Opdat men zich zal bezinnen
Bevrijding zonder muziek
REIS OM DE WERELD IN VIER MAANDEN
IN HET THEATER DER NATIES TE PARIJS
Litteraire
Kanttekeningen
ZATERDAG 7 MEI 1960
Erbij
PAGINA DRIE
Kort verhaal door
Maurits Mok
C. J. E. Dinaux
Oecumenische werkkam
pen in Nederland
Mirjam keek dikwijl naar de vioolkist.
Die werd hier maar zelden geopend en
dan nog alleen maar om het instrument
te inspecteren. Van bespelen kon geen
sprake zijn; de mensen uit het grote huis
waren bang dat het geluid de buren zou
bereiken.
Neuriën mocht natuurlijk wel ep. in 't
begin deed Mirjam dat dan ook. Altijd
weer die paar maten van Schubert, alsof
ze geen andere muziek kende. En telkens
weer bleef het bij de inzet.
„Zodra de moffen weg zijn, spelen
moeder en ik die sonate voor je„" zei
haar vader.
„Och, dan mogen jullie spelen wat je
wilt," antwoordde het kind.
Maar Jozef en Hendrien namen zich
voor, de bevrijding met het spelen van
die sonate te verwelkomen. Er stond in
het grote huis een piano en ze zouden
de kunst niet verleerd zijn, als de gro
te dag was aangebroken. Ofschoon deze
wel lang op zich liet wachten. Hartver
scheurend lang. Ze voelden zich tijdens
de donkere grimmige winter in hun schuur
tje als belegerd. Door weer en wind, door
eenzaamheid en niet het minst door ge
ruchten. In het dorp werden herhaalde
lijk razzia's gehouden. De geruchten wer
den op een dag tastbare werkelijkheid.
De buurt was afgezet. Maar hun gastheer
liet zich niet uit het veld slaan. Onder
de vloer van het grote huis had hij een
schuilplaats gemaakt.
DAAR LAGEN ZE letterlijk ondergedo
ken, plat uitgestrekt, blind, zwijgend. Op
zeker ogenblik hoorden ze een oud bekend
geluid: het dreunen van laarzen over de
vloer boven hun hoofd. Mirjam kreunde
even; haar moeder wist in het donker de
mond van het kind te vinden en drukte
haar hand erop. Het laarsgestamp ver
dween, maar pas een hele poos later wer
den ze uit hun hol gehaald.
Een andere duisternis ontving hen; het
was avond geworden. Mirjam, die zich
aldoor flink had gehouden, schreide zacht
jes. De vrouw des huizes streelde haar
over haar hoofdje.
„Wat zou u ei-van denken," vroeg ze
aan Jozef en Hendrien, „als ik Mirjam
naar de boerderij van m'n broer bracht?
TOEN HET JAAR 1943 een eindje
teas gevorderd, vonden ze het niet langer
verantwoord te blijven rondlopen. Het
was onderduiken of gegrepen worden bij
één van de razzia's die vrijwel dagelijks
plaats vonden. Familieleden, vrienden,
kennissen, gisteren nog ontmoet, waren
een dag later uit hun huis verdwenen;
met hun blinkende gele ster op en geen
andere bagage dan een rugzak naar de
Schouwburg gesleept, dat voorportaal
van een onbel<ende ruimte die al dui
zenden had opgeslokt.
Op de Joodse school, die Mirjam be
zocht, ontbraken nu eens een aantal
kinderen, dan weer een onderwijzer. Ze
kwamen niet terug. De lege plaatsen
werden talrijker dan de bezette en iedere
plaats was een gat, waardoor Mirjam
zozeer werd gefascineerd dat ze nauwe
lijks haar aandacht bij de lessen kon
houden. Haar ouders besloten haar er
niet meer heen te laten gaan. Daarom
bleef Mirjam thuis, waar men iedere
avond de laarzen kon horen naderen. Dat
werd een obsessie, waartegen zelfs de
muziek niet op kon. De muziek die Jozef
Polak op zijn viool maakte, dikwijls op
de piano begeleid door Hendrien, zijn
vrouw. Ze waren musici van beroep en
Mirjam vormde nog hun enige toehoor
der, althans zolang de muziek niet tot
zwijgen was gebracht. Dit gebeurde toen
links en rechts in hun straat woningen
werden leeggehaald. Jozef borg zijn
viool in een diepe kast. De piano bleef
staan, zwaar, argeloos, onbeschermd.
MIRJAM MISTE de muziek, want zij
had de aanleg van haar ouders geërfd.
Maar zij was negen jaar en begreep dat
Onze tuin- en kamerplanten
Anthurium scherzerianum kent men be
ter als de flamingo-plant; een dankbare
kamerplant, waarvan men vele jaren ple
zier kan hebben. Dit is een zogenaamde
eilandplant; ze moet op een geïmprovi
seerd eilandje gekweekt worden. Een diep
bord met water moet men vullen; daarin
komt een omgekeerd theeschoteltje en dan
zo dat de bodem juist boven het water uit
komt; daarop wordt de pot gezet en de
plant staat dus wel met de voet vlak boven,
maar niet in het water; ze zal dan van de
opstijgende, vochtige lucht kunnen profite
ren en dat is voor de flamingo erg belang
rijk; die houdt van een vochtige atmosfeer.
Zelfs als men dus de plant dit genoegen
doet zal men toch dagelijks de vrij grote
bladeren een beetje moeten bevochtigen;
gebruik er vooral lauw water voor; het
leidingwater zo uit de kraan is veel te
koud. Het gietwater zal ook op tempera
tuur gebracht moeten worden en doe dus
eerst een scheut warm water door het koiL-
de heen. De flamingopant kan ook wel
vrij veel voedsel hebben en het is wel nut
tig haar wekelijks een beetje opgeloste ka-
merplantenkunstmest te geven. Van half
april tot half september zal men haar in
een zonnige vensterbank op het zuiden wel
een beetje tegen de felle zon moeten be
schermen.
G. Kromdijk
dat dood op hen loerde.' Toch ging zij
nog wel eens voor de piano zitten om
vingeroefeningen te spelen. En de dag
vóóor ze vertrokken het was een rus
tige, mooie voorjaarsdag vroeg zij
haar vader en moeder of het vandaag
niet weer kon. Wat? Muziek maken na
tuurlijk. Bijvoorbeeld die sonate van Schu-
bei't, voor viool en piano, die zij zo mooi
vond.
„We gaan morgen weg", zei haar va
der, alsof dit een afdoende verklaring voor
zijn weigering was.
Mirjam vergat Schubert op slag. Het avon
tuurlijke vooruitzicht verrukte haar. Uit
hun woning waren al tal van voorwerpen
verwijderd. De kaalheid hier had haar bij
na evenveel angst aangejaagd als de le
ge plekken op school. Maar nu bleek het
alles slechts een overgang naar een nieuw
leven. Ze zouden zich schuilhouden en in
middels zou de oorlog voorbijgaan. En daar
na zou er geen Duitser meer zijn die hun
iets kon maken.
DE VOLGENDE MORGEN, in alle vroeg
te gingen ze op pad. Mirjam was niet
meer verrukt, al boeide de onderneming
haar wel. Maar haar vader en moeder
keken zo behoedzaam om zich heen, dat
ook het kind zich het nog steeds dreigen
de gevaar weer duidelijk bewust werd.
In deze buurt kende iedereen hen. Er was
weliswaar geen mens te zien, maar mis
schien gluurde er iemand door een gor-
dijnkier en ze droegen geen ster meer.
Jozef hield aan zijn ene hand zijn vi
oolkist, aan zijn andere hand een koffer.
Ook Hendrien droeg een koffer en Mir
jam een uitpuilende tas. Ze kreeg het een
beetje warm, maar toen ze eenmaal in
de vroege tram zaten, was ze weer op
gewekt. Het was zo lang geleden dat ze
in een tram had gezeten. De trein was
een haast nog grotere heerlijkheid. Ze za
ten in een volle coupé en werden snel
weggevoerd van de stad waar iedere dag
weer akelige tonelen voorvielen. Het land
was bezet, overal waren Duitsers, maal
ais je uit de treinraampjes keek, leek het
of er louter vrijheid heerste.
Ze stapten op een stil perron uit. Nog
was de werkdag voor de meeste men
sen niet aangebroken. Bijna verlaten la
nen tekenden zich buiten het station af.
De bomen waren nog niet groen, maar
er zaten knoppen aan en misschien, dacht
Mirjam, zou ze morgen al een begin van
bladeren kunnen zien.
ZE PASSEERDEN een paar Duitse sol
daten die geen acht op hen sloegen. Toch
huiverden ze alle drie. Het was een ver
re wandeling; er schenen nog vele lanen
vóór hen te liggen. Om haar angst te
verdringen begon Mirjam de eerste ma
ten van haar geliefde Schubert-sonate te
neuriën. Ze deed het zo zacht dat haar
ouders het niet konden horen, maar toch
hield ze ermee op, uit vrees hen te hin
deren. Het was nu geen tijd om aan mu
ziek te denken.
Jozef sloeg een tuinpad in. Zijn vrouw
en dochter volgden hem. Ze liepen langs
een groot huis, een diepe tuin in. Daar,
achter wat struiken, lag een gebouwtje,
eigenlijk niet meer dan een schuur. Er
was een raam in en uit het stak een
schoorsteenpijp omhoog.
„Hier is het", zei Jozef, terwijl hij de
deurkruk omlaagduwde, alsof hij de be
woner van het huisje was.
Ze werden er inderdaad de bewoners
van. Ze leerden ieder plekje van muren
en vloer, iedere houtvezel, iedere groef
in de stenen kennen. Mirjam zag de bla
deren van de struiken uitkomen en spoe
dig wist ze precies hoeveel het er waren.
Ze zag ze tot wasdom komen en ook ver
welken. De school- en leesboeken die haar
ouders voor haar hadden meegenomen,
kon ze na drie, vier maanden spellen.
Soms kwam er iemand uit het grote huis
en bracht haar een ander boek. Het gro
te huis zelf zag ze niet meer. Zij noch
haar ouders mochten verder komen dan
de struiken die het schuurtje verborgen.
EN TOEN DE BLADEREN begonnen
te vallen, mochten ze alleen nog maar na
donker uit hun schuilplaats. Inmiddels
hadden ze elkaar alles gezegd wat ze maar
konden bedenken. Alleen wanner hun
nieuws van de radio werd overgebracht,
was er nog iets te bepraten, maar ook
dat verschilde van de ene dag op de an
dere niet veel.
Daar zit ze goed en hier moet ze
misschien telkens onder de grond."
„Zijn er ook koeien"? vroeg Mirjam.
Er waren koeien en een paard en gei
ten en kippen. Mirjam wilde er wel heen,
vooral omdat mevrouw zei dat de oor
log nu niet lang meer duren kon.
Het werd nu iets leger in het schuur
tje. „Als de bevrijding komt, spelen we
Schubert voor haar", zei Jozef vaak
en Hendrien knikte dan. Ze kregen goe
de berichten over Mirjam. En Mirjam
over hen. Totdat haar ouders bij een ver
rassende inval werden opgepakt. Toen ver
nam het kind dat ze voorlopig ergens an
ders waren heengegaan. Ze schreide nu
niet. Ze wist niet waarom de paar ma
ten Schubert in haar opwelden. Niet dat
zij ze neuriede. Op die gedachte kwam
ze niet eens.
En toen kort na de bevrijding de vroe
gere gastheer van haar vader haar diens
vioolkist in de handen gaf, welde er in
't geheel geen muziek in Mirjam op, laat
staan dat ze er aan dacht te neuriën.
„NIETS onwaarschijnlijker dan de ge
schiedenis die echt is gebeurd, in onze da
gen, in onze beschaving, die wij met deze
ogen hebben gezien, met deze handen
hebben gedaan, een hele oorlog van vijf
jaar lang, vijftien jaar later nog niet voor
bij", schrijft J. W. Schulte Nordholt in
het gedicht, dat het aan het „herdenkings
jaar 1960" gewijde nummer van „Maat
staf" de eerste aflevering van de acht
ste jaargang opent. Niet voorbij, zegt
Schulte Nordholt en aan de binnenzijde
van het omslag van dit Maatstafnummer
kan men bij enkele overdrukken van zeer
recente dagbladartikelen met bloedrode
schrijfletters het teken aan de wand le
zen: „anno 1960, en nog niets geleerd",
staat er in het handschrift van de redac
teur Bert Bakker: een Afrikaanse bis
schop uit Oeganda kreeg geen kamer in
een blank hotel in Seligenstadt werd de
vijfentachtigjarige Isaak Hamburger door
dreigbrieven van nazibarbaren bestookt
een dominee in Zuid-Afrika achtte zich
niet geroepen om tijdens een mijnramp
„de familie van ingesloten neger-arbei-
desr te bemoedigen". Niet voorbij: neo
fascisten roeren zich in Italië, in Spanje
wordt in stilte onverlet een schrikbewind
uitgeoefend, Hitlergébroed of wat het mag
zijn besmeurde de ene synagoge na de
andere met het vloekteken van het haken
kruis, achter het „ijzeren gordijn" wordt
de vrijheid in concentratiekampen ge
smoord men leze er de Duitse roman
van Eva MUthel „Für dich blüht kein
Baum" maar op na is het aantal
schrijvers, die in wanhoop zelfmoord
moord pleegden, schrikbarend; en in Zuid-
Afrika woedde dezer dagen de terreur van
de apartheid met een nazi-gelijke cyni
sche koelbloedigheid. En zo voort en
niet voorbij. Nog altijd rollen de doden
treinen door de nacht van het menselijk
geweten, nog altijd sluipt de mensenjager
rond, azend op de buit van een verdach
te huidskleur, een ongewenste geloofsbe
lijdenis, een democratische politieke over-
ting of hij nu „Grüne" heet of an
ders. „Tranen", dicht Schulte Nordholt,
„de tranen van de verdrukten" de we
reld is er boordevol van. Het is goed te
herdenken wat tussen de tiende mei 1940
en de vijfde mei 1945 gebeurde. Het is goed
te bedenken wat sindsdien niet ophield
te gebeuren in naam van een leuze, in
naam van de macht, het geweld, het on
verstand, de haat, de rancune, de eigen
dunk, het belang, een heilsleer. Het is
goed te herlezen hoe dictatuur en ver
raad en ivillekeur en vertreding van de
menselijke waardigheid hand in hand gaan
hoe die dwingelandij ook heten mag en
waar ze ook wordt uitgeoefend; goed,
daar bij te beseffen hoe de democratie,
die méér dan een politieke instelling wil
zijn, dag aan dag wordt bedreigd, van
buitenaf en van binnenuit. Het is goed
zich te bezinnen op wat er gebeurde en
op wat er gebeurt, veraf en dichtbij.
DE VIERDE DRUK van het boek, dat
als eerste na de bevrijding in romanvorm
het schrikbewind van de nazi's en hun
handlangers eens en voor altijd vastleg
de, van „De laars op de nek" door Mau
rits Dekker, verscheen in de goedkope
Ibis-serie van de Leidse uitgever A. W.
Sijthoff juist op tijd om in deze meidagen
wakker te roepen wat mettertijd vergeten
dreigt te worden. Ik heb voor deze roman
thans nóg meer bewondering, ik ben er
nog meer door getroffen, dan ten tijde
van zijn eerste publikatie in december
1945. Niet omdat de schrijver zijn lijvige
werk comprimeerde, maar omdat nü, na
twintig jaar van bezinning, pas ten volle
blijkt met hoeveel zelfbeheersing deze
aangrijpende roman werd geschreven
tijdens de bezetting. Toen, onder de on
middellijke indruk van de overrompelen
de gebeurtenissen, zou de emotie maar
al te gemakkelijk en al te vergefelijk de
objectieve waarheid hebben kunnen ver
tekenen. Maar het was en het blééf zoals
het daar bitter, spottend, satirisch, iro
nisch, humoristisch, lévend, en aankla
gend beschreven staat: de beklemmende
voorgeschiedenis waarin het onheil zich
dreigend samenbalt, de invasie, het ver
raad der verraderlijken, de eerste pogrom
op het Rembrandtsplein, de machteloze
staking, het groeiend verzefe het medisch
„contact", de angst, de haat, de moed,
de afschuw, de sluipmoord van de „Grü-
nen" en hun Nederlandse beulsknechten,
het leed, het doodsnet dat met perfide
Maurits Dekker
sluwheid om ons Joodse volksdeel werd
dichtgetrokken: „Dag Esther, Rachel en
kleine Saar, dag moeder, vaarwel ver
trouwde bekende stad met je oude huizen,
waarin warme knusse kamers de sjabbes
soep dampte, met je sjoel vol lichtjes op
simchas toure.Dekker was niet over
rompeld. hij was voorbereid op het ergste,
hij ha dringend gewaarschuwd, zoals hij
nog en weer waarschuwt. In 1936 had hij
getracht in „Lauwerkrans en Hakenkruis"
DE WERELDREIS van vier maan
den in een schouwburgfauteuil ver
volgt haar gang in het Parijse Thea
ter der Naties. Op 15 maart zijn we,
zoals reeds bericht, ter ere van de
Frans-Afrikaanse gemeenschap in de
oerwouden van de Ivoorkust gestart
om daarna nog enkele dagen in de
buurt te blijven verwijlen, toen het
nationale gezelschap van Mali zijn
dansers, danseressen en muzikanten
had afgevaardigd die, voor 't eerst
op dit continent en zelfs buiten hun
dagelijkse omgeving, hier hun ver
toningen en voorstellingen kwamen
geven. Vertoningen, voorstellingen?
Laat ik liever zeggen dat deze Sene-
galezen en Soedanezen een aantal
ongetwijfeld waarheidsgetrouwe ta
ferelen demonstreerden uit hun eigen
dagelijks leven, waarbij het publiek
zich dan ook zeer wel meende voor
te kunnen stellen hoe 't daar in die
streken toegaat. Meer realistisch
dan schoon of verheven, en de emo
ties, die de zaal onderging, waren
dan ook navenant. Toen als hoogte
punt van een rituele dans een kip
lijflijk de kop werd afgesneden,
waarna de danser-duivel-bezweer-
der het bloed uit het nog spartelende
lichaam opzoog, kon ik vooral onder
het vrouwelijk deel van het publiek
vele deserties registreren.
DE DIRECTIE van dit internationale
monsterfestival had het terecht wenselijk
geoordeeld in het overbelaste program
ma toch een ruimte van twee vrije dagen
te scheppen, om het auditorium in staat te
stellen zich psychisch om t'e schakelen
voor de volgende étappe. En die adem
pauze was nog maar bescheiden uitgeme
ten. Want de volgende dagen was West-
Duitsland aan bod, dat een menu had
voorbereid dat enkel substantiële scho
tels omvatte. Racine's Phèdre mogelijk
om Frankrijks minister voor de cultuur,
André Malraux, die van oordeel is dat
de nationale klassieken in zijn land ver
onachtzaamd worden, mild te stemmen?
gevolgd door Lessing's „Nathan der
Weise" en besloten met Ionesco's (recen
te) „Rhinoceros". Voor een directeur die
zich bewust is van het feit dat zijn taal
in Parijs slechts door een betrekkelijk
klein deel van het publiek verstaan of
zelfs maar gevolgd zal kunnen worden,
blijft de keuze van de stukken altijd een
wisselvallige opgave. Lessing en Racine
vormden een evenwichtig span ter ver
tegenwoordiging van Europa's klassieke
toneeltraditie en voor die keuze kon men
zich dus met gepaste eerbied buigen, te
meer waar het Schauspielhaus uit Dus-
seldorp zijn beste krachten had afgevaar
digd. Maar hartelijker en vitaler was toch
de belangstelling en de waardering, toen
lonescos „Rhinoceros" in het Duits
de planken 'op kwam stormen. Men kende
hier het dier en zijn symbolische la
ding uit de voorstellingen die Jean-
Louis Barrault van het stuk gegeven had,
doch in de Duitse versie kwam deze neus
hoorn ontegenzeglijk aanzienlijk voor
deliger tot zijn recht. Barrault had deze
Ionesco in de sfeer van La Fontaine ge
trokken, terwijl de Duitsers hem benaderd
-hadden vanuit de gezichtshoek van het
expressionisme, waardoor het stuk een
kracht en ook een dreiging verwierf die
het in de Franse lezing ontbeerde. Die
mogelijkheden van belichting van een
stuk of een schrijver vanuit de visies van
verschillende nationale temperamenten
blijft zeker tot de belangwekkendste
winstposten van dit grootse theaterexpe
riment behoren.
MAAR INTUSSEN zijn we via de Phi-
lippijnen die een charmant danspro-
Een Columbiaanse toneelgroep speelde in
het Theater der Naties „Aan Gods rechter,
zijde". De foto toont een der scènes hieruit:
Jezus daait af in een Columbiaans volks
café.
gramma, dat het midden hield tussen folk
lore en goed variété, en de Perzen die
een nationale legende naar de planken
transponeerden, waarvan een iegelijk het
fijne niet ganselijk snapte al lang weer
in Zuid-Afrika gearriveerd. Ook in dat
werelddeel kan men, door zijn toneelkij
ker, nog frappante avonturen beleven.
Daar was dan het experimentele theater,
uit Cali, in Columbia, dat twee avonden
met verschillende programma's voor zijn
rekening genomen had. Columbia ging tot
dusver, bij mijn weten, niet door voor een
land dat op een uitzondexdijk hoge
theatercultuur kon bogen en, terwijl de
verwachtingen dus niet torenhoog ge
spannen waren, werd men hier geplaatst
tegenover een kleine troep die ook de al
lerbeste Franse- of andere Europese-ge-
zelschappen geen meter uit de weg be
hoefde te gaan. Dit was groot toneel, want
het duivelse verschijnsel „Hitier" te ver
klaren, twee jaar later protesteerde hij
met alle felheid van zijn afschuw tegen
de Duitse pogroms in „Een schot viel in
Parijs", waarbij Ed. Hoornik in zijn vers
„Pogrom" een snerpend noodsignaal liet
horen waar hij dichtte: „Het is maar tien
uur sporen naar Berlijn". De inleider
van Dekkers oorlogsroman, B. A. Sijes
(wetenschappelijk medewerker aan het
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie)
heeft duizendmaal gelijk: „De laars op
de nek" is actueel, is dringend actueel,
want het stelt zich te weer „tegen elke
vorm van machtsuitoefening".
IK SLA de zeldzame fotoverzameling op,
die Paul van 't Veer samenstelde met be
knopte begeleidende teksten van zijn hand
en die De Arbeiderspers deed verschijnen
onder de wat minder gelukkige titel „Kijk
boek" van „De tweede wereldoorlog".
Beelden: einde van de eerste wereldoor
log, de Spartakusopstand, de mars naar
Rome Mussolini, die men toen toch wel
een beetje „sympathiek" vond de mis
lukte mars door München van een zekere
Hitler, die „het wel niet zo bont zou ma
ken"; gebalde vuisten en gestrekte armen,
laarzen, karabijnen, parades; het verraad
van München, schuddende handen die een
Judas-vrede bezegelen Oostenrijk, Tsje-
choslowakije, Polen. En dan: de „phony-
war', de invasie, de „Grünen" op het Dam
rak, stoottroepen op de Place de la Con
corde, de S.A. en de W.A. die marcheert,
de Jeugdstorm die kwinkeleert, de Jood
die krepeert tot het bittere einde toe,
tot de vijfde mei waarop de oorlog ge
wonnen en de vrede verloren werd. Ik zie
op bladzijde 149 Poolse Joodse kinderen,
met de handen in de hoogte en Nazihelden
met de sten-gun in aanslag achter hun
rug alle foto's van slagvelden, van oor
logsgeweld, van puinen en luchtaanvallen,
verzinken daarbij in het niet.
EN IK LEES in Anne Franks „Verha
len", die zojuist bij de uitgeverij „Con
tact" zijn verschenen: jeugdige, aandoen
lijke schrijversproeven van een begaafd
meisje, dat voor ons een symbool is ge
worden van een meisje, wier zedelijke
moed, wier geluksverlangen, wier angst
en hoop, wier geestelijke vroegi-ijpheid en
gaafheid ons de ogen doen neerslaan. En
kele verhalen, sommige fragmenten, kon
men kennen uit het indrukwekkende
Fischer-deeltje, dat Ernst Schanabel in
1958 samenstelde aan de hand van ge
sprekken met de tweeenveertig door hem
opgespoorde personen, die Anne Frank
hebben gekend. Lees „Blurry", het ver
haal van het beertje dat de wereld wilde
ontdekken en terugkeerde zonder haar ge
vonden te hebben. Lees in een dagboek
aantekening hoe deze kleine Anne Frank,
die door één „Grüne" en vijf Nederland
se kompanen uit haar „achterhuis" de
dood tegemoet werd gevoerd, de kracht
vond in „innerlijke dingen" om als veer
tienjarige te schrijven: „rijkdom, aanzien,
alles kan je verliezen, maar dat geluk in
eigen hart kan alleen maar versluierd
wordenHet geluk en links en
rechts de loerende mensenjager, de vrij
heidsbelager. Toen en nu.
Zouden er nóg zijn die geloven, dat het
„zo'n vaart niet zal lopen" als de ge
strekte arm weer omhooggaat of de ge
balde vuist toeslaat?
alleen kunstenaars van ras vermogen het
de taalbarrières zo ongemerkt (vrijwel)
weg te spelen. „A la droite de Dieu" (aan
Gods rechterzijde) was een zeer boeiende
en geslaagde poging bijbelse, histo
rische en folkloristische motieven met ac
tuele elementen te vermengen. Jezus ver
richt hier zijn wonderen in een Colum
biaans café, maakt daar blinden ziende en
kreupelen lopende, om later de ontluiste
ring van zijn zending verbijsterd te moe
ten gadeslaan. Zowel de Heiland, geflan
keerd door Petrus die de sleutel van de
hemelpoorten aan zijn gordelriem heeft
hangen, als de duivel met zijn schild
knapen, draagt maskers, terwijl de heden
daagse personages hun eigen gelaten ver
tonen. Door dat onderscheid in voorko
men werd een zekere symbolische afstand
geschapen; om zo tevens ieder spoor van
profanatie uit te bannen. En de frisheid
en de spontaniteit waarmee door dit ge
zelschap gespeeld wordt, herinneren aan
de beste voorstellingen van het Londense
Workshop-theater dat, in beginsel, trou
wens eveneens uit begaafde amateurs is
geconstitueerd.
Wanneer we komende weken nog meer
van zulke verheugende ontdekkingen mo
gen doen, dan zullen we ook aan deze
nieuwe wereldreis in een schouwburg
fauteuil dankbare herinneringen bewaren.
Frank Onnen
Deze zomer zullen in Nederland vier
oecumenische werkkampen plaatsvinden.
De deelnemers jonge mensen tussen
de 19 en 30 jaar, behorende tot verschil
lende rassen en kerken werken hier
te zamen aan een of ander project, dat
uitgevoerd moet worden. Naast de dage
lijkse arbeid worden in de werkkampen
korte kerkdiensten gehouden en wordt er
tijd ingeruimd voor discussie en ontspan
ning. Enkele jaren geleden werd in ons
land een dergelijk kamp in Apeldoorn
gehouden, waar de jonge mensen meege
werkt hebben aan het tot stand komen
van een jeugdgebouw.
In Bussum zal met geschoolde werkkrach
ten een buurthuis gebouwd worden, dat ten
dienste zal staan van de hervormde ge
meente. In Nieuwe Schans wordt een ge
meentecentrum vergroot en vernieuwd,
waar zowel ouderen als jongeren uit die
plaats geregeld bijeenkomen. In Wagenin-
gen zal een jeugdhuis van de Stichting
Jeugdzorgwerk Wageningen, waar iedere
week 400 jongeren worden beziggehouden,
worden opgeknapt.
Het vierde werkkamp wordt in Winsum
gehouden, waar het vormingscentrum „De
Breede", dat uit Warffum naar deze plaats
werd overgebracht, zal worden voorzien
van de noodzakelijke outillage. Verwacht
wordt dat uit het buitenland een aantal
jongeren aan deze kampen zal deelnemen
en eveneens dat Nederlandse jeugd naar
het buitenland zal gaan om daar een
kamp mee te maken.