moeilijker te benaderen lijkt dan
mevrouw Bauer, wier door Rueter geschil
derde portret mij meer ontroerde. Mevr.
Westendorp-Osieck exposeert een portret
van mevr. Gré van Swol-Brouwcnstijn in
„Tosca".
De medaille ging dit jaar naar de beeld
houwer Van Lith. Van Lith is een figuur
die, in de nog korte tijd dat hij lid is, het
gemiddelde peil van de Arti-exposities be
langrijk verhoogde mei zijn werk. Ver
heugend is het nu ook hier werk van de
Dc Franse balladendichter Paul Fort is
donderdag op 88-,jarige. leeftijd in zijn wo
ning bij Parijs overleden. In 1912 werd
hij voor zijn werk beloond met de titel
„Prins der dichters".
Paul Fort werd in Reims geboren. Al
jong voelde hij zich aangetrokken tot de
litteratuur van de middeleeuwen. De vorm
die de meeste middeleeuwse dichters voor
hun poëzie kozen de ballade nam
hij voor zijn eigen werk over. Zo ontston
den de kleine en fijnzinnige gedichten, die
hem beroemd maakten. Zijn balladen zijn
in veertig delen gebundeld. Paul Fort
heeft zich ook bewogen op het gebied van
de toneelkunst. Op 18-jarige leeftijd vorm
de hij een troep, waarmee hij stukken die
voor onspeelbaar golden, voor het voet
licht bracht, zoals bij voorbeeld werk van
Maeterlinck en Rémy de Gourmonl.
In het begin van deze eeuw heeft Paul
Fort grote invloed gehad op de poëtische
beweging, die zich toen baan trachtte te
breken. Hij kreeg in 1927 de prijs-Lasser-
re en in 1956 werd hij onderscheiden met
de grote litteraire prijs van de stad
Parijs.
beeldhouwer Reicher te ontmoeten. Arti's
voorzitter stuurde een mooie portretkop
in. Men gunt het Van Leeuwen dat diens
kop ook eens in brons gegoten mag wor
den.
Lizzy Ansingh en prof. Jan Wiegers wor
den traditiegetrouw herdacht met drie
werken van ieder. Van Lizzy Ansingh tref
fen vooral de twee kleine portretjes, van
Wiegers het rake van de gade van Theo
Swagcmakers, hier vertegenwoordigd met
het goede portret van zijn vriend G. v. d.
E, En dan besluit ik maar met een opsom
ming van wat mij nog als aantrekkelijk
genoeg opviel: Cor Dik stuurde een fraai
klein naakt in, Fiedler een stevig geschil
derd dubbelportret. Jan van Herwijnen be
heerst de kleine zaal met zijn grote doek
van een oud echtpaar, Heynsius' landschap
is een mooi voorbeeld van zijn kunnen.
„Barmaid" als titel is een aardig excuus
voor het even gechargeerde portret van
Kouwer Boomkens, Kuijpers interieur is
mooi van licht, en ook de werken van Kurt
Löb. Moolhuizen. Schulman, Sorella, Jaco-
ba Surie en Westermann maken deze ex
positie een aanbeveling waard.
Bob Buys
Sapphire Film Produktie n.v. te Amster
dam, die haar speelfilmdebuut maakte met
Bert Haanstra's „Fanfare", gaat in samen
werking met de n.v. Cincccntrum een
tweede speelfilm ma'ken. Deze nieuwe Ne
derlandse film (in kleuren) zal de recon
structie en ontwikkeling van Rotterdam
tot onderwerp hebben. De Engelse toneel-
en scenarioschrijver Peter Blackmore
schrijft in samenwerking met Anton Kool
haas het scenario. John Fcrnhout zal met
de regie worden belast. Hij doet dit in
samenwerking met Anton Koolhaas, die de
eerste na*-oorlogse Nederlandse speelfilm
„De dijk is dicht" regisseerde.
Het Euromarktplan, de Floriade en de
Euromast zullen de achtergrond vormen
van deze filmcomedie. Coen Flink zal de
mannelijke hoofdrol vervullen. Met andere
acteurs en actrices zijn nog besprekingen
gaande. Het ligt in de bedoeling van deze
nieuwe speelfilm levens een Engelse versie
te vervaardigen. De buitenopnamen begin
nen in de tweede helft van juni in Rotter
dam. Voor de binnenopnamen zal gebruik
worden gemaakt van de Cinetone-studio's
in Amsterdam. De bewerking van het
kleurenmateriaa] zal geschieden in de
laboratoria van Cinecentrum in Hilversum.
Ter gelegenheid van dc vijfde „Week
van de Fotografie van 7-14 mei is een
nationale fotowedstrijd uitgeschreven met
„de plaats waarin wij wonen" als onder
werp. In een groot aantal gemeenten wor
den foto- en filmavonden en zelfs „flils-
bals" gehouden om de fotoweek een posi
tief beeld te geven.
De staatssecretaris van Economische
Zaken dr. G. M. J. Veldkamp zal op 6
mei een speciaal fotofeest in het Amster
damse concertgebouw openen De burge
meester van de hoofdstad, mr. G. van Hall
zal de „gouden iris" uitreiken aan degeen,
die zich in het afgelopen jaar het meest
verdienstelijk voor de amateurfotografie
heeft gemaakt. Onder regie van Karei
Prior wordt die avond een voorstelling ge
geven met de Franse zanger Henri Salva
dor, het Zaaiers-orkest, het. trio Jacobs
met Rita Reys, de violisten Sem Nijveen
en Benny Behr, de pianist Dick Schallies,
de zanger Hans Kaart, de organist Piet
van Egmond en voorts met medewerking
van Hetty Blok en Cor Lemaire. Ook wor
den enige bekroonde amateurfilms ver
toond.
De organisatoren van het fotofeest de
len mede, dat in 1959 in Nederland 5,7
miljoen zwart-witfilms en 277.000 kleuren
films werden verbruikt. Per hoofd van de
bevolking wordt jaarlijks 5,50 aan foto
grafische artikelen uitgegeven. In bijna
ieder gezin is nu een camera, doch nog
ongeveer een deide deel van dit „toestel-
lenpark" is van vooroorlogse makelij.
Anton Verheyen, de uit vroegere jaren
populaire toneelspeler en voordrachtkun
stenaar is in de leeftijd van 86 jaar te
Hilversum ovei'leden. De begrafenis heeft
maandag in Amsterdam plaats op Zorg-
vlied.
De heer Verheyen bezocht als declama
tor Vlaanderen, Zuid-Afrika, en Oost- en
West-Indië. Hij heeft grote bekendheid ge
kregen door zijn weergave van dichtwer
ken van de Nederlandse schrijvers uit
de zeventiende eeuw.
Anton Verheyen was ook acteur. Hij
woonde lange tijd teruggetrokken in Bla-
ricum. tot. hij enkele jaren geleden in het
•St. Carolushuis in Hilversum ter verple
ging werd opgenomen.
Blijkens de staatscourant van donderdag
is er een commissie ingesteld welke tot
taak heeft de minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen voor te lichten om
trent de oprichting en de instandhouding
van een centraal laboratorium voor onder
zoek van voorwerpen van kunst en we
tenschap.
In deze commissie zijn benoemd tot lid
en voorzitter prof. dr. ir. R. J. Forbes te
Amsterdam, bijzonder hoogleraar bij de
universiteit van Amsterdam; tot lid en
secretaris D. F. Lunsingh Scheurleer,
rijksinspecteur voor roerende monumen
ten te 's Gravenhage; tot lid prof. dr.
P. Coremans, mejuffrouw dr. J. E. Leene,
dr. A. F. E. van Schendel, en prof. dr.
J. W. H. Uytenbogaart.
Het Internationaal Cultureel Centrum
heeft, ter ondersteuning van een nieuw
fonds voor jonge kunstenaars, een comi
té van aanbeveling ingesteld, waarin on
der anderen prins Bernhard zitting heeft.
Het Cultureel Centrum hoopt door de vor
ming van een fonds via dit. comité een en
tree te hebben bij het bedrijfsleven en
zodoende de hulp van de ondernemingen
te kunnen inroepen voor de financiering
van de stimulans die jonge kunstenaars
nodig hebben.
Het I.C.C. heeft zich onder meer in zijn
statuten ten doel gesteld de jonge kunste
naars in de meest uitgebreide zin te steu
nen en de noodzaak hiertoe deed zich drin
gender voelen na een onderzoek dat enke
le jaren geleden werd gehouden naar de
financiële positie van de beeldende kunste
naar. Bij dit onderzoek bleek, dat het in
komen uit vrije arbeid van beeldende kun
stenaars bij 514 van de 914 schilders en
grafici f 1499 per jaar bedroeg. Slechts
63 van de 914 schilders en grafici bezaten
een inkomen van meer dan 6000 per jaar.
Tien beeldhouwers van de 109 ontvingen
het zelfde inkomen.
SR?
WMmWwmËm
.w..
SINDS ENKELE DAGEN is in ons land het Engelse „Youth Theatre" op
tournee, dat volgende week ook Haarlem zal bezoeken. Dit gezelschap van stu
derende jongemannen tussen de vijftien en eenentwintig jaar, in 1956 opgericht
door Michael Croft, biedt de in toneel belangstellenden een interessante gelegen
heid hun kennismaking met „Hamlet" te vernieuwen. Men moet de voorgaande
zin letterlijk opvatten: dc regisseur heeft uiteraard moeten afzien van iedere
poging Shakespeare's drama te interpreteren (hetgeen wil zeggen te veranderen)
naar eigen of andermans inzichten, zodat hij alle krachten richtte op het bereiken
van een exacte, zo helder mogelijke uiteenzetting van de bewogen geschiedenis,
een weefsel van werkelijkheid en verbeelding met aan alle kanten de natuurlijke
aanknopingspunten voor de franje der nabeschouwing.
Het is niet alleen een verkwikkende,
maar ook een bijzonder boeiende ervaring
deze betrekkelijk onbevangen en onbevoor
oordeelde, overigens krachtig gediscipli
neerde weergave van een meeslepend
meesterwerk te zien. Als het ware automa
tisch komt er toch een nieuw, gezichtspunt
naar voren door de verplaatsing der han
deling naar dc late puberteit. Hamlet
wordt door Shakespeare aan oiis voorge
steld als een rondtrekkende student uit de
middeleeuwen. En zo wordt hij ook ge
speeld door de wel zeer begaafde Richard
Hampton: met vitaliteit en bravoure, met
een overmoed aanvankelijk, die hem de
complicaties van het geweten doet onder
schatten. Deze Hamlet is een waarlijk ro
mantische held. door de dood zijns vaders
overgeplaatst uit een onmaatschappelijke
omgeving van idealistische drinkebroers
naar de corrupte en hypocriete vormelijk
heid van een door streng gezag beheerste
hofhouding. In zijn onevenwichtigheid is
hij niet opgewassen legen de onverwachte
taak volgens de normen van het recht de
orde in het „verrotte" koninkrijk Dene
marken te herstellen (symptomatisch voor
de tegennatuurlijkheid is het huwelijk van
de broedermoordenaar met zijn gewezen
schoonzuster).
Hamlet wordt door de schok der ontdek
king van de gebeurtenissen let wel: dit
is een interpretatie door de toeschouwer,
beslist niet „voorgeschreven" door de re
gisseur teruggeworpen in de chaos van
zijn gevoelsleven. En zo kan het wonder-
Richard Hampton als Hamlet
li.jke gebeuren, dat de befaamde monolo
gen met hun vele gevleugelde woorden en
vertrouwde vergelijkingen lot ons komen
met het ongekende, hartstochtelijke geluid
van spontane opwellingen, waardoor een
onervaren acteur, een amateur mag men
wel zeggen, een volstrekt unieke creatie
levert met behoud van de universele gel
digheid der uitspraken. Het heeft dan ook
geen enkele zin, het ware zelfs naar twee
kanten onrechtvaardig, de prestatie van
deze Richard Hampton te vergelijken met
de uitbeeldingen door machtige voor
gangers in deze onuitputtelijke rol. Tegen
over wat zij konden waarmaken aan wijs
gerige verdieping en psychologische ver
fijning staal hier voortreffelijk beheerste
emotionele uitbarsting van storm-en-
drang. Een schitterend voorbeeld daarvan
is de als een ontstelde zelfbeschuldiging
heftig uitgebraakte alleenspraak in het
tweede bedrijf „O, what a rogue and
peasant slave am I".
Met dit alles mag ik niet de indruk wek
ken, dat deze opvoering vooral de aan
dacht verdient op grond van een solistisch
aandeel. Het tegendeel is het geval, want
men vindt tegenover zich een goed afge
stemd ensemble. Maar Hamlet is nu een
maal de titelheld in een voorstelling, die
er kennelijk op werd gericht om in alle
onderdelen duidelijk de omstandigheden te
laten uitkomen, waaraan hij door gebrek
aan rijpheid te gronde gaat. Van de ande
re medewerkenden moeten tv/ee spelers
met uitdrukkelijke waardering apart wor
den genoemd: Kenneth Farrington en Neil
Stacy, die respectievelijk Claudius met
sluwe waardigheid en Polonius met klets
grage pedenterie gestalte gaven. Zeer ver
standig was het imitatieve in hun uitbeel
dingen verwerkt .Voor zover de overigen
hier niet aan toe kwamen, wisten zij toch
bevredigende bijdiagen aan de collectieve
taakvervulling te leveren door op z'n
minst correcte, over het algemeen echter
levendige en intelligente voordracht van
de dichterlijke tekst een zeldzaamheid
bij amateurs, vooral bereikt door techni
sche oefening.
Michael Croft, een leraar geworden to
neelspeler en als zodanig tot zijn oor
spronkelijke liefde teruggekeerd, heeft de
krachten voor deze vertoning, die ook tc
Parijs in het Théatre des Nations te be
wonderen zal zijn, ook acht scholen gcre-
cruteerd na zorgvuldige selectie. Met deze
frisse talenten concentreerde hij zich op
het stuk als verhalend document. In zijn
behoefte om de tekst voor zichzelf te laten
spreken heeft hij zich verplaatst in de
situatie, die de dichter zelf tot zijn be
schikking had. Hij vereenvoudigde het to
neelbeeld lot het uiterste en koos een ge
heel mannelijke bezetting in overeenstem
ming met de gewoonte van het elizabet-
haanse tijdvak. Zo ziet men thans ook de
vrouwenrollen door jongens vervuld. De
daarmee samenhangende complicaties zijn
met prachtige pruiken en veel tact opge
lost. Van de noodzaak om het zo te doen
raakt men niet overtuigd en naar ik meen
te weten zal Michael Croft er ook niet
mee doorgaan, hoe interessant het ook zou
wezen een dergelijk experiment eens met
een der zogenaamde travestie-dubbelspe
len te ondernemen. Intussen vond ik het
een leerzame ervaring: men kon vooral
tijdens het eerste deel gemakkelijk in de
aard en functie der figuren blijven gelo
ven. óndanks dit spotten met de trouwens
maar zeer beperkt geldige wetten der
illusie.
Davicl Koning
A in sterdam
Het Oranje comité Amsterdam was lot
vorig jaar de minst met gemeentegelden
bedeelde onder alle soortgelijke comités
uit grote steden. Verhoudingsgewijs werd
in andere steden veel meer door de over
heid gefourneerd per hoofd der bevolking
dan in Amsterdam. Dit jaar heeft het ge
meentebestuur van de Hoofdstad de sub
sidie aanzienlijk verhoogd, zodat het Oran
je comité zijn initiatieven voor Koningin
nedag heeft kunnen uitbreiden.
Als hoogtepunten van de centrale vie
ring zijn geannonceerd: een groot ruiter
feest op het Olympiaplein, spuitbalwed-
strijden door studentenploegen op hot Mu
seumplein, een stertocht van 15 tamboer-
pijperkorpsen door de stad en een groot
vuurwerk aan de Sloterplas, gevolgd door
een taptoe op het Leidseplein. Ook 3500
bejaarden delen speciaal in de feestvreug
de van Koninginnedag want voor hen zijn
speciale voorstellingen georganiseerd in
Bellevue.
De talrijke grotere en kleinere feesten
van de wijkcentra spelen zich voorname
lijk in de open lucht af.
Vanmorgen kwamen met. een speciale
chartervlucht uit Gibraltar de over
levenden van de tanker „Pendrecht"
op Schiphol aan. Tevens vervoerde het
vliegtuig de stoffelijke resten van de
zes omgekomen bemanningsleden van
het schip. Ontroerd sluit mevr. Haan-
schoten uit Haarlem haar zoon Nico
in de armen. Rechts zijn vader.
Kasteel Duivenvoorde. Jonkvrouwe L.
H. baronesse Schimmelpenninck van der
Ove heeft dezer dagen eén stichting opge
richt, die zich ten doel stelt het behoud van
het uit 1226 daterende kasteel Duivenvoor
de te Voorschoten (met inboedel en het
landgoed) als cultuur- en natuurmonu
ment. Met de restauratie van het kasteel
is met medewerking van Monumenten
zorg reeds in 1958 een begin gemaakt.
Zodra het kasteel geheel gerestaureerd is
zal een gedeelte ingericht worden als mu
seum. Een gedeelte blijft de baronesse tot
woning dienen.
Multaluli-herdenking. Op de plaats,
waar Multatuli honderd jaar geleden zijn
Max Havelaar schreef, zal de volgende
maand in Brussel een gedenksteen wor
den onthuld. Het huis op nummer 80 van
de Rue de la Montagne, waar Eduard
Douwes Dekker in een onverwarmde
zolderkamer zijn beroemde roman schreef
en waar op de benedenverdieping het
cafeetje Le Prince Beige was gevestigd,
bestaat echter niet meer. Het huis en dat
gedeelte van de straat vielen in 1859 ten
offer aan de doortrekking van de Rue
d'Aren'oerg. Op het kadaster heeft men
echter precies de plaats weten te bepalen
waar het huis destijds heeft gestaan en
daar zal de gedenksteen in de Arend-
bergstraat worden aangebracht.
Kunstenaarscentrum in Delft. Het
ligt in de bedoeling van het gemeentepe-
stuur van Delft om de Kerkstraat, aan de
noordzijde van de Nieuwe Kerk. te maken
tot een kunstenaarscentrum. De eerste
stappen daartoe zijn nu genomen; B. en
W. hebben de raad der gemeente namelijk
voorgesteld het pand Kerkstraat no. 19 aan
te kopen en de percelen Kerkstraat 19. 20
en 21 grondig te doen verbouwen t-n te
verhuren aan de toneelvereniging ,De
Flits".
Aanwinsten Prentenkabinet. Van 19
april tot 20 juni wordt in het prenten
kabinet van het Rijksmuseum te Amster
dam een keuze getoond uit de aanwinsten,
die in de loop van vijfentwintig jaar uit
het door F. G. Waller gestichte fonds zijn
gekocht. De tentoonstelling omvat tekenin
gen en grafiek van de vijftiende tot de
twintigste eeuw. Onder de tekeningen zijn
onder meer twee schetsen van Rembrandt,
een stichtersportret van Bouts, een dieren-
studie van Gainsborough, schetsen van
Rubens en studies van Van Dijck. De gra
fiek wordt vertegenwoordigd door de
grootste kunstenaars van de prentkunst
zoals Schongauer, Dürer, Rembrandt,
Claude, Lorrain, Goya, Toulouse Lautrec
en Vuillard.
Acteursconcours. Het Internationaal
Cultureel Centrum te Amsterdam organi
seert op 14 mei in het Nieuwe de la Mar-
theater in de hoofdstad, in samenwerking
met het Nederlands toneelverbond afdeling
Amsterdam weer een concours voor jonge
tonelisten. Jonge toneelspelers(sters) die
de leeftijd van achtentwintig jaar nog niet
hebben bereikt en die reeds in een be
roepsgezelschap of voor de radio of tele
visie zijn opgetreden, kunnen er aan deel
nemen. De eerste prijs 1000) is beschik
baar gesteld door het Prins Bernhardfonds.
Voor de tweede en derde prijs (resp. 500
en 300) zorgen respectievelijk het Neder
lands toneelverbond en het I.C.C.
Je Maintiendrai. De zomertentoonstel-
üng in het Stedelijk Museum „Het Prinsen
hof" te Delft wordt dit jaar gehouden van
14 mei tot 15 augustus. Zij zal gewijd zijn
aan het huis van Oranje-Nassau en tot
titel hebben „Je Maintiendrai", dit ter ge
legenheid van het feit, dat het Oranje Nas-
saumuseum van Den Haag naar Delft werd
overgebracht. De expositie zal een beeld
geven van de historische verbondenheid
tussen vorstenhuis en volk.
Kinderwerk In het Stedelijk museum
te Amsterdam wordt tot 9 mei een exposi
tie gehouden van de resultaten van crea
tieve handenarbeid op een „doe-feest voor
kinderen" dat op 7 november 1959 in zeven
plaatsen in ons land werd georganiseerd
door een vatenfabriek, ter gelegenheid van
het veertigjarig bestaan. Aan deze feesten
namen vierduizend kinderen tussen zeven
en veertien jaar deel van leden van het
personeel en van binnenschippers.