DE WEENSE KELDERTHEATERS
discoucs
Expositie van Savery's werk
in Sieger Museum te Laren
Erbij
Springplanken voor
een toneelcarrière
Toneel in Londen
Geprolongeerd
Bij de joto
ZATERDAG 7 M E I 1 9 6 O
PAGINA T W E F
AAN DE NEDERLANDSE nogal eens nevelige theater
horizon kon dezer dagen een hoopgevend verschijnsel wor
den opgemerkt. Den Haag, dat, in saamhorigheidsgevoel met
zijn toneelgezelschap, zich al lang gunstig onderscheidt,
meldde de aanstaande ingebruikneming van zijn schouwburg
foyer door een groep acteurs, die in de weekeinden daar gaan
spelen voor een uiteraard beperkt publiek. Deze dienen
daarmee niet slechts hun toehoorders en zich zelf, maar ook
het repertoire en het „Theater" in de ruimste «in. Het is
een plan, dat van moed getuigt en dat het getheoretiseer
over al- of niet spreiding, subsidieregeling en hergroepering
eens voor een ogenblik terzijde laat. Men kan zich daarbij
spiegelen aan een stad, voor welke theater levensbehoefte is
en die men desnoods de grote politiek, doch niet zijn schouw
burgen kan ontnemen. Wenen, waar het keldertheater al
enige tijd floreert, bezit hierin precies datgene, wat nu de
Hagenaar en misschien weldra meerderen met hem
GERANGEERD in het grote reper
toire is het inmiddels thans nog niet en
zo mag deze dependance, èn om het ex
perimenteel karakter van zijn stukken èn
om zijn verleden van litteraire „Sonder-
bühne", ook sedert de overname in 1957
door de „Josefstadt" zich nog niet onder
de keldertheaters rekenen. Van de andere
vijf „Tribüne", „Courage", „Parkring",
„Kaleidoskop" en „Experiment" dateert
alleen het „Theater der Courage" een
naam die een criticus het gaf vanwege
zijn opgekomen voor Brechts „Furcht und
Elend des Dritten Reiches" uit de jaren
dertig. Wel sloot het schouwburgje na
tuurlijk van 1938 tot 1945 tijdelijk zijn
deuren. De meeste startten een paar jaar
later en, hoewel het succes aanstonds ver
zekerd scheen, kostte in het traditionele
Wenen hun consolidatie even tijd.
DAAR, OP DIT KNOOPPUNT van gees
telijke stromingen, kreeg het kleine toneel
in die na-oorlogsjaren zijn grote kans.
Minder bezwaard met de erfenis van het
politieke cabaret dan het naburig Duits
land en van huis uit meer openstaand voor
wat van over de grenzen onverwachts
naar binnen woei. Was het een waagstuk
met dit kleine toneel in die dagen iets te
ondernemen? Minder dan het ergens te
voren ooit was geweest. Bij het opmaken
van de balans vond het grote theater na
de oorlog zijn gebouwen te Wenen immers
voor een belangrijk deel verwoest en zijn
personeel gedecimeerd. Men kon dus ook
zijn oude abonné's in het begin maar nau
welijks meer tevreden stellen. Het had ech
ter van weinig piëteit getuigd zich niet
meer om deze getrouwen te bekommeren
en zo was men ook in zijn beperkte kring
door al het nieuwe heen bereid bij tijd en
wijle de teugels wat te laten vieren en zich
niet af te keren van de conservatieve pu
blieke smaak, een taktiek, die tot op de
huidige dag door de keldertheaters is ge
volgd. Daar voegden zich echter nu ook de
jongeren bij, Weners met nieuw- doch even
onvervalst theaterbloed en popelend hun
eigen forum, spelend of luisterend, te be
treden. Moesten zij wachten tot Oostenrijk
zich weer naar boven had gewerkt? To
neelschrijvers, acteurs en regisseurs, aan
gevuld met hen, die zich al bij voorbaat
sterren waanden, jeukten de handen om
weer aan de slag te gaan. En de theater
directeur, die hier als steeds zijn weidse
naam met ere droeg, kon putten uit een
geestelijk arsenaal dat, in de oorlog onbe
nut gebleven, daarna zijn werking des te
sterker deed gevoelen. Overziet men de
onafgebroken reeks van stukken, experi
menteel of niet, waarop de schijnwerpers
zich vanaf het begin tot heden richtten,
dan lijkt de honger die deze „Klein
Bühnen" in het leven riep, nog altijd niet
gestild. Aanvankelijk geplaatst voor wei
nig risico's en veel gerechtvaardigde ver
wachting, groeide het keldertheater allengs
in zijn taak. Thans is dit uit het heden
daagse Wenen niet meer weg te denken.
INTUSSEN had men ook hier te kam
pen met financiële nood. Een factor, die de
buitenstaander, als hij zijn blik laat gaan
over de kale wanden van deze stoffige lo
kaaltjes, en denkt aan goodwill en geest
driftige samenwerking, gemakkelijk ver
geet. Maar velen, die na de oorlog blij
waren eindelijk te kunnen werken, ge
bruikten weldra het keldertheater als hun
springplank en zijn inmiddels arrivé's aan
eerste of middelgrote theaters bij de buren.
De met hoge gages lokkende radio en
televisie maken bovendien, dat men zelden
of nooit tot een ensemblevorming komt. En
natuurlijk vloeien overheidsfinanciën nooit
rijkelijk naar dat, wat buiten de toeristen
centra ligt en uit eigen initiatief is voort
gekomen. Men mag nu rekenen voor elk
theater op een subsidie van 150.000 schil
ling (of 21.000) per jaar en vraagt en
trees, die bezwaarlijk op te voeren zijn
boven de 10 tot 30 schilling per persoon.
Daarvan moeten dan onder andere hono
raria bekostigd worden tot een „top" voor
de artiest van 100 schilling per avond.
„Courage" krijgt zijn portie toebedeeld
door de stad en „Tribüne" van het „Unter-
richtsministerium" met opdracht daarvoor
in hoofdzaak Oostenrijkse schrijvers in
zijn programma's te betrekken. Alleen
„Parkring" behoort tot de gelukkigen, die
soms van privé-zijde een en ander krijgen
uitgekeerd. Prijzen, door de stad Wenen
uitgeloofd, lijken van meer gewicht voor
Georg Lhotzky en Axel Skumauz in „Ein
Schlaf Gefangener" van Christopher Fry,
in het Weense keldertheater „Kaleidoskop".
de naam van het theater en het gretig
verslonden kunstnieuws in de bladen dan
om er gaten in de kas van de prijswin
naars mee te stoppen. Kon men elders zich
misschien naarstig werpen op bijdragende
„Theatergemeinschaften" en scholen: de
Wener is en blijft een improviserend mens,
die regelingen aan anderen overlaat. Ook
met sociale voorzieningen staat hij vaak
op gespannen voet. Gevolg is, dat men
graag uit „snabbelen" gaat en er een va
et vient van medewerkers is, die ieder, be
halve juist de Wener, het hoofd zou doen
verliezen.
WIL MEN VOORSPELLEN, dat naar de
wetten van de logica, het ergens om za
kelijke redenen mis moet gaan: voor Wenen
gelden deze wetten niet. Nog is de historie
der keldertheaters niet te boek gesteld en
het is op goede gronden dat men haar zien
kan en beschrijven als een lijdensweg, die
vroeg of laat naar de ondergang zal voe
ren. Doch pas dan op, de schijn bedriegt.
Want wij zeiden het toch al dit thea
ter, uit de nood geboren, de bakermat van
menige artiest van naam en met een voor
treffelijke scholing voor de („nachwuchs",
voor ogen staat. Over die keldertheaters dus iets meer.
Naast de vijf „officiële" toneelschouwburgen van de
Oostenrijkse hoofdstad - de „Burg" en het daarmee ver
bonden Akademietheater, het Volkstheater, de „Josefstadt
en de „Kammerspiele", die onder dezelfde directie staan,
telt Wenen nog zes „Bühnen" van zeer klein kaliber (met
ongeveer honderd aanwezigen zijn ze goed gevuld), die
gemeen hebben, dat zij bijna alle in het souterrain van een
koffiehuis zijn gevestigd. Alleen de zogenaamde „kleine
Josefstadt" valt hier in meer dan één opzicht buiten. Onder
gebracht in Wenens tweede Concertgebouw, heeft dit zaaltje
in zekere zin een streepje voor. Zo wordt zijn programma
als het enige onder zijn soortgenoten op het grote
„Wochenspielplan" vermeld, onderscheiding die het mèt
zijn vaste abonnementspubliek te danken heeft aan het
feit, dat het „tableau de la troupe" van de „Grote Josefstadt"
ook resideert in dit filiaal.
bloeit. Wel te verstaan dan naar de geest.
Het blijft op peil, dankzij een wisselwer
king met publiek, dat zich nauw bij dit
samenzijn voelt betrokken.
NAAST DE AUTEURS van eigen bodem,
waarbij slechts de klassieken gelaten wor
den aan „Burg" of „Jozefstadt", is er geen
modern Frans, Italiaans of Amerikaans
toneelschrijver van naam, of zijn stukken
zi.in in een van de keldertheaters opge
voerd. In bonte afwisseling en zonder dat
er aan een bepaald genre de voorkeur
wordt gelaten. In de week van ons bezoek
troffen wij in „Kaleidoskop" Christopher
Fry's bekende drama „A sleep of Priso
ners"; bij „Parkring" de lichte muze in
„Achill und die Madchen", frivole comedie
van de Pool Swinarski, terwijl „Tribüne"
voorstellingen gaf van „Sansibar Street",
bekroonde detective op het stramien van
een huwelijksconflict door Raoul Martinée.
Deze Oostenrijker, met een dienst van
twintig jaren Burgtheater inspiciënt, bleek
een geboren vakman, die het „metier" ver
staat tot in de toppen van zijn vingers.
„Courage" speelde Odets' „Ein Madchen
vom Lande" en de kleine Jozefstadt een
stuk van Mauriac. Men is als schrijver
niet aan een huis gebonden en deze com
binaties hadden derhalve ook anders kun
nen zijn. Tezamen vogels van zeer ver
schillende pluimage dus, waarmee kan
worden aangetoond, dat een week met
keldertheater-bezoeken als het enige ver
tier, het tegendeel is van een monotone of
eenzijdige ervaring.
KARAKTERISTIEK voor deze keldertjes
zijn de spanning en vreugde om het spel,
tezamen met de „Gemütlichkeit", die in
Wenen elkaar zeer wel de hand weten te
reiken. Men maakt zijn opwachting bij de
bureaulist, al twee uur tevoren op zijn
post: dan noodt het Kaffeehaus, dat men
in het theater later op de avond volstrekt
niet uit zijn gedachten hoeft te bannen.
Gezien de tafeltjes, die overal op listige
wijze tussen de stoelenrijen zijn verwerkt.
Wanneer de Haagse Comedie aanstonds
met zijn analoge onderneming start, kan
het mogelijk nog wel goed gaan zonder
kelnerin en die tafeltjes als vaste attribu
ten. Doch van het andere, dat nodig is, wil
men slagen en dat wij hier meenden te
moeten schetsen, is er, wat ons aangaat,
niet gauw te veel. Daarbij is een vleugje
Wenen misschien meer dan de bezoeker
mag verlangen, maar het kan nooit kwaad.
M. van Doorninck
(Vervolg van pag. 1)
niet weg dat het op zichzelf gezien een
bezienswaardige voorstelling oplevert.
De andere bekende namen waren nog
ouder. Shaw was er weer bij: de Old Vic
heeft een nieuwe voorstelling gegeven van
zijn „Saint Joan", met Barbara Jefford in
een mooie vertolking van de hoofdrol. In
het Mermaid Theatre wordt Dickens ver
toond: een toneelbewerking van Great
Expectations, alweer heel goed te genie
ten voor wie niet teveel herinneringen aan
het origineel meebrengt. Shakespeare is
de laatste tijd niet op de voorgrond getre
den. Zijn voornaamste bijdrage was „Hen
ry V" (in battle-dress!) eveneens in de
Mermaid: dat was een van de gemoder
niseerde voorstellingen die in Engeland
wel meer gezien worden, en een van de
minst geslaagde, met een geweld van ka
nonnen en explosies dat de fors besnoeide
tekst bijna onhoorbaar maakte.
Dit dan waren de voornaamste voorstel
lingen van de laatste maanden. Om ten
slotte de voornaamste vooruitzichten te
vermelden: de Theatre Workshop komt
binnenkort met de première van het ..Aus
tralische epos" Ncd Kelly, waarmee zij
eind juni Engeland zal vertegenwoordigen
in het Theatre des Nations in Parijs; en
in het Royal Court Theatre gaat Laurence
Olivier optreden in de Rhinoceros van
Eugène lonesco. Daarover later.
S. M.
NADAT DE MAN de foto's aan de voor
zijde nauwkeurig heeft bekeken, gaat hij
de bioscoop binnen. Bij de cassière kijkt
hij scherp naar de plaatsenlijst en besluit
dan op de eerste rang te gaan zitten.
Toen zat hij immers ook eerste rang.
Als hij zijn hand naar de achterzak
brengt om zijn portemonnaie te voorschijn
te halen, valt heel even zijn jas open. Het
lintje van het oorlogskruis is net zicht
baar.
De portiersogen, gescherpt door jaren
lang observeren, merken het haast on
merkbare trekken van het kunstbeen van
de man op. De portier houdt de deur open.
De invalide trekt een grimas.
Als de ouvreuse hem zijn plaats heeft
gewezen, is hij toch blij dat hij kan gaan
zitten. Hij wil echter niet graag dat ze aan
hem merken dat hij vermoeid raakt door
zijn prothese. Hij blijft dus nog even staan
en trekt zijn jas uit Zijn ogen dwalen over
de bezoekers. Dit is niet voor hen. Dit is
alleen voor hem. Hij weet wat er komt,
hij kan ze precies vertellen wat er gaat
gebeuren. Hij kan ze ook vertellen, dat de
muziek die nu gedraaid wordt, niet past
bij wat zij zullen gaan zien.
ER WAS TOEN geen muziek. Alleen de
koude stem uit de luidsprekers in de bo
men, tegenover hen, die triomfantelijk
hun doden optelde. Als de lichten in het
plafond en de wanden beginnen te doven,
bekruipt de man een gevoel van angst.
Hij weet wat hij gaat zien, maar hij is er
bang voor. Bevreesd ook voor de teleur
stelling hij weet het die hij aan het
einde van de avondvoorstelling onoverko
melijk zal moeten ondergaan. Hoop drijft
hem echter naar elke voorstelling toe.
Hij herademt als het wereldnieuws be
gint en bespot zichzelf; uitstel van execu
tie
Het journaal kent hij uit zijn hoofd.
Eisenhower, schoonheidskoningin, de
rondreis van een ander belangrijk per
soon en helemaal achteraan, een stukje
over vluchtelingen. Onbelangrijk en kort.
Toch ziet hij dat laatste het liefst.
En alle mensen praten. Als de lichten
aangaan voor de pauze, glimlacht hij min
achtend. De juffrouw met ijs loopt hem
voorbij; hij neemt nooit wat. Voor de
tweede maal gaan de lichten langzaam
uit en de man krijgt het gevoel dat ze
nooit meer op zullen gaan. Hij belooft zich
zelf, dat dit de laatste maal is
KRAMPACHTIG starend ziet hij hoe
felle letters de oorlogsdocumentaire aan
kondigen. Het wegvallen van muren en
omgeving ervaart hij nu niet meer als
een sensatie. Hij zou zichzelf niet normaal
vinden als hij nuchter kon blijven toekij
ken, in het voortdurend besef, dat hij in
een leunstoel zat. Als de authentieke ge
vechtsopnamen op het doek verschijnen is
de man daarbij. Hij voelt weer de angst
en de verwarring, de kou en de honger.
TOT 30 MEI is in het Singer Museum te
Laren een overzichtstentoonstelling te zien
van het werk van de in 1886 te Deinze ge
boren Vlaamse schilder Albert Saverys.
Deze expositie kwam tot stand dank zij de
medewerking van het ministerie van Open
baar Onderwijs en enkele bruikleengevers
in België. Saverys was hier voor de oorlog
meer bekend dan thans. Lange tijd had ik
niets van deze figuur gezien. Saverys wordt
tot de belangrijke figuren van zijn land
gerekend, hij was professor aan het Hoger
Instituut voor Schone Kunsten te Ant
werpen en is lid van de Kon. Vlaamse
Academie. Saverys beantwoordt eigenlijk
geheel aan wat men zich van Vlamingen
pleegt voor te stellen. Hartelijk, sappig,
gezond aards, blij, kleuriger, het zijn alle
eigenschappen, die we voorheen toch wel
bij buurman Belg zochten en veelal von
den.
SAVERYS debuteerde met luministisch
werk. Het is niet verwonderlijk dat een
jong schilder in de tijd. dat het pointillisme
levend was, in die richting iets betrachtte.
Maar Saverys' hier vertoonde „Peerelaar"
wijst op een vrij volgen van de richting, op
maar een gedeeltelijk gebruik van de mid
delen, die men voorstond. Volgens Streu-
vels in zijn inleiding zou Saverys ook ver
der niet door anderen beïnvloed zijn. Men
leest echter in de kleine biografie van een
verwerking van invloeden van Van Gogh,
Ensor en Turner. Ensors invloed herkent
men in „Kermis Mechelen". Door het.
onderwerp ligt een herinnering aan Ensors
werk voor de hand. Turners invloed zou
den we in vele van Saverys' luchten kun
nen herkennen. Invloed van Van Gogh
kwam ik in het hier geëxposeerde niet
tegen. Wel dacht ik bij het doek „Oogst"
aan Permeke, bij een van de stillevens
met vissen aan de Franse schilder Villon
en bij andere zaken aan Kokoschka en De
Vlaminck. De overeenkomsten tussen Sa
verys' werk en dat van De Vlaminck zijn
geen gevolg van wederzijdse beïnvloeding
maar van overeenkomsten in natuur en
voelen. De overeenkomst met een Villon
vindt zijn oorzaak in de bewustwording op
schilderkunstige waarden na het grote en
voor zovelen geldende voorbeeld van Cé-
zanne. Saverys is een rasschilder als onze
Sluijters dat was. Wanneer de laatste an-
derer voorbeeld volgde was het resultaat
zelfs vaak een sterker en toch zeer eigen
schilderij. Mocht Saverys dan al wat ge
zien hebben van anderen, wat we bij een
professor aan een schilderacademie toch
wel mogen verwachten, dan kan hem dat*
geholpen hebben tot een bezinning toch
weer op zijn zeer persoonlijke eigen
schappen.
NU WAS ER IN de Vlaamse schilder
kunst van voor de laatste oorlog voor mijn
gevoel toch altijd méér een eenheid speur
baar dan in die van Nederlandse tijdge
noten. En zo zien we Saverys ook wel
dicht bij een Opsomer komen. Van bedoel
de eenheid zal men mogelijk ook iets kun
nen zien in het Singer Museum, waar een
tentoonstelling van verscheidene tijdge
noten van Saverys verwacht wordt en het
zou goed zijn als hij daar op ook vertegen
woordigd zou zijn.
Als van echte rasschilders is er van Sa
verys niet veel meer te vertellen. Zijn
werk geeft ons geen problemen. Hij zegt er
mee wat alleen langs schilderkunstige weg
gezegd had kunnen worden. Zoals hij de
dingen ziet kunnen we ze ook zien, zagen
wij ze al of meenden we ze na kennis
making met enige litteratuur te zullen
zien. Ik had me de Leie, waaraan zo veel
schilders werkten, eigenlijk nooit anders
voorgesteld als Saverys dat riviertje schil
derde. Niet onmogelijk is het dat Neder
landers Saverys soms ietwat te behaag-
zuchtig zullen vinden. Bepaalde schilde
rijen vertonen mij plekken, die iets te ge
makkelijk werden gedaan. Maar alles is
wel echt, eerlijk en zonder die buigingen
naar een publiek, die andere in dit museum
vertegenwoordigde schilders wel maakten.
Het museum kon enige nieuwe kabinet
ten in gebruik stellen. Het bezoek is er
bijzonder goed te noemen en dat maakt het
mogelijk dat men van exposities hier nog
veel verwachten kan. Het weerzien van
een en ander uit de eigen collectie van het
museum deed me overigens weer veel
plezier.
Bob Buys
„Stilleven 1948" (uit de verzameling van
het Museum van Schone Kunsten te Gent)
van Albert Saverys.
Van de drie hieronder genoemde platen ma
ken er twee deel uit. van een serie met op
namen van balletmuziek, terwijl men voorts
een bespreking aantreft van een opname met
werken van hedendaagse Amerikaanse com
ponisten: Aaron Copland en Morton Gould.
Geestelijk en lichamelijk wordt de man
moe.
Als het korte stukje komt waarin ze
hem verfilmd hebben, merkt hij niet dat
hij lacht; om die mensen, die later in de
bioscoop zullen denken dat deze opnamen
van het front komen. Hoe bebben ze ge
sjouwd om die verrekte mitrailleur in die
kuil, ver achter de werkelijke stellingen,
te krijgen; zijn broer en hij. Alleen om
die vent van de film een plezier te doen.
DE MAN BLIJFT gespannen toekijken
als hij zijn broer voor het laatst gezien
heeft. Hij heeft er recht op dat hij hem
nog een keer ziet.
Als aan het einde van de film krijgsge
vangenen in een lange stoet voorbijtrek
ken, zoekt hij tussen de slordige gelede
ren.
HET IS BIJ HALF TWAALF als de
man moe en teleurgesteld op het glim
mend natte plaveisel voor de bioscoop
staat. Hij vervloekt zichzelf voor deze zin
loze hoop. Tot morgenmiddag, de eerste
middagvoorstelling, blijft zijn broer ver
mist.
Joh. Ratsma
„FAVOURITE BALLET MUSIC". On
der deze titel brengt Decca een serie
25 cm-platen in de handel die de be
langstelling zullen hebben van de bal
letenthousiasten en in 't bijzonder van
de kleine meisjes die na schooltijd op
de pointes ronddraaien en de ratten-
kopjes die ervan dromen zelf nog eens
„petits rats" te worden bij een ballet
groep. Tot nog toe zijn er zeven platen
uitgekomen, waaronder selecties uit het
Zwanenmeer, de Notenkraker, Coppélia,
en Giselle.
Het ter recensie gestuurde exemplaar
BR 3015 bevat werken van Meyerbeer
en Massenet, gespeeld door het Philhar-
monisch Orkest van Israël, onder lei
ding van Jean Martinon. Van Meyer
beer: „Les Patineurs", zeven nummers
georkestreerd door Constant Lambert,
de vroegere dirigent van het Sadler's
Wells Ballet. Het is echt muziek die
hoort bij de ouderwetse schouwburg
met loges en rood pluche, en op het
podium de sprookjeswereld van graciele
wezentjes in crinolines en montere
mannen met vadermoorders. Zo'n „pas
seul": trompet met kittige castagnetten,
„pas-de-deux": kwijnende cello-solo
met harp, „pas-de-trois": hoem-pa-pa
met bekkenslagen, dat liegt er niet om.
De strijkersklank is in de opname wat
kort en dor geworden, maar misschien
is dat juist wel zoals het hoort, wan
neer men denkt aan het papieren ge
luid dat opstijgt uit te nauwe orkest
bakken in ruimtes waarvan de akoe
stiek vaak meer op het woord dan op
muziek is berekend.
TER KEERZIJDE zeven stukken, bal
letnummers ook, uit de opera „Le Cid"
van Massenet (1885). Ze hebben Spaan
se titels wat men af en toe er wel bij
moet weten, want zo'n Aragonaise bij
voorbeeld zou beter in de „Bouffes Pa-
risiens" van Offenbach thuishoren dan
in de buurt van Saragossa. Habanera-
ritmes en dergelijke moeten het Spaanse
cachet geven, maar muzikaal is het nog
al onbeduidend, zij het niet zo kermis
achtig als Meyerbeer. De orkestklank
is op deze plaatzijde aanmerkelijk beter.
AARON COPLAND APPALA
CHIAN SPRING. Dit is de eerste plaat
die in deze rubriek wordt besproken
van het merk „Everest" (LPBR 6002)
dat blijkbaar over goede opname-tech
nici beschikt, want de klank is vol en
helder. De uitvoerenden zijn het Lon
don Symphony Orchestra dat men en
kele weken geleden ook in Haarlem
heeft kunnen horen, de dirigent is Wal
ter Süsskind. Ook over hun aandeel
niets dan lof, maar weinig of niets
hiervan voor de opgenomen werken,
beide van Amerikaanse bodem. Aaron
Copland, de componist van „Appala
chian Spring", geldt als een van de be
langrijkste componisten in de Verenigde
Staten, en deze balletmuziek die hij in
1944 schreef voor Martha Graham en
haar ensemble geldt als een van zijn
belangrijkste werken. Misschien is het
heel geslaagd als ondersteuning van
het toneelbeeld dat betrekking heeft op
een lenteviering in voortrekkersgeest
door een man en een vrouw die een
nieuw huis bouwen, een lekenprediker
en zijn volgelingen, en een pioniers
vrouw die droomt van het beloofde
land. De muziek heeft simplistische
stoerheid en vriendelijkheid en ze is
„clean", net als de omslagen van de
Saturday Evening Post of de tafreeltjes
van Grandma Moses. Spanning, opwin
ding, raadsels worden er niet in gebo
den. De partituur ruikt naar het hars
van dik, glad geschuurd hout, waar men
goede planken van zaagt voor de blok
hut. Kennelijk is geprobeerd de „Ame
rican way of life" te schilderen met
grondstoffen uit Europa: Strawinsky
vooral en Milhaud, verpakt in gesteri
liseerd plastic en met een lachende
kleurenfoto voorop. Misschien eet men
het daar voor zoete koek op. Onze
smaak is op een wat giftiger, geraffi
neerder stijl ingesteld. Zelfs Haarlem
ligt tenslotte nog dichter bij Parijs of
Griekenland dan Manhattan.
AAN DE ANDERE plaatzijde: een
andere kant van wat moet doorgaan
voor echt-Amerikaans scheppend ver
mogen. Morton Gould is een knap ar
rangeur en als zodanig uit de amuse-
mentsbusiness voortgekomen. Hij is aan
liefhebbers van het semi-populaire
genre bekend als componist van de
Latin-American Symphonette en van
„Interplay" voor piano en orkest.
(Goulds super-stylization of commer
cial jazz approaches high art", zegt de
hoestekst hierover). Ook de hier op
genomen „Spirituals" uit 1941 genieten
grote bekendheid. Zoals zo vaak wan
neer een handig, geroutineerd bewerker
zich wil doen gelden als scheppend
musicus met serieuze pretenties
Gershwin was een uitzondering, tot op
zekere hoogte is de spoeling dun.
Voor de zoveelste maal wordt uit de
nectar die eertijds de verdrukte negers
lafenis schonk, een slappe limonade ge
trokken. Alleen een enkele Europeaan:
Ravel, Milhaud. is de metamorfose ge
lukt van Afro-Amerikaanse melodie en
ritme tot een geheel nieuwe structuur
waarin deze gegevens naar hun uiter
lijk misschien ternauwernood, naar
hun wezen daarentegen des te heviger
aanwezig zijn. Maar dat was dan ook
méér dan „Super-stylization".
RAVEL DAPHNIS ET CHLOÉ,
Suite nr. 2 herinnert ons er daarna
weer aan wat muziek kan zijn. Zij is
uitgebracht door Fontana (495035 CE)
als onderdeel van een „Balletserie" op
45-t.oeren-plaatjes die dus minder speel-
duur hebben en goedkoper zijn dan de
eerstgenoemde reeks van Decca. Het
Residentie-Orkest speelt onder leiding
van zijn dirigent Willem van Otterloo
Men kent diens affiniteit met de sfeer
van Ravel en het geheel klinkt dan ook
spits, briljant en vurig. Goede opname
kwaliteit, al had men zich daar waar
het orkest als een waaier opengaat (in
„Lever du jour" en in de slotdans) een
iets breder bereik kunnen voorstellen.
Sas Bunzc