DE WEENSE KELDERTHEATERS discoucs Expositie van Savery's werk in Sieger Museum te Laren Erbij Springplanken voor een toneelcarrière Toneel in Londen Geprolongeerd Bij de joto ZATERDAG 7 M E I 1 9 6 O PAGINA T W E F AAN DE NEDERLANDSE nogal eens nevelige theater horizon kon dezer dagen een hoopgevend verschijnsel wor den opgemerkt. Den Haag, dat, in saamhorigheidsgevoel met zijn toneelgezelschap, zich al lang gunstig onderscheidt, meldde de aanstaande ingebruikneming van zijn schouwburg foyer door een groep acteurs, die in de weekeinden daar gaan spelen voor een uiteraard beperkt publiek. Deze dienen daarmee niet slechts hun toehoorders en zich zelf, maar ook het repertoire en het „Theater" in de ruimste «in. Het is een plan, dat van moed getuigt en dat het getheoretiseer over al- of niet spreiding, subsidieregeling en hergroepering eens voor een ogenblik terzijde laat. Men kan zich daarbij spiegelen aan een stad, voor welke theater levensbehoefte is en die men desnoods de grote politiek, doch niet zijn schouw burgen kan ontnemen. Wenen, waar het keldertheater al enige tijd floreert, bezit hierin precies datgene, wat nu de Hagenaar en misschien weldra meerderen met hem GERANGEERD in het grote reper toire is het inmiddels thans nog niet en zo mag deze dependance, èn om het ex perimenteel karakter van zijn stukken èn om zijn verleden van litteraire „Sonder- bühne", ook sedert de overname in 1957 door de „Josefstadt" zich nog niet onder de keldertheaters rekenen. Van de andere vijf „Tribüne", „Courage", „Parkring", „Kaleidoskop" en „Experiment" dateert alleen het „Theater der Courage" een naam die een criticus het gaf vanwege zijn opgekomen voor Brechts „Furcht und Elend des Dritten Reiches" uit de jaren dertig. Wel sloot het schouwburgje na tuurlijk van 1938 tot 1945 tijdelijk zijn deuren. De meeste startten een paar jaar later en, hoewel het succes aanstonds ver zekerd scheen, kostte in het traditionele Wenen hun consolidatie even tijd. DAAR, OP DIT KNOOPPUNT van gees telijke stromingen, kreeg het kleine toneel in die na-oorlogsjaren zijn grote kans. Minder bezwaard met de erfenis van het politieke cabaret dan het naburig Duits land en van huis uit meer openstaand voor wat van over de grenzen onverwachts naar binnen woei. Was het een waagstuk met dit kleine toneel in die dagen iets te ondernemen? Minder dan het ergens te voren ooit was geweest. Bij het opmaken van de balans vond het grote theater na de oorlog zijn gebouwen te Wenen immers voor een belangrijk deel verwoest en zijn personeel gedecimeerd. Men kon dus ook zijn oude abonné's in het begin maar nau welijks meer tevreden stellen. Het had ech ter van weinig piëteit getuigd zich niet meer om deze getrouwen te bekommeren en zo was men ook in zijn beperkte kring door al het nieuwe heen bereid bij tijd en wijle de teugels wat te laten vieren en zich niet af te keren van de conservatieve pu blieke smaak, een taktiek, die tot op de huidige dag door de keldertheaters is ge volgd. Daar voegden zich echter nu ook de jongeren bij, Weners met nieuw- doch even onvervalst theaterbloed en popelend hun eigen forum, spelend of luisterend, te be treden. Moesten zij wachten tot Oostenrijk zich weer naar boven had gewerkt? To neelschrijvers, acteurs en regisseurs, aan gevuld met hen, die zich al bij voorbaat sterren waanden, jeukten de handen om weer aan de slag te gaan. En de theater directeur, die hier als steeds zijn weidse naam met ere droeg, kon putten uit een geestelijk arsenaal dat, in de oorlog onbe nut gebleven, daarna zijn werking des te sterker deed gevoelen. Overziet men de onafgebroken reeks van stukken, experi menteel of niet, waarop de schijnwerpers zich vanaf het begin tot heden richtten, dan lijkt de honger die deze „Klein Bühnen" in het leven riep, nog altijd niet gestild. Aanvankelijk geplaatst voor wei nig risico's en veel gerechtvaardigde ver wachting, groeide het keldertheater allengs in zijn taak. Thans is dit uit het heden daagse Wenen niet meer weg te denken. INTUSSEN had men ook hier te kam pen met financiële nood. Een factor, die de buitenstaander, als hij zijn blik laat gaan over de kale wanden van deze stoffige lo kaaltjes, en denkt aan goodwill en geest driftige samenwerking, gemakkelijk ver geet. Maar velen, die na de oorlog blij waren eindelijk te kunnen werken, ge bruikten weldra het keldertheater als hun springplank en zijn inmiddels arrivé's aan eerste of middelgrote theaters bij de buren. De met hoge gages lokkende radio en televisie maken bovendien, dat men zelden of nooit tot een ensemblevorming komt. En natuurlijk vloeien overheidsfinanciën nooit rijkelijk naar dat, wat buiten de toeristen centra ligt en uit eigen initiatief is voort gekomen. Men mag nu rekenen voor elk theater op een subsidie van 150.000 schil ling (of 21.000) per jaar en vraagt en trees, die bezwaarlijk op te voeren zijn boven de 10 tot 30 schilling per persoon. Daarvan moeten dan onder andere hono raria bekostigd worden tot een „top" voor de artiest van 100 schilling per avond. „Courage" krijgt zijn portie toebedeeld door de stad en „Tribüne" van het „Unter- richtsministerium" met opdracht daarvoor in hoofdzaak Oostenrijkse schrijvers in zijn programma's te betrekken. Alleen „Parkring" behoort tot de gelukkigen, die soms van privé-zijde een en ander krijgen uitgekeerd. Prijzen, door de stad Wenen uitgeloofd, lijken van meer gewicht voor Georg Lhotzky en Axel Skumauz in „Ein Schlaf Gefangener" van Christopher Fry, in het Weense keldertheater „Kaleidoskop". de naam van het theater en het gretig verslonden kunstnieuws in de bladen dan om er gaten in de kas van de prijswin naars mee te stoppen. Kon men elders zich misschien naarstig werpen op bijdragende „Theatergemeinschaften" en scholen: de Wener is en blijft een improviserend mens, die regelingen aan anderen overlaat. Ook met sociale voorzieningen staat hij vaak op gespannen voet. Gevolg is, dat men graag uit „snabbelen" gaat en er een va et vient van medewerkers is, die ieder, be halve juist de Wener, het hoofd zou doen verliezen. WIL MEN VOORSPELLEN, dat naar de wetten van de logica, het ergens om za kelijke redenen mis moet gaan: voor Wenen gelden deze wetten niet. Nog is de historie der keldertheaters niet te boek gesteld en het is op goede gronden dat men haar zien kan en beschrijven als een lijdensweg, die vroeg of laat naar de ondergang zal voe ren. Doch pas dan op, de schijn bedriegt. Want wij zeiden het toch al dit thea ter, uit de nood geboren, de bakermat van menige artiest van naam en met een voor treffelijke scholing voor de („nachwuchs", voor ogen staat. Over die keldertheaters dus iets meer. Naast de vijf „officiële" toneelschouwburgen van de Oostenrijkse hoofdstad - de „Burg" en het daarmee ver bonden Akademietheater, het Volkstheater, de „Josefstadt en de „Kammerspiele", die onder dezelfde directie staan, telt Wenen nog zes „Bühnen" van zeer klein kaliber (met ongeveer honderd aanwezigen zijn ze goed gevuld), die gemeen hebben, dat zij bijna alle in het souterrain van een koffiehuis zijn gevestigd. Alleen de zogenaamde „kleine Josefstadt" valt hier in meer dan één opzicht buiten. Onder gebracht in Wenens tweede Concertgebouw, heeft dit zaaltje in zekere zin een streepje voor. Zo wordt zijn programma als het enige onder zijn soortgenoten op het grote „Wochenspielplan" vermeld, onderscheiding die het mèt zijn vaste abonnementspubliek te danken heeft aan het feit, dat het „tableau de la troupe" van de „Grote Josefstadt" ook resideert in dit filiaal. bloeit. Wel te verstaan dan naar de geest. Het blijft op peil, dankzij een wisselwer king met publiek, dat zich nauw bij dit samenzijn voelt betrokken. NAAST DE AUTEURS van eigen bodem, waarbij slechts de klassieken gelaten wor den aan „Burg" of „Jozefstadt", is er geen modern Frans, Italiaans of Amerikaans toneelschrijver van naam, of zijn stukken zi.in in een van de keldertheaters opge voerd. In bonte afwisseling en zonder dat er aan een bepaald genre de voorkeur wordt gelaten. In de week van ons bezoek troffen wij in „Kaleidoskop" Christopher Fry's bekende drama „A sleep of Priso ners"; bij „Parkring" de lichte muze in „Achill und die Madchen", frivole comedie van de Pool Swinarski, terwijl „Tribüne" voorstellingen gaf van „Sansibar Street", bekroonde detective op het stramien van een huwelijksconflict door Raoul Martinée. Deze Oostenrijker, met een dienst van twintig jaren Burgtheater inspiciënt, bleek een geboren vakman, die het „metier" ver staat tot in de toppen van zijn vingers. „Courage" speelde Odets' „Ein Madchen vom Lande" en de kleine Jozefstadt een stuk van Mauriac. Men is als schrijver niet aan een huis gebonden en deze com binaties hadden derhalve ook anders kun nen zijn. Tezamen vogels van zeer ver schillende pluimage dus, waarmee kan worden aangetoond, dat een week met keldertheater-bezoeken als het enige ver tier, het tegendeel is van een monotone of eenzijdige ervaring. KARAKTERISTIEK voor deze keldertjes zijn de spanning en vreugde om het spel, tezamen met de „Gemütlichkeit", die in Wenen elkaar zeer wel de hand weten te reiken. Men maakt zijn opwachting bij de bureaulist, al twee uur tevoren op zijn post: dan noodt het Kaffeehaus, dat men in het theater later op de avond volstrekt niet uit zijn gedachten hoeft te bannen. Gezien de tafeltjes, die overal op listige wijze tussen de stoelenrijen zijn verwerkt. Wanneer de Haagse Comedie aanstonds met zijn analoge onderneming start, kan het mogelijk nog wel goed gaan zonder kelnerin en die tafeltjes als vaste attribu ten. Doch van het andere, dat nodig is, wil men slagen en dat wij hier meenden te moeten schetsen, is er, wat ons aangaat, niet gauw te veel. Daarbij is een vleugje Wenen misschien meer dan de bezoeker mag verlangen, maar het kan nooit kwaad. M. van Doorninck (Vervolg van pag. 1) niet weg dat het op zichzelf gezien een bezienswaardige voorstelling oplevert. De andere bekende namen waren nog ouder. Shaw was er weer bij: de Old Vic heeft een nieuwe voorstelling gegeven van zijn „Saint Joan", met Barbara Jefford in een mooie vertolking van de hoofdrol. In het Mermaid Theatre wordt Dickens ver toond: een toneelbewerking van Great Expectations, alweer heel goed te genie ten voor wie niet teveel herinneringen aan het origineel meebrengt. Shakespeare is de laatste tijd niet op de voorgrond getre den. Zijn voornaamste bijdrage was „Hen ry V" (in battle-dress!) eveneens in de Mermaid: dat was een van de gemoder niseerde voorstellingen die in Engeland wel meer gezien worden, en een van de minst geslaagde, met een geweld van ka nonnen en explosies dat de fors besnoeide tekst bijna onhoorbaar maakte. Dit dan waren de voornaamste voorstel lingen van de laatste maanden. Om ten slotte de voornaamste vooruitzichten te vermelden: de Theatre Workshop komt binnenkort met de première van het ..Aus tralische epos" Ncd Kelly, waarmee zij eind juni Engeland zal vertegenwoordigen in het Theatre des Nations in Parijs; en in het Royal Court Theatre gaat Laurence Olivier optreden in de Rhinoceros van Eugène lonesco. Daarover later. S. M. NADAT DE MAN de foto's aan de voor zijde nauwkeurig heeft bekeken, gaat hij de bioscoop binnen. Bij de cassière kijkt hij scherp naar de plaatsenlijst en besluit dan op de eerste rang te gaan zitten. Toen zat hij immers ook eerste rang. Als hij zijn hand naar de achterzak brengt om zijn portemonnaie te voorschijn te halen, valt heel even zijn jas open. Het lintje van het oorlogskruis is net zicht baar. De portiersogen, gescherpt door jaren lang observeren, merken het haast on merkbare trekken van het kunstbeen van de man op. De portier houdt de deur open. De invalide trekt een grimas. Als de ouvreuse hem zijn plaats heeft gewezen, is hij toch blij dat hij kan gaan zitten. Hij wil echter niet graag dat ze aan hem merken dat hij vermoeid raakt door zijn prothese. Hij blijft dus nog even staan en trekt zijn jas uit Zijn ogen dwalen over de bezoekers. Dit is niet voor hen. Dit is alleen voor hem. Hij weet wat er komt, hij kan ze precies vertellen wat er gaat gebeuren. Hij kan ze ook vertellen, dat de muziek die nu gedraaid wordt, niet past bij wat zij zullen gaan zien. ER WAS TOEN geen muziek. Alleen de koude stem uit de luidsprekers in de bo men, tegenover hen, die triomfantelijk hun doden optelde. Als de lichten in het plafond en de wanden beginnen te doven, bekruipt de man een gevoel van angst. Hij weet wat hij gaat zien, maar hij is er bang voor. Bevreesd ook voor de teleur stelling hij weet het die hij aan het einde van de avondvoorstelling onoverko melijk zal moeten ondergaan. Hoop drijft hem echter naar elke voorstelling toe. Hij herademt als het wereldnieuws be gint en bespot zichzelf; uitstel van execu tie Het journaal kent hij uit zijn hoofd. Eisenhower, schoonheidskoningin, de rondreis van een ander belangrijk per soon en helemaal achteraan, een stukje over vluchtelingen. Onbelangrijk en kort. Toch ziet hij dat laatste het liefst. En alle mensen praten. Als de lichten aangaan voor de pauze, glimlacht hij min achtend. De juffrouw met ijs loopt hem voorbij; hij neemt nooit wat. Voor de tweede maal gaan de lichten langzaam uit en de man krijgt het gevoel dat ze nooit meer op zullen gaan. Hij belooft zich zelf, dat dit de laatste maal is KRAMPACHTIG starend ziet hij hoe felle letters de oorlogsdocumentaire aan kondigen. Het wegvallen van muren en omgeving ervaart hij nu niet meer als een sensatie. Hij zou zichzelf niet normaal vinden als hij nuchter kon blijven toekij ken, in het voortdurend besef, dat hij in een leunstoel zat. Als de authentieke ge vechtsopnamen op het doek verschijnen is de man daarbij. Hij voelt weer de angst en de verwarring, de kou en de honger. TOT 30 MEI is in het Singer Museum te Laren een overzichtstentoonstelling te zien van het werk van de in 1886 te Deinze ge boren Vlaamse schilder Albert Saverys. Deze expositie kwam tot stand dank zij de medewerking van het ministerie van Open baar Onderwijs en enkele bruikleengevers in België. Saverys was hier voor de oorlog meer bekend dan thans. Lange tijd had ik niets van deze figuur gezien. Saverys wordt tot de belangrijke figuren van zijn land gerekend, hij was professor aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten te Ant werpen en is lid van de Kon. Vlaamse Academie. Saverys beantwoordt eigenlijk geheel aan wat men zich van Vlamingen pleegt voor te stellen. Hartelijk, sappig, gezond aards, blij, kleuriger, het zijn alle eigenschappen, die we voorheen toch wel bij buurman Belg zochten en veelal von den. SAVERYS debuteerde met luministisch werk. Het is niet verwonderlijk dat een jong schilder in de tijd. dat het pointillisme levend was, in die richting iets betrachtte. Maar Saverys' hier vertoonde „Peerelaar" wijst op een vrij volgen van de richting, op maar een gedeeltelijk gebruik van de mid delen, die men voorstond. Volgens Streu- vels in zijn inleiding zou Saverys ook ver der niet door anderen beïnvloed zijn. Men leest echter in de kleine biografie van een verwerking van invloeden van Van Gogh, Ensor en Turner. Ensors invloed herkent men in „Kermis Mechelen". Door het. onderwerp ligt een herinnering aan Ensors werk voor de hand. Turners invloed zou den we in vele van Saverys' luchten kun nen herkennen. Invloed van Van Gogh kwam ik in het hier geëxposeerde niet tegen. Wel dacht ik bij het doek „Oogst" aan Permeke, bij een van de stillevens met vissen aan de Franse schilder Villon en bij andere zaken aan Kokoschka en De Vlaminck. De overeenkomsten tussen Sa verys' werk en dat van De Vlaminck zijn geen gevolg van wederzijdse beïnvloeding maar van overeenkomsten in natuur en voelen. De overeenkomst met een Villon vindt zijn oorzaak in de bewustwording op schilderkunstige waarden na het grote en voor zovelen geldende voorbeeld van Cé- zanne. Saverys is een rasschilder als onze Sluijters dat was. Wanneer de laatste an- derer voorbeeld volgde was het resultaat zelfs vaak een sterker en toch zeer eigen schilderij. Mocht Saverys dan al wat ge zien hebben van anderen, wat we bij een professor aan een schilderacademie toch wel mogen verwachten, dan kan hem dat* geholpen hebben tot een bezinning toch weer op zijn zeer persoonlijke eigen schappen. NU WAS ER IN de Vlaamse schilder kunst van voor de laatste oorlog voor mijn gevoel toch altijd méér een eenheid speur baar dan in die van Nederlandse tijdge noten. En zo zien we Saverys ook wel dicht bij een Opsomer komen. Van bedoel de eenheid zal men mogelijk ook iets kun nen zien in het Singer Museum, waar een tentoonstelling van verscheidene tijdge noten van Saverys verwacht wordt en het zou goed zijn als hij daar op ook vertegen woordigd zou zijn. Als van echte rasschilders is er van Sa verys niet veel meer te vertellen. Zijn werk geeft ons geen problemen. Hij zegt er mee wat alleen langs schilderkunstige weg gezegd had kunnen worden. Zoals hij de dingen ziet kunnen we ze ook zien, zagen wij ze al of meenden we ze na kennis making met enige litteratuur te zullen zien. Ik had me de Leie, waaraan zo veel schilders werkten, eigenlijk nooit anders voorgesteld als Saverys dat riviertje schil derde. Niet onmogelijk is het dat Neder landers Saverys soms ietwat te behaag- zuchtig zullen vinden. Bepaalde schilde rijen vertonen mij plekken, die iets te ge makkelijk werden gedaan. Maar alles is wel echt, eerlijk en zonder die buigingen naar een publiek, die andere in dit museum vertegenwoordigde schilders wel maakten. Het museum kon enige nieuwe kabinet ten in gebruik stellen. Het bezoek is er bijzonder goed te noemen en dat maakt het mogelijk dat men van exposities hier nog veel verwachten kan. Het weerzien van een en ander uit de eigen collectie van het museum deed me overigens weer veel plezier. Bob Buys „Stilleven 1948" (uit de verzameling van het Museum van Schone Kunsten te Gent) van Albert Saverys. Van de drie hieronder genoemde platen ma ken er twee deel uit. van een serie met op namen van balletmuziek, terwijl men voorts een bespreking aantreft van een opname met werken van hedendaagse Amerikaanse com ponisten: Aaron Copland en Morton Gould. Geestelijk en lichamelijk wordt de man moe. Als het korte stukje komt waarin ze hem verfilmd hebben, merkt hij niet dat hij lacht; om die mensen, die later in de bioscoop zullen denken dat deze opnamen van het front komen. Hoe bebben ze ge sjouwd om die verrekte mitrailleur in die kuil, ver achter de werkelijke stellingen, te krijgen; zijn broer en hij. Alleen om die vent van de film een plezier te doen. DE MAN BLIJFT gespannen toekijken als hij zijn broer voor het laatst gezien heeft. Hij heeft er recht op dat hij hem nog een keer ziet. Als aan het einde van de film krijgsge vangenen in een lange stoet voorbijtrek ken, zoekt hij tussen de slordige gelede ren. HET IS BIJ HALF TWAALF als de man moe en teleurgesteld op het glim mend natte plaveisel voor de bioscoop staat. Hij vervloekt zichzelf voor deze zin loze hoop. Tot morgenmiddag, de eerste middagvoorstelling, blijft zijn broer ver mist. Joh. Ratsma „FAVOURITE BALLET MUSIC". On der deze titel brengt Decca een serie 25 cm-platen in de handel die de be langstelling zullen hebben van de bal letenthousiasten en in 't bijzonder van de kleine meisjes die na schooltijd op de pointes ronddraaien en de ratten- kopjes die ervan dromen zelf nog eens „petits rats" te worden bij een ballet groep. Tot nog toe zijn er zeven platen uitgekomen, waaronder selecties uit het Zwanenmeer, de Notenkraker, Coppélia, en Giselle. Het ter recensie gestuurde exemplaar BR 3015 bevat werken van Meyerbeer en Massenet, gespeeld door het Philhar- monisch Orkest van Israël, onder lei ding van Jean Martinon. Van Meyer beer: „Les Patineurs", zeven nummers georkestreerd door Constant Lambert, de vroegere dirigent van het Sadler's Wells Ballet. Het is echt muziek die hoort bij de ouderwetse schouwburg met loges en rood pluche, en op het podium de sprookjeswereld van graciele wezentjes in crinolines en montere mannen met vadermoorders. Zo'n „pas seul": trompet met kittige castagnetten, „pas-de-deux": kwijnende cello-solo met harp, „pas-de-trois": hoem-pa-pa met bekkenslagen, dat liegt er niet om. De strijkersklank is in de opname wat kort en dor geworden, maar misschien is dat juist wel zoals het hoort, wan neer men denkt aan het papieren ge luid dat opstijgt uit te nauwe orkest bakken in ruimtes waarvan de akoe stiek vaak meer op het woord dan op muziek is berekend. TER KEERZIJDE zeven stukken, bal letnummers ook, uit de opera „Le Cid" van Massenet (1885). Ze hebben Spaan se titels wat men af en toe er wel bij moet weten, want zo'n Aragonaise bij voorbeeld zou beter in de „Bouffes Pa- risiens" van Offenbach thuishoren dan in de buurt van Saragossa. Habanera- ritmes en dergelijke moeten het Spaanse cachet geven, maar muzikaal is het nog al onbeduidend, zij het niet zo kermis achtig als Meyerbeer. De orkestklank is op deze plaatzijde aanmerkelijk beter. AARON COPLAND APPALA CHIAN SPRING. Dit is de eerste plaat die in deze rubriek wordt besproken van het merk „Everest" (LPBR 6002) dat blijkbaar over goede opname-tech nici beschikt, want de klank is vol en helder. De uitvoerenden zijn het Lon don Symphony Orchestra dat men en kele weken geleden ook in Haarlem heeft kunnen horen, de dirigent is Wal ter Süsskind. Ook over hun aandeel niets dan lof, maar weinig of niets hiervan voor de opgenomen werken, beide van Amerikaanse bodem. Aaron Copland, de componist van „Appala chian Spring", geldt als een van de be langrijkste componisten in de Verenigde Staten, en deze balletmuziek die hij in 1944 schreef voor Martha Graham en haar ensemble geldt als een van zijn belangrijkste werken. Misschien is het heel geslaagd als ondersteuning van het toneelbeeld dat betrekking heeft op een lenteviering in voortrekkersgeest door een man en een vrouw die een nieuw huis bouwen, een lekenprediker en zijn volgelingen, en een pioniers vrouw die droomt van het beloofde land. De muziek heeft simplistische stoerheid en vriendelijkheid en ze is „clean", net als de omslagen van de Saturday Evening Post of de tafreeltjes van Grandma Moses. Spanning, opwin ding, raadsels worden er niet in gebo den. De partituur ruikt naar het hars van dik, glad geschuurd hout, waar men goede planken van zaagt voor de blok hut. Kennelijk is geprobeerd de „Ame rican way of life" te schilderen met grondstoffen uit Europa: Strawinsky vooral en Milhaud, verpakt in gesteri liseerd plastic en met een lachende kleurenfoto voorop. Misschien eet men het daar voor zoete koek op. Onze smaak is op een wat giftiger, geraffi neerder stijl ingesteld. Zelfs Haarlem ligt tenslotte nog dichter bij Parijs of Griekenland dan Manhattan. AAN DE ANDERE plaatzijde: een andere kant van wat moet doorgaan voor echt-Amerikaans scheppend ver mogen. Morton Gould is een knap ar rangeur en als zodanig uit de amuse- mentsbusiness voortgekomen. Hij is aan liefhebbers van het semi-populaire genre bekend als componist van de Latin-American Symphonette en van „Interplay" voor piano en orkest. (Goulds super-stylization of commer cial jazz approaches high art", zegt de hoestekst hierover). Ook de hier op genomen „Spirituals" uit 1941 genieten grote bekendheid. Zoals zo vaak wan neer een handig, geroutineerd bewerker zich wil doen gelden als scheppend musicus met serieuze pretenties Gershwin was een uitzondering, tot op zekere hoogte is de spoeling dun. Voor de zoveelste maal wordt uit de nectar die eertijds de verdrukte negers lafenis schonk, een slappe limonade ge trokken. Alleen een enkele Europeaan: Ravel, Milhaud. is de metamorfose ge lukt van Afro-Amerikaanse melodie en ritme tot een geheel nieuwe structuur waarin deze gegevens naar hun uiter lijk misschien ternauwernood, naar hun wezen daarentegen des te heviger aanwezig zijn. Maar dat was dan ook méér dan „Super-stylization". RAVEL DAPHNIS ET CHLOÉ, Suite nr. 2 herinnert ons er daarna weer aan wat muziek kan zijn. Zij is uitgebracht door Fontana (495035 CE) als onderdeel van een „Balletserie" op 45-t.oeren-plaatjes die dus minder speel- duur hebben en goedkoper zijn dan de eerstgenoemde reeks van Decca. Het Residentie-Orkest speelt onder leiding van zijn dirigent Willem van Otterloo Men kent diens affiniteit met de sfeer van Ravel en het geheel klinkt dan ook spits, briljant en vurig. Goede opname kwaliteit, al had men zich daar waar het orkest als een waaier opengaat (in „Lever du jour" en in de slotdans) een iets breder bereik kunnen voorstellen. Sas Bunzc

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 18