Mariene Dietrichs tournee door toetssteen voor mentaliteit van het Herrenvolk De ineenstorting van Hitiers rijk Experimentele poëzie DE EENAKTER „LAATSTE GELUIDSBAND" VAN SAMUEL BECKETT EEN MEESTERWERK Laat ressentiment tegen artieste die in 1930 haar vaderland afzwoer Litteraire Kanttekeningen IN VLAANDEREN Vóór vijftien jaar (Van onze correspondent in Bonn) VANDAAG BERLIJN, daarna Hamburg, Dusseldorp, Mür>- cken en Frankfort: 10 zal na een 29-jarige afwezigheid Mariene Dietrich, met een troep van vijftig artiesten weer door Duitsland trekken. Als een beroemde vrouw, een groot artieste, een gevierde variété-ster, een filmster zonder weer ga. Maar de Westduitse artiestenwereld, en misschien ook wel de politieke wereld te Bonn, vreest in plaats van het verdiende applaus voor deze tot de toppen der beroemd heid geklommen eens zo kleine Berlijnse Marie von Losch, rotte tomaten, eieren en politiek gekijf. Wan! Mariene Die trichs politieke „verleden" was voor, tijdens en na de oorlog anti-Duits. En dat vergeven velen in de Bondsrepubliek deze afstammelinge van een oude Pruisische officierenfamilie nog altijd nietDe tournee gaat in elk geval door. Toen in de Bondsrepubliek bekend werd, dat de „charmantste groot moeder ter wereld", zoals men Mariene Dietrich wegens de twee kinderen van haar enige dochter noemt, eindelijk ook Duitsland zou bezoeken, spoten enige sensatiebladen met markante koppen het eerste gif onder het sensatie niet ver smadende publiek. Dat publiek hapte gretig op de insinuaties toe. Het stuurde ingezonden stukken naar de kranten, het stuurde brieven naar diverse impresario's. Het stuurde zelfs „verschrikkelijke brieven" naar Mariene Dietrichs New Yorkse woning. Zo verschrikkelijk, dat een Westduitse jour nalist, die de artieste te New York bezocht, schreef: „Na de lectuur van die brieven schaamt men zich." MARIA MAGDALEN A VON LOSCH, geboren op 27 december 1904was voor 192S een nietsbetekenend filmsterretje. In dat jaar speelde zij als totaal onbekende leerlinge van de meester-regisseur Max Reinhardt de rol van „femme fatale" in de film „Der blaue Engel", samen met Emil Jannings. De Duitse film maatschappij UFA liet het talent, waarop zij voor vijf jaar een „optie had", glippen toen de beroemde Oostenrijkse filmregisseur Von Sternberg haar enga geerde. Sedert 1930 was de officiersdochter uit Weimar, thans beroemd onder de naam Mariene Dietrich, verloren voor Duitsland. Zij draaide een reeks films in Hollywood: Marokko, Dishonored, Shanghai Express, Blonde Venus, The Devil is a Woman. Met een zorgelijk gezicht was ze in Amerika gekomen, waar ze in een handomdraai het publiek veroverde het werd een snelle, korte filmcarrière, die aan roem nog steeds niets heeft ingeboet. Ook maakte zij na 1945 nog film- furore. De fraaie benen, de ranke leest, de eerbare reputatie van ongescheiden artieste, de grootmoedersrol, de donkere hese stem, de herinnering aan liet „Von Kopf bis Fuss auf Liebe eingestelltdit alles bleef mensen naar haar toe trekken. En hoe. In 1954 bij de viering van de tiende verjaardag van de bevrijding van Parijs, marcheerde Mariene Dietrich, met het Croix de Guerre en het Légion d.'Honneur op de borst., mee over de Champs Elysées met leden van het Amerikaanse bevrij dingslegioen. IN L'ETOILE te Parijs verdiende ze in drie weken een half miljoen gulden. In Las Vegas in de Verenigde Staten ver dient ze per week 30.000 dollar, dat is meer dan een ton. De televisie biedt haar honderdduizenden dollar. Thans lokt Duitsland: niet de marken (want wat zijn 20.000 Duitse mark per avond voor deze Amerikaanse Duitse?). Waarschijnlijk een zeker heimwee en nieuwsgierigheid. Maar wat is het dat aanleiding gaf tot de dreigende brieven, de uitdagende sen satiepers-artikelen? MARLENE DIETRICH, in 1937 Ameri kaans staatsburgeres geworden, overwoog drie jaar daarvoor naar Duitsland terug te keren. Hitier persoonlijk had haar aange boden een groot toneelspeelster aan het nazi-firmament te worden. Minister van Buitenlandse Zaken Von Ribbentrop moest haar terughalen met bet gemak, waarmee deze vroegere wijnverkoper Rijn- en Moezelwijn had vei"kocht. Maar. zo vertelde ze onlangs aan een verslag gever van het Hamburgse blad ,.Die Welt": „Op de Duitse boot van New York naar Europa moesten de Duitse passa giers, ook ik, plotseling zwijgen want. der Führer sprak via de radio; dat was te veel na alles wat ik over de nazi-terreur had gehoord. In Cherbourg ging ik van boord". En sedertdien was Mariene Die trich een verklaarde vijand van Duitsland. Tijdens de oorlog trok ze de consequen ties uit haar Amerikaanse staatsburger schap en trok met de Amerikaanse troe pen mee: zonder hoge gages en meerma len in gevaar. In de winter van 1944 na men Duitse troepen bij de Belgisch- Luxemburgse grens haar bijna gevangen. ZIJ KREEG HOGE onderscheidingen. Zij marcheerde nog in 1954 met het Croix de Guerre over de Parijse Champs Ely sées. Zij bezocht Duitsland in 1945 alleen om haar moeder te Berlijn te begraven en om met. Amerikaanse troepen de ellen de van Bergen-Belsen persoonlijk te aan schouwen. Na 1945 is er voor Duitsland Generaal-majoor Maxwell onderscheidt op 26 november 1947 zijn landgenote Mariene Dietrich met de Medal of Freedom voor haar optrêdeh tijdens dè oorlóg voor de fronttroepen. als frontzangers het geallieerde uniform droeg is inconsequent: ze komt hier alleen om het geld; waar zijn genoeg snobs, die 100 en meer mark voor een entreekaartje willen neerleggen om de oude dame te horen zingen dan in de Bondsrepubliek, het wonderland met de harde valuta, dat voor een tournee rijp isLaat en zie lig ressentiment, tegen een artieste die geen Duitse wilde zijn in de jaren dertig. Ter gelegenheid van de aanstaande vijftiende verjaar- dag van de ineenstorting van het derde Duitse rijk bevat Erbij deze week een pagina over een aantal publikaties, die de naziterreur en het ver- zet daartegen tot onderwerp hebben. Een andere pagina is gewijd aan de opstand van Duitsers tegen hun nazilandge- noten. Aan het verzet, buiten èn binnen Duitsland, dus de Europese weerstand, zijn deze pagina's gewijd. 1 DE TWEEDE DRUK van de bloemle zing uit de jonge experimentele poëzie in Vlaanderen, die Jan Walravens in 1955 deed verschijnen onder de titel „Waar is de eerste morgen" (A. Manteau, Brus sel) het pendant van Paul Rodenko's Nieuwe griffels, schone leien" en van Atonaalis een zo goed. als nieuw boek geworden. Enkele jongeren, door de samensteller en inleider blijkbaar niet voldoende representatief geacht voor de ontwikkeling van het poëtische experi ment (Karei du Bois, Hugo Raes, Rudi Durant) hebben hun plaats moeten af staan aan dichters, die in de laatste vijf jaar blijk gaven van een meer geavan ceerde progressiviteit op het stuk van de moderne dichtkunst: ik noem. Jos Vande- loo en Chris Yperman (over wier proza ik onlangs uitvoerig schreef), voorts Cla ra Haësaert, Claude Korban, Werner Ver- straeten, Jaak Brouwers, C. L. Kruithof en Hugues Pernath, in wier gezelschap Louis-Paul Boon (voor wie het mij in zijn kwaliteit van prozaïst allerminst aan waardering ontbreekt) wat traditioneel figureert met zijn Kleine eva uit de kromme bijlstraat". In de keuze is overi gens een niet onbelangrijke en over het algemeen gelukkige wijziging gebracht, die onbevoor oor deelden kan overtuigen van de ernst, waarmee deze jongeren tasten naar nieuwe uitdrukkingsvormen voor nieuwe ervaringen, zelfs daar, waar zij „aloude thema's" verbeelden. Ik zeg: ver beelden, omdat de experimentele poëzie het zwaartepunt nadrukkelijk heeft ver legd van de geijkte gevoels- en begrips inhoud van het woord naar de verwonde ringwekkende, bevreemdende, schokken de, onthullende werking van het woord beeld, van de metafoor. Walravens heeft de vernieuwende betekenis daarvan in zijn van 1955 daterende „Phenomenologie van de moderne poëzie" bij wijze vmi ouverture aan de anthologische opera der experimentelen voorafgaand naar zijn beste kunnen en weten uiteengezet, niet altijd even verhelderend helaas en even min zonder een kortzichtige devaluatie van de poëzie die aan het experiment voorafging. Men mag, dunkt me, aanne men dat het zijn bedoeling is geweest, de conservatieve vooroordelen tegen een dichtkunst van een zo volstrekt andere orde zoveel doenlijk weg te nemen en het pad te effenen voor een onbevangen ver staan en waarderen van een dichterlijke beeldentaal, die appeleert aan alle waar nemingsmogelijkheden, welke de logische rede te boven en „te onder" gaan. Zijn eenzijdige voorstelling alsof de traditione le poëzie nauwelijks „poëzie" kan worden genoemd, draagt er, jammer genoeg, niet toe bij om de kopschuwen, die bij voor baat geneigd zijn 'öm hét'experimentalis- me en bloc af ie wijzen als een moder nistische hansworsterij van voorbijgaande aard tot het inzicht te brengen, dat in deze nog zoekende, dynamische dicht kunst een verwoede drift losbreekt naar de verkenning van onvertroebelde levens vormen', haar een synthese zelfs van de divergerende krachten, die de doorbraak van een nieuw levensbeeld teweeg bracht.' WAT IK OP WALRAVENS tegen heb is niet zijn rebellie tegen de verschijnselen van aderverkalking, die de traditionele epigonen onmiskenbaar vertoonden de ze opstandigheid is immers alleen maar verfrissend en uit het oogpunt van ver jonging noodzakelijk; ik verklaar mij te gen hem, waar hij hetzij bij gebrek aan inzicht, hetzij uit opzettelijke balda digheid de volwaardigheid van de tra ditionele poëzie ostentatief ontkent en in de oudere dichters („van de andere soort") niet méér wenst te zien dan publiciteits agenten en mathematici, die „dichten in slagzinnen", een „letterkunde op rijm en maat" beoefenen en als „schoolse" dich ters tot de „schoolmeesterswereld" van de poëzie behoren. Hij deelt wel een enkel schouderklopje uit in zijn erkenning van „een tikje waarheid" dat in die gesmade traditionelen zou schuilen, hij geeft wel toe dat het niet alleen maar schroot is, wat er van drie, vier eeuwen dichtkunst sinds Villon en Shakespeare over bleef, maar zijn geprikkelde afkeer van „de ouden" belet hem blijkbaar in te zien, dat hün harmonieuze vormgeving aan gevoelens en gedachten, zelfs in hun meest particularistische uiting, evenzeer de authentieke uitdrukking was van een cultuurfase als de experimentele poëzie dat is voor onze actuele overgangstijd. Het is wellicht verklaarbaar en onvermijdelijk dat de jongeren, als wier spreektrompet Walravens zich presenteert, in hun „on behagen in de cultuur" wars zijn van ze kere historische continuïteiten, een betoog als dat van Walravens mistekent niette min de feitelijke situatie, door het zó voor te stellen alsof er sinds de middeleeuwen (met Shakespeare dan als sluitstuk) pas heden ten dage sprake is van „ware" poë zie, die dan zou zijn voorbereid door Bau delaire, Rimbaud en Mallarmé in Frank rijk en de besten der Duitse Romantici (bovenal Hölderlin). De periode van het Mariene, de vamp De jonge Mariene Dietrich met haar dochter. over Marlenes lippen weinig goed geko men. Ze verklaarde „nooit meer" op een Duits toneel te willen optreden. Ze wees Duitse filmaanbiedingen van de hand. Nu, vijftien jaar na de oorlog, heeft ze per soonlijk het besluit genomen toch Duits land in haar Europese tournee in te las sen. En het wordt ditmaal een beproeving niet. voor „Die Dietrich", maar voor het Duitse publiek. Want Mariene Dietrich heeft zich per soonlijk niets te verwijten: niet Duitsland maar Amerika, heeft haar „groot" ge maakt. En wie haar anti-nazisme thans in de Bondsrepubliek in herinnering brengt, kon zelf wel eens boter op zijn hoofd hebben. WAT MEN NU in de Bondsrepubliek in goedwillende kringen, die Mariene Die trich met open armen willen ontvangen en die het verleden van Mariene en van Duitsland het verleden willen laten, vreest is een Dietrich-schandaal, een Duits schandaal. De sensatiepers heeft van schrik al weer de helft van haar zware woorden ingeslikt. Marlenes optreden, hebben meer doordachte bladen geschre ven, wordt welzeker een artistiek evene ment, maar toch in de eerste plaats een politieke proef voor het Duitse publiek. Wordt de ontvangst er een met tomaten en eieren, dan zal het Duitse aanzien in West-Europa, maar vooral in de Verenig de Staten opnieuw dalen; dan zal men opnieuw het recht hebben om te zeggen: „De Duitsers hebben niets geleerd". Wordt Mariene Dietrichs tournee een nor maal volgens artistieke maatstaven te be oordelen evenement, dan zal men kunnen zeggen dat de grootmoeder nog altijd een fenomeen is dat ook door Duitsers wordt gewaardeerd". Mariene Dietrich zelf heeft vóór haar vertrek naar Europa gezegd, dat ze niet naar Duitsland gaat om excu ses aan te bieken. „Ik kom om wat ple zier rond te strooien, niet. om mij tegen allerlei aantijgingen te verdedigen". TOCH GROMDE een vooraanstaand Keuls blad: „Deze vrouw met de harde trekken en de glimmende sigaretten, die (Van onze correspondent, in Parijs) JEAN VILAR heeft voor zijn Thédire Recamier de schouwburg die hem, naast de zorgen over het. Theatre National Populaire, door minister André Malraux, zoals men zich herinnert, werd toever trouwd. als een soort, laboratorium voor het avant-garde-toneel, nu eindelijk een programma gecomponeerd, dat aan die opzet, beantwoordt en een avond op levert. waarbij de toeschouwer zich niet alleen tegenover een meer of minder geslaagd. experiment geplaatst vindt, maar ook nog enkele diepere sensaties of emoties beleeft. Ontroeringen die langs een nieuwe, of althans ongebruikelijke weg, verwekt worden, en waarvan het genie van een groot en eenzaam dichter, Samuel Beckett, de bron is. VOOR DE PAUZE komt echter eerst nog een andere schrijver aan het woord, de jonge Robert Pinget die als romancier al een goede reputatie genoot, maar nu met zijn „Lettre morte" (dode brief) als dramaturg debuteert. Hij heeft, zijn roman „Le Fislon" (een volks woord voor: de zoon) voor de planken bewerkt, een bewer king echter die van zoveel dramatisch ge voel en inzicht getuigt dat men dit toneel stuk in twee bedrijven en voor twee per sonen plus nog twee bijrollen of figu ranten zeker als een voldragen vrucht kan waarderen. De hoofdpersoon is een oude man die geobsedeerd wordt door één gedachte, één verlangen: zijn zoon weer terug te zien die hem jaren geleden ver laten heeft en nooit, meer iets liet horen. Waarom hij vertrok en waarom hij zijn oude vader in die deplorabele toestand laat verkwijnen? Met die vragen achter volgt. monsieur Levert zo heet hij al zijn vrienden en kennissen die hij om die reden dan ook successievelijk verloren heeft, zodat, tenslotte alleen de barkeeper van het café waar zijn zoon vroeger ook altijd een glas placht te komen drinken hem nog een (half) öor(tje) leent, wan neer al die jeremiades weer worden af gedraaid. IN HET TWEEDE bedrijf ontrolt, nog een graad wanhopiger, zich in feite dezelf de dialoog van ongelijksooi-tige partners, maar dan vindt monsieur Levert een be ambte gespeeld trouwens door dezelfde acteur-regisseur Jean Martin voor zich van het postkantoor, dat hij als poste restante voor zijn eenrichtings-briefver- keer met zijn verloren zoon heeft opgege ven. De originaliteit van het stuk is vooral wel dat hier voor het eerst op de planken nu de principes van de nieuwe litteraire school van Robbe-Grillet (waar men met het geduld van een insect de geringste details van een handeling of een milieu beschrijft) worden toegepast, met als re sultaat een pathetiek die ik graag stoïcijns zou willen noemen. PATHETISCH en stoïcijns zijn eveneens de ogenschijnlijk tegenstrijdige adjectie ven waarmee ge Beckett's laatste werk „Laatste geluidsband", een éénakter voor één persoon, zou mogen omschrijven. Ook uit hoofde van het motief (de oudere man die zijn geluk nog maar uitsluitend in het verleden zoekt en met behulp-eveneens- van de alcohol), vormen deze beide stuk ken de vruchten van een verwante men taliteit. Het onderscheid is slechts dat Pinget een begaafd debutant is die een boeiend stuk heeft geschreven, terwijl met betrekking tot. de Iers-Franse auteur Bec kett men eerder geneigd is woorden als „geniaal" en „meesterwerk" te gebruiken. BECKETT HEEFT, na zijn „En atten dant Godot" en „Fin de partie", in dit stuk zijn stijl nog stiller, „naakter" en eenvoudiger gemaakt, het aantal perso nen dus tot één acteur gereduceerd, en de tijd waarin het korte drama zich voltrekt tot een twintig minuten teruggebracht. Maar die ene persoon de half seniele en mislukte schrijver Krapp spreekt hier met twee stemmen. De stem van zijn der tigste jaar die hij indertijd op een tape recorder heeft vastgelegd, en die ver- schord door alcohol en ouderdom waar mee hij zich nu alleen nog maar tot zich zelf wendt. Hij heeft zich namelijk in zijn eenzaamheid van de wereld afgesloten om nog slechts een dialoog te voeren met zijn andere en jongere ik dat door het leven van al zijn ambities, idealen en zelfs van zijn innerlijkes ubstantie is beroofd. Alleen hijzelf herkent in die jonge, warme stem die in beheerste maar gespannen woorden zijn eerste liefde beschrijft zichzelf nog te rug. en in die herkenning vindt de krom getrokken grijsaard ook zijn laatste band met het leven, en zijn enige middel tot „zelfbevestiging". OFSCHOON OOK in dit stuk van Bec kett eigenlijk dus niets „gebeurt" de enige handeling bestaat uit het draaien aan wat knoppen, het schillen en oppeuze len van een banaan en het zich verwijde ren en weer terugkeren om in een aan grenzend vertrek wat slokken alcohol tot zich te nemen, wordt door de magie van Beckett's dichterschap en zijn meester schap over de taal en nog sterker over de stilte, de tragedie van zo'n mensenle ven scherper en aangrijpender be- en doorlicht, dan in het theater sedert lange jaren te efva re jaren te ervaren was; oneindig triest en in een sfeer van diepe melancholie, die wel vaak aan Baudelaire doet denken. In die gelijkenis schuilt dan tevens weer het onderscheid van Beckett met bijna alle an dere vertegenwoordigers van het Franse, Engelse of Amerikaanse avant-garde-thea ter: hi.i is een dichter die, ondanks alles, toch blijft geloven en daarom gelijk Brooks Atkinson, de toneelrecensent van de New-York Times onlangs opmerkte de laatste stap weigert te doen. De stap naar het niets. zogenaamde Maniërisme (globaal: 1520— 1650) met ultra-moderne dichters als De Veau in Frankrijk, Marino en Luhano in Italië, een achttiende-eeuwse dichters als William Blake, een baanbreker als de negentiende-eeuwse diheter Walt Whitman (enzovoort) zijn Walravens blijkbaar ont gaan. IN HET POSITIEVE DEEL van zijn be schouwing, die zonder twijfel illustratief is voor de bloemlezing die volgt, is Walra vens heel wat beter geslaagd. Waarschijn lijk zou de noodzaak van een nieuwe poë zie, eèn andere poëzie dan de traditionele, duidelijker en overtuigender zijn gede monstreerd, indien een uitzetting van haar achtergronden was voorafgegaan aan de beschrijving van haar wezen, haar streven en haar middelen. Er is sinds het midden van de vorige eeuw, ten dele al in het begin daarvan, een wereldbeeld het geheel van de menselijke voorstellin gen van leven, samenleven, kosmische verhoudingen enz. aan het verschuiven en ten slótte aan het wankelen geraakt. De mens kreeg notie van het onvoorstel baar kleine en onvoorstelbaar grote; col lectieve tendensen begonnen in de ego centrische persoonlijkheid door te dringen, de aiepte-psychologie peilde het on- en on derbewuste, de techniek realiseerde onver moede mogelijkheden, de natuurweten schap verkende de atoomwereld, de rela tiviteitstheorie bracht een radicale om wenteling te weeg in de begrippen om trent tijd en ruimte, de moderne biologie stelde de anthropocentrische natuurbe schouwing op losse schroeven, het wijsge rige positivisme en materialisme moest steeds meer terrein afstaan aan een me tafysisch levensbesef, de sociale verschui vingen verplaatsten het zwaartepunt van de gegoede burgerklasse naar de massa, de internationaal-politieke verhoudingen gaven een ontwikkeling te zien die aan de prioriteit van West-Europa als machts- en cultuurcentrum in een overrompelend snel tempo afbreuk deed en twee we reldoorlogen brachten, in hun functioneel verband met al die verschijnselen, de ge- nadestoot toe aan „de wereld", zoals deze sinds de Renaissance zich had ontwikkeld en geconsolideerd tot een vermeende een heid, en sinds de jongste eeuw aan de door haar opgeroepen krachten begon te bezwijken. De mens, voor zover hij zich rekenschap geeft van de actuele situatie, voelde zich als uit een weigeborgen we reld verbannen. De fundamenten van zijn zekerheden waren ondermijnd en werden weggeslagen, evenals het middeleeuwse wereldbeeld door de Renaissance radicaal werd versplinterd. GEZIEN TEGEN de achtergrond van dit historisch verloop krijgt de experimen tele dichtkunst met haar panische pogin gen om aan een nieuw levensgevoel een adequate uitdrukking te geven ja, om nieuw leven te ontdekken, te ontginnen en tot een eenheid samen te voegen een betekenis, die zich van de „litteratuur" als gezelschappelijk ornament zover mo gelijk distancieert De experimentelen zijn mede-creatief: ze verkennen nieuwe le vensgebieden, ze trachten om een woord van Nijhoff te bezigen, al geldt deze naar het oordeel van vele avant-gardisten nau welijks als vernieuwer „de aarde weer bewoonbaar te maken." Dat men daar voor, ingesteld eenmaal óp, en ten dele vertroebeld dóór, een traditioneel epigo nisme, niet aanstonds ontvankelijk is, ligt voor de hand: de neiging tot behoud, ook van het onhoudbare, neemt met het stij gen der jaren toe (en ook dat heeft zijn historische zin!). Dat de jongeren de tijd aan hun zijde en dus op goede gronden recht op gehoor hebben, is al even onbe twistbaar als dat zij voor het merendeel in hun afwijzing van een zekere mate van historische continuïteit te ver gaan Wal ravens demonstreert zowel het een als het ander. Er is veel onzekerheid omtrent de grens waar de zinvolle vernieuwing van de experimentele poëzie overgaat in de kolder. Er is bij gebrek aan hanteerbare normen die trouwens in een overgangs- poëzie als die der avant-gardisten niet an ders dan „zwevend" kunnen zijn veel onzekerheid omtrent de verhouding tussen charlatannerie en poëzie in het experi ment. Het doet niet ter zake. Er is een poëtisch revolutionaire vernieuwing gaan de in een revolutionair tijdsgewricht. Wat er gaande is, heeft Walravens niet zonder verdienste gekenschetst. Het overige zal de tijd wel leren. C. E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 21