Opdat men zich zal bezinnen Bevrijding zonder muziek REIS OM DE WERELD IN VIER MAANDEN IN HET THEATER DER NATIES TE PARIJS Litteraire Kanttekeningen ZATERDAG 7 MEI 1960 Erbij PAGINA DRIE Kort verhaal door Maurits Mok C. J. E. Dinaux Oecumenische werkkam pen in Nederland Mirjam keek dikwijl naar de vioolkist. Die werd hier maar zelden geopend en dan nog alleen maar om het instrument te inspecteren. Van bespelen kon geen sprake zijn; de mensen uit het grote huis waren bang dat het geluid de buren zou bereiken. Neuriën mocht natuurlijk wel ep. in 't begin deed Mirjam dat dan ook. Altijd weer die paar maten van Schubert, alsof ze geen andere muziek kende. En telkens weer bleef het bij de inzet. „Zodra de moffen weg zijn, spelen moeder en ik die sonate voor je„" zei haar vader. „Och, dan mogen jullie spelen wat je wilt," antwoordde het kind. Maar Jozef en Hendrien namen zich voor, de bevrijding met het spelen van die sonate te verwelkomen. Er stond in het grote huis een piano en ze zouden de kunst niet verleerd zijn, als de gro te dag was aangebroken. Ofschoon deze wel lang op zich liet wachten. Hartver scheurend lang. Ze voelden zich tijdens de donkere grimmige winter in hun schuur tje als belegerd. Door weer en wind, door eenzaamheid en niet het minst door ge ruchten. In het dorp werden herhaalde lijk razzia's gehouden. De geruchten wer den op een dag tastbare werkelijkheid. De buurt was afgezet. Maar hun gastheer liet zich niet uit het veld slaan. Onder de vloer van het grote huis had hij een schuilplaats gemaakt. DAAR LAGEN ZE letterlijk ondergedo ken, plat uitgestrekt, blind, zwijgend. Op zeker ogenblik hoorden ze een oud bekend geluid: het dreunen van laarzen over de vloer boven hun hoofd. Mirjam kreunde even; haar moeder wist in het donker de mond van het kind te vinden en drukte haar hand erop. Het laarsgestamp ver dween, maar pas een hele poos later wer den ze uit hun hol gehaald. Een andere duisternis ontving hen; het was avond geworden. Mirjam, die zich aldoor flink had gehouden, schreide zacht jes. De vrouw des huizes streelde haar over haar hoofdje. „Wat zou u ei-van denken," vroeg ze aan Jozef en Hendrien, „als ik Mirjam naar de boerderij van m'n broer bracht? TOEN HET JAAR 1943 een eindje teas gevorderd, vonden ze het niet langer verantwoord te blijven rondlopen. Het was onderduiken of gegrepen worden bij één van de razzia's die vrijwel dagelijks plaats vonden. Familieleden, vrienden, kennissen, gisteren nog ontmoet, waren een dag later uit hun huis verdwenen; met hun blinkende gele ster op en geen andere bagage dan een rugzak naar de Schouwburg gesleept, dat voorportaal van een onbel<ende ruimte die al dui zenden had opgeslokt. Op de Joodse school, die Mirjam be zocht, ontbraken nu eens een aantal kinderen, dan weer een onderwijzer. Ze kwamen niet terug. De lege plaatsen werden talrijker dan de bezette en iedere plaats was een gat, waardoor Mirjam zozeer werd gefascineerd dat ze nauwe lijks haar aandacht bij de lessen kon houden. Haar ouders besloten haar er niet meer heen te laten gaan. Daarom bleef Mirjam thuis, waar men iedere avond de laarzen kon horen naderen. Dat werd een obsessie, waartegen zelfs de muziek niet op kon. De muziek die Jozef Polak op zijn viool maakte, dikwijls op de piano begeleid door Hendrien, zijn vrouw. Ze waren musici van beroep en Mirjam vormde nog hun enige toehoor der, althans zolang de muziek niet tot zwijgen was gebracht. Dit gebeurde toen links en rechts in hun straat woningen werden leeggehaald. Jozef borg zijn viool in een diepe kast. De piano bleef staan, zwaar, argeloos, onbeschermd. MIRJAM MISTE de muziek, want zij had de aanleg van haar ouders geërfd. Maar zij was negen jaar en begreep dat Onze tuin- en kamerplanten Anthurium scherzerianum kent men be ter als de flamingo-plant; een dankbare kamerplant, waarvan men vele jaren ple zier kan hebben. Dit is een zogenaamde eilandplant; ze moet op een geïmprovi seerd eilandje gekweekt worden. Een diep bord met water moet men vullen; daarin komt een omgekeerd theeschoteltje en dan zo dat de bodem juist boven het water uit komt; daarop wordt de pot gezet en de plant staat dus wel met de voet vlak boven, maar niet in het water; ze zal dan van de opstijgende, vochtige lucht kunnen profite ren en dat is voor de flamingo erg belang rijk; die houdt van een vochtige atmosfeer. Zelfs als men dus de plant dit genoegen doet zal men toch dagelijks de vrij grote bladeren een beetje moeten bevochtigen; gebruik er vooral lauw water voor; het leidingwater zo uit de kraan is veel te koud. Het gietwater zal ook op tempera tuur gebracht moeten worden en doe dus eerst een scheut warm water door het koiL- de heen. De flamingopant kan ook wel vrij veel voedsel hebben en het is wel nut tig haar wekelijks een beetje opgeloste ka- merplantenkunstmest te geven. Van half april tot half september zal men haar in een zonnige vensterbank op het zuiden wel een beetje tegen de felle zon moeten be schermen. G. Kromdijk dat dood op hen loerde.' Toch ging zij nog wel eens voor de piano zitten om vingeroefeningen te spelen. En de dag vóóor ze vertrokken het was een rus tige, mooie voorjaarsdag vroeg zij haar vader en moeder of het vandaag niet weer kon. Wat? Muziek maken na tuurlijk. Bijvoorbeeld die sonate van Schu- bei't, voor viool en piano, die zij zo mooi vond. „We gaan morgen weg", zei haar va der, alsof dit een afdoende verklaring voor zijn weigering was. Mirjam vergat Schubert op slag. Het avon tuurlijke vooruitzicht verrukte haar. Uit hun woning waren al tal van voorwerpen verwijderd. De kaalheid hier had haar bij na evenveel angst aangejaagd als de le ge plekken op school. Maar nu bleek het alles slechts een overgang naar een nieuw leven. Ze zouden zich schuilhouden en in middels zou de oorlog voorbijgaan. En daar na zou er geen Duitser meer zijn die hun iets kon maken. DE VOLGENDE MORGEN, in alle vroeg te gingen ze op pad. Mirjam was niet meer verrukt, al boeide de onderneming haar wel. Maar haar vader en moeder keken zo behoedzaam om zich heen, dat ook het kind zich het nog steeds dreigen de gevaar weer duidelijk bewust werd. In deze buurt kende iedereen hen. Er was weliswaar geen mens te zien, maar mis schien gluurde er iemand door een gor- dijnkier en ze droegen geen ster meer. Jozef hield aan zijn ene hand zijn vi oolkist, aan zijn andere hand een koffer. Ook Hendrien droeg een koffer en Mir jam een uitpuilende tas. Ze kreeg het een beetje warm, maar toen ze eenmaal in de vroege tram zaten, was ze weer op gewekt. Het was zo lang geleden dat ze in een tram had gezeten. De trein was een haast nog grotere heerlijkheid. Ze za ten in een volle coupé en werden snel weggevoerd van de stad waar iedere dag weer akelige tonelen voorvielen. Het land was bezet, overal waren Duitsers, maal ais je uit de treinraampjes keek, leek het of er louter vrijheid heerste. Ze stapten op een stil perron uit. Nog was de werkdag voor de meeste men sen niet aangebroken. Bijna verlaten la nen tekenden zich buiten het station af. De bomen waren nog niet groen, maar er zaten knoppen aan en misschien, dacht Mirjam, zou ze morgen al een begin van bladeren kunnen zien. ZE PASSEERDEN een paar Duitse sol daten die geen acht op hen sloegen. Toch huiverden ze alle drie. Het was een ver re wandeling; er schenen nog vele lanen vóór hen te liggen. Om haar angst te verdringen begon Mirjam de eerste ma ten van haar geliefde Schubert-sonate te neuriën. Ze deed het zo zacht dat haar ouders het niet konden horen, maar toch hield ze ermee op, uit vrees hen te hin deren. Het was nu geen tijd om aan mu ziek te denken. Jozef sloeg een tuinpad in. Zijn vrouw en dochter volgden hem. Ze liepen langs een groot huis, een diepe tuin in. Daar, achter wat struiken, lag een gebouwtje, eigenlijk niet meer dan een schuur. Er was een raam in en uit het stak een schoorsteenpijp omhoog. „Hier is het", zei Jozef, terwijl hij de deurkruk omlaagduwde, alsof hij de be woner van het huisje was. Ze werden er inderdaad de bewoners van. Ze leerden ieder plekje van muren en vloer, iedere houtvezel, iedere groef in de stenen kennen. Mirjam zag de bla deren van de struiken uitkomen en spoe dig wist ze precies hoeveel het er waren. Ze zag ze tot wasdom komen en ook ver welken. De school- en leesboeken die haar ouders voor haar hadden meegenomen, kon ze na drie, vier maanden spellen. Soms kwam er iemand uit het grote huis en bracht haar een ander boek. Het gro te huis zelf zag ze niet meer. Zij noch haar ouders mochten verder komen dan de struiken die het schuurtje verborgen. EN TOEN DE BLADEREN begonnen te vallen, mochten ze alleen nog maar na donker uit hun schuilplaats. Inmiddels hadden ze elkaar alles gezegd wat ze maar konden bedenken. Alleen wanner hun nieuws van de radio werd overgebracht, was er nog iets te bepraten, maar ook dat verschilde van de ene dag op de an dere niet veel. Daar zit ze goed en hier moet ze misschien telkens onder de grond." „Zijn er ook koeien"? vroeg Mirjam. Er waren koeien en een paard en gei ten en kippen. Mirjam wilde er wel heen, vooral omdat mevrouw zei dat de oor log nu niet lang meer duren kon. Het werd nu iets leger in het schuur tje. „Als de bevrijding komt, spelen we Schubert voor haar", zei Jozef vaak en Hendrien knikte dan. Ze kregen goe de berichten over Mirjam. En Mirjam over hen. Totdat haar ouders bij een ver rassende inval werden opgepakt. Toen ver nam het kind dat ze voorlopig ergens an ders waren heengegaan. Ze schreide nu niet. Ze wist niet waarom de paar ma ten Schubert in haar opwelden. Niet dat zij ze neuriede. Op die gedachte kwam ze niet eens. En toen kort na de bevrijding de vroe gere gastheer van haar vader haar diens vioolkist in de handen gaf, welde er in 't geheel geen muziek in Mirjam op, laat staan dat ze er aan dacht te neuriën. „NIETS onwaarschijnlijker dan de ge schiedenis die echt is gebeurd, in onze da gen, in onze beschaving, die wij met deze ogen hebben gezien, met deze handen hebben gedaan, een hele oorlog van vijf jaar lang, vijftien jaar later nog niet voor bij", schrijft J. W. Schulte Nordholt in het gedicht, dat het aan het „herdenkings jaar 1960" gewijde nummer van „Maat staf" de eerste aflevering van de acht ste jaargang opent. Niet voorbij, zegt Schulte Nordholt en aan de binnenzijde van het omslag van dit Maatstafnummer kan men bij enkele overdrukken van zeer recente dagbladartikelen met bloedrode schrijfletters het teken aan de wand le zen: „anno 1960, en nog niets geleerd", staat er in het handschrift van de redac teur Bert Bakker: een Afrikaanse bis schop uit Oeganda kreeg geen kamer in een blank hotel in Seligenstadt werd de vijfentachtigjarige Isaak Hamburger door dreigbrieven van nazibarbaren bestookt een dominee in Zuid-Afrika achtte zich niet geroepen om tijdens een mijnramp „de familie van ingesloten neger-arbei- desr te bemoedigen". Niet voorbij: neo fascisten roeren zich in Italië, in Spanje wordt in stilte onverlet een schrikbewind uitgeoefend, Hitlergébroed of wat het mag zijn besmeurde de ene synagoge na de andere met het vloekteken van het haken kruis, achter het „ijzeren gordijn" wordt de vrijheid in concentratiekampen ge smoord men leze er de Duitse roman van Eva MUthel „Für dich blüht kein Baum" maar op na is het aantal schrijvers, die in wanhoop zelfmoord moord pleegden, schrikbarend; en in Zuid- Afrika woedde dezer dagen de terreur van de apartheid met een nazi-gelijke cyni sche koelbloedigheid. En zo voort en niet voorbij. Nog altijd rollen de doden treinen door de nacht van het menselijk geweten, nog altijd sluipt de mensenjager rond, azend op de buit van een verdach te huidskleur, een ongewenste geloofsbe lijdenis, een democratische politieke over- ting of hij nu „Grüne" heet of an ders. „Tranen", dicht Schulte Nordholt, „de tranen van de verdrukten" de we reld is er boordevol van. Het is goed te herdenken wat tussen de tiende mei 1940 en de vijfde mei 1945 gebeurde. Het is goed te bedenken wat sindsdien niet ophield te gebeuren in naam van een leuze, in naam van de macht, het geweld, het on verstand, de haat, de rancune, de eigen dunk, het belang, een heilsleer. Het is goed te herlezen hoe dictatuur en ver raad en ivillekeur en vertreding van de menselijke waardigheid hand in hand gaan hoe die dwingelandij ook heten mag en waar ze ook wordt uitgeoefend; goed, daar bij te beseffen hoe de democratie, die méér dan een politieke instelling wil zijn, dag aan dag wordt bedreigd, van buitenaf en van binnenuit. Het is goed zich te bezinnen op wat er gebeurde en op wat er gebeurt, veraf en dichtbij. DE VIERDE DRUK van het boek, dat als eerste na de bevrijding in romanvorm het schrikbewind van de nazi's en hun handlangers eens en voor altijd vastleg de, van „De laars op de nek" door Mau rits Dekker, verscheen in de goedkope Ibis-serie van de Leidse uitgever A. W. Sijthoff juist op tijd om in deze meidagen wakker te roepen wat mettertijd vergeten dreigt te worden. Ik heb voor deze roman thans nóg meer bewondering, ik ben er nog meer door getroffen, dan ten tijde van zijn eerste publikatie in december 1945. Niet omdat de schrijver zijn lijvige werk comprimeerde, maar omdat nü, na twintig jaar van bezinning, pas ten volle blijkt met hoeveel zelfbeheersing deze aangrijpende roman werd geschreven tijdens de bezetting. Toen, onder de on middellijke indruk van de overrompelen de gebeurtenissen, zou de emotie maar al te gemakkelijk en al te vergefelijk de objectieve waarheid hebben kunnen ver tekenen. Maar het was en het blééf zoals het daar bitter, spottend, satirisch, iro nisch, humoristisch, lévend, en aankla gend beschreven staat: de beklemmende voorgeschiedenis waarin het onheil zich dreigend samenbalt, de invasie, het ver raad der verraderlijken, de eerste pogrom op het Rembrandtsplein, de machteloze staking, het groeiend verzefe het medisch „contact", de angst, de haat, de moed, de afschuw, de sluipmoord van de „Grü- nen" en hun Nederlandse beulsknechten, het leed, het doodsnet dat met perfide Maurits Dekker sluwheid om ons Joodse volksdeel werd dichtgetrokken: „Dag Esther, Rachel en kleine Saar, dag moeder, vaarwel ver trouwde bekende stad met je oude huizen, waarin warme knusse kamers de sjabbes soep dampte, met je sjoel vol lichtjes op simchas toure.Dekker was niet over rompeld. hij was voorbereid op het ergste, hij ha dringend gewaarschuwd, zoals hij nog en weer waarschuwt. In 1936 had hij getracht in „Lauwerkrans en Hakenkruis" DE WERELDREIS van vier maan den in een schouwburgfauteuil ver volgt haar gang in het Parijse Thea ter der Naties. Op 15 maart zijn we, zoals reeds bericht, ter ere van de Frans-Afrikaanse gemeenschap in de oerwouden van de Ivoorkust gestart om daarna nog enkele dagen in de buurt te blijven verwijlen, toen het nationale gezelschap van Mali zijn dansers, danseressen en muzikanten had afgevaardigd die, voor 't eerst op dit continent en zelfs buiten hun dagelijkse omgeving, hier hun ver toningen en voorstellingen kwamen geven. Vertoningen, voorstellingen? Laat ik liever zeggen dat deze Sene- galezen en Soedanezen een aantal ongetwijfeld waarheidsgetrouwe ta ferelen demonstreerden uit hun eigen dagelijks leven, waarbij het publiek zich dan ook zeer wel meende voor te kunnen stellen hoe 't daar in die streken toegaat. Meer realistisch dan schoon of verheven, en de emo ties, die de zaal onderging, waren dan ook navenant. Toen als hoogte punt van een rituele dans een kip lijflijk de kop werd afgesneden, waarna de danser-duivel-bezweer- der het bloed uit het nog spartelende lichaam opzoog, kon ik vooral onder het vrouwelijk deel van het publiek vele deserties registreren. DE DIRECTIE van dit internationale monsterfestival had het terecht wenselijk geoordeeld in het overbelaste program ma toch een ruimte van twee vrije dagen te scheppen, om het auditorium in staat te stellen zich psychisch om t'e schakelen voor de volgende étappe. En die adem pauze was nog maar bescheiden uitgeme ten. Want de volgende dagen was West- Duitsland aan bod, dat een menu had voorbereid dat enkel substantiële scho tels omvatte. Racine's Phèdre mogelijk om Frankrijks minister voor de cultuur, André Malraux, die van oordeel is dat de nationale klassieken in zijn land ver onachtzaamd worden, mild te stemmen? gevolgd door Lessing's „Nathan der Weise" en besloten met Ionesco's (recen te) „Rhinoceros". Voor een directeur die zich bewust is van het feit dat zijn taal in Parijs slechts door een betrekkelijk klein deel van het publiek verstaan of zelfs maar gevolgd zal kunnen worden, blijft de keuze van de stukken altijd een wisselvallige opgave. Lessing en Racine vormden een evenwichtig span ter ver tegenwoordiging van Europa's klassieke toneeltraditie en voor die keuze kon men zich dus met gepaste eerbied buigen, te meer waar het Schauspielhaus uit Dus- seldorp zijn beste krachten had afgevaar digd. Maar hartelijker en vitaler was toch de belangstelling en de waardering, toen lonescos „Rhinoceros" in het Duits de planken 'op kwam stormen. Men kende hier het dier en zijn symbolische la ding uit de voorstellingen die Jean- Louis Barrault van het stuk gegeven had, doch in de Duitse versie kwam deze neus hoorn ontegenzeglijk aanzienlijk voor deliger tot zijn recht. Barrault had deze Ionesco in de sfeer van La Fontaine ge trokken, terwijl de Duitsers hem benaderd -hadden vanuit de gezichtshoek van het expressionisme, waardoor het stuk een kracht en ook een dreiging verwierf die het in de Franse lezing ontbeerde. Die mogelijkheden van belichting van een stuk of een schrijver vanuit de visies van verschillende nationale temperamenten blijft zeker tot de belangwekkendste winstposten van dit grootse theaterexpe riment behoren. MAAR INTUSSEN zijn we via de Phi- lippijnen die een charmant danspro- Een Columbiaanse toneelgroep speelde in het Theater der Naties „Aan Gods rechter, zijde". De foto toont een der scènes hieruit: Jezus daait af in een Columbiaans volks café. gramma, dat het midden hield tussen folk lore en goed variété, en de Perzen die een nationale legende naar de planken transponeerden, waarvan een iegelijk het fijne niet ganselijk snapte al lang weer in Zuid-Afrika gearriveerd. Ook in dat werelddeel kan men, door zijn toneelkij ker, nog frappante avonturen beleven. Daar was dan het experimentele theater, uit Cali, in Columbia, dat twee avonden met verschillende programma's voor zijn rekening genomen had. Columbia ging tot dusver, bij mijn weten, niet door voor een land dat op een uitzondexdijk hoge theatercultuur kon bogen en, terwijl de verwachtingen dus niet torenhoog ge spannen waren, werd men hier geplaatst tegenover een kleine troep die ook de al lerbeste Franse- of andere Europese-ge- zelschappen geen meter uit de weg be hoefde te gaan. Dit was groot toneel, want het duivelse verschijnsel „Hitier" te ver klaren, twee jaar later protesteerde hij met alle felheid van zijn afschuw tegen de Duitse pogroms in „Een schot viel in Parijs", waarbij Ed. Hoornik in zijn vers „Pogrom" een snerpend noodsignaal liet horen waar hij dichtte: „Het is maar tien uur sporen naar Berlijn". De inleider van Dekkers oorlogsroman, B. A. Sijes (wetenschappelijk medewerker aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie) heeft duizendmaal gelijk: „De laars op de nek" is actueel, is dringend actueel, want het stelt zich te weer „tegen elke vorm van machtsuitoefening". IK SLA de zeldzame fotoverzameling op, die Paul van 't Veer samenstelde met be knopte begeleidende teksten van zijn hand en die De Arbeiderspers deed verschijnen onder de wat minder gelukkige titel „Kijk boek" van „De tweede wereldoorlog". Beelden: einde van de eerste wereldoor log, de Spartakusopstand, de mars naar Rome Mussolini, die men toen toch wel een beetje „sympathiek" vond de mis lukte mars door München van een zekere Hitler, die „het wel niet zo bont zou ma ken"; gebalde vuisten en gestrekte armen, laarzen, karabijnen, parades; het verraad van München, schuddende handen die een Judas-vrede bezegelen Oostenrijk, Tsje- choslowakije, Polen. En dan: de „phony- war', de invasie, de „Grünen" op het Dam rak, stoottroepen op de Place de la Con corde, de S.A. en de W.A. die marcheert, de Jeugdstorm die kwinkeleert, de Jood die krepeert tot het bittere einde toe, tot de vijfde mei waarop de oorlog ge wonnen en de vrede verloren werd. Ik zie op bladzijde 149 Poolse Joodse kinderen, met de handen in de hoogte en Nazihelden met de sten-gun in aanslag achter hun rug alle foto's van slagvelden, van oor logsgeweld, van puinen en luchtaanvallen, verzinken daarbij in het niet. EN IK LEES in Anne Franks „Verha len", die zojuist bij de uitgeverij „Con tact" zijn verschenen: jeugdige, aandoen lijke schrijversproeven van een begaafd meisje, dat voor ons een symbool is ge worden van een meisje, wier zedelijke moed, wier geluksverlangen, wier angst en hoop, wier geestelijke vroegi-ijpheid en gaafheid ons de ogen doen neerslaan. En kele verhalen, sommige fragmenten, kon men kennen uit het indrukwekkende Fischer-deeltje, dat Ernst Schanabel in 1958 samenstelde aan de hand van ge sprekken met de tweeenveertig door hem opgespoorde personen, die Anne Frank hebben gekend. Lees „Blurry", het ver haal van het beertje dat de wereld wilde ontdekken en terugkeerde zonder haar ge vonden te hebben. Lees in een dagboek aantekening hoe deze kleine Anne Frank, die door één „Grüne" en vijf Nederland se kompanen uit haar „achterhuis" de dood tegemoet werd gevoerd, de kracht vond in „innerlijke dingen" om als veer tienjarige te schrijven: „rijkdom, aanzien, alles kan je verliezen, maar dat geluk in eigen hart kan alleen maar versluierd wordenHet geluk en links en rechts de loerende mensenjager, de vrij heidsbelager. Toen en nu. Zouden er nóg zijn die geloven, dat het „zo'n vaart niet zal lopen" als de ge strekte arm weer omhooggaat of de ge balde vuist toeslaat? alleen kunstenaars van ras vermogen het de taalbarrières zo ongemerkt (vrijwel) weg te spelen. „A la droite de Dieu" (aan Gods rechterzijde) was een zeer boeiende en geslaagde poging bijbelse, histo rische en folkloristische motieven met ac tuele elementen te vermengen. Jezus ver richt hier zijn wonderen in een Colum biaans café, maakt daar blinden ziende en kreupelen lopende, om later de ontluiste ring van zijn zending verbijsterd te moe ten gadeslaan. Zowel de Heiland, geflan keerd door Petrus die de sleutel van de hemelpoorten aan zijn gordelriem heeft hangen, als de duivel met zijn schild knapen, draagt maskers, terwijl de heden daagse personages hun eigen gelaten ver tonen. Door dat onderscheid in voorko men werd een zekere symbolische afstand geschapen; om zo tevens ieder spoor van profanatie uit te bannen. En de frisheid en de spontaniteit waarmee door dit ge zelschap gespeeld wordt, herinneren aan de beste voorstellingen van het Londense Workshop-theater dat, in beginsel, trou wens eveneens uit begaafde amateurs is geconstitueerd. Wanneer we komende weken nog meer van zulke verheugende ontdekkingen mo gen doen, dan zullen we ook aan deze nieuwe wereldreis in een schouwburg fauteuil dankbare herinneringen bewaren. Frank Onnen Deze zomer zullen in Nederland vier oecumenische werkkampen plaatsvinden. De deelnemers jonge mensen tussen de 19 en 30 jaar, behorende tot verschil lende rassen en kerken werken hier te zamen aan een of ander project, dat uitgevoerd moet worden. Naast de dage lijkse arbeid worden in de werkkampen korte kerkdiensten gehouden en wordt er tijd ingeruimd voor discussie en ontspan ning. Enkele jaren geleden werd in ons land een dergelijk kamp in Apeldoorn gehouden, waar de jonge mensen meege werkt hebben aan het tot stand komen van een jeugdgebouw. In Bussum zal met geschoolde werkkrach ten een buurthuis gebouwd worden, dat ten dienste zal staan van de hervormde ge meente. In Nieuwe Schans wordt een ge meentecentrum vergroot en vernieuwd, waar zowel ouderen als jongeren uit die plaats geregeld bijeenkomen. In Wagenin- gen zal een jeugdhuis van de Stichting Jeugdzorgwerk Wageningen, waar iedere week 400 jongeren worden beziggehouden, worden opgeknapt. Het vierde werkkamp wordt in Winsum gehouden, waar het vormingscentrum „De Breede", dat uit Warffum naar deze plaats werd overgebracht, zal worden voorzien van de noodzakelijke outillage. Verwacht wordt dat uit het buitenland een aantal jongeren aan deze kampen zal deelnemen en eveneens dat Nederlandse jeugd naar het buitenland zal gaan om daar een kamp mee te maken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 19