VOOR JULLIE ZATERDAG 7 MEI 1960 Erbij PAGINA VIER Schaken BridMe Dammen De grootsten der bouquineurs99 MIJN ZUSJE ER WAS EENS EEN MANNETJE i Nu de tweekamp Botwinnik—Tal ten einde loopt, kan gezegd worden, dat het hoogtepunt van de match het ogenblik was, waarop Tal in de zesde partij het paard- offer Paard f-4 bracht. Dit offer toonde Tal ten voeten uit en zal in de geschiede nis voortleven als de zet, waarmede de nieuwe schaakkoning zich aan Caïssa's rijk voorstelde. Alles gebeurde in onderstaande stelling, ontstaan na de 21ste zet van Bot winnik (wit). Zwart: TAL K-/WW. '///////z. ccccaxocccoccocoxccccocc,. ^cokxcccoccocccco Wit: BOTWINNIK Volgens het schaakbulletin van de Ver eniging Nederland—U.S.S.R., waaraan wij de volgende gegevens ontlenen, reageerde de perskamer in het Poesjkin-theater hef tig: „Toen een jongmens buiten adem de perskamer binnenrende en vervolgens met iets plechtigs in zijn stem de 21ste zet van Tal bekend maakte: paard f4!, toen heer ste er een onderdeel van een seconde dood se stilte. Plotseling riep iemand: het spel is begonnen! En op hetzelfde moment vlo gen de stukken over de borden; de groot meesters namen bezit van de stelling. Het gehele Poesjkin-theater begon te zoemen als een verstoorde bijenkorf en de toe schouwers maakten in de zaal zoveel la waai dat de partij werd overgebracht naar een rustige -kamer. „Ziet u er iets in?", vroeg iemand aan grootmeester Aronin. „Neen," erkende Aronin eerlijk, „maar ik geloof er in!" Dit antwoord typeert Tal's stijl beter dan ellenlange beschouwingen bij zijn par tijen. Hoewel bovenstaande stelling elders reeds veelvuldig gecommentarieerd is, me nen wij toch onze lezers de analyses van grootmeester Petrosjan niet te mogen ont houden. Zijn varianten kwamen natuurlijk tot stand na overleg met de spelers zelf. Voor een goed begrip is het gewenst; eerst het werkelijke verloop na te spelen en pas daarna de noten te bestuderen. 21Ph5-f4! Een offer dat wit moet aannemen. 22. g3xf4 e5xf4, 23. Re3-d2 Niet Ra7: Da5 en de loper gaat verloren. 23.Db4xb2 In noot 1 zal worden uiteengezet, dat Tal hier Re5! had moeten spelen, omdat hij dan winstkansen had be houden, ook bij de beste verdediging van wit. Dat wit die verdediging aanstonds mist, wordt uitgewerkt in noot 2. 24. Tal- bl Gedwongen. Pc3 staat „in" en kan niet weg. 24f4-f3! Een verrassende tussenzet welke ten doel heeft, op het juiste moment Re5f te spelen mede om de weg van De2 naar e6 te versperren. 25. Tblx b?En hier faalt wit, die met 25. Rf3: remise had kunnen afdwingen. (Zie noot 2.) Wit's fout is begrijpelijk, want zwart's 26ste zet is wel bijzonder verborgen. 25. f3xe2. Wederom staat Pc3 aangeval len zonder dat het verplaatst kan worden. Maar na 26. Tb2-b3 schijnt alles in orde te zijn; het paard is gedekt en mag weer spelen, zodat er 27. Pe2: dreigt. Alles ziet er naar uit dat wit een stuk vóór blijft. 26Tc4-d4! Bijzonder verrassend, dit prijsgeven van de c-lijn en het interfereren van Rg7. Wit blijkt plotseling verloren te staan, omdat na b.v. 27. Re3 Tc3: 28. Tbc3: Tdl benevens pionpromotie volgt. 27. Rd2- el Rg7-e5f, 28. Kh2-gl Re5-f4. Nog sterker was 28Tc3: 29. Tbc3: Tdl, 30. Tc7 Rb2 en Tel kan Rel niet langer blijven dekken. Maar ook de tekstzet is voldoende voor de winst. 29. Pc3xe2 Tc8xcl, 30. Pe2x d4 Tclxelf, 31. Rg2-fl Rf5-e4 en zwart won gemakkelijk. En nu de noten. Noot 1. De door Tal gekozen voortzetting 23. Db2: blijkt niet de beste te zijn, omdat wit remise had kunnen afdwingen, wat in de 2de noot zal worden uiteengezet. Ob jectief beter was daarom 23Re5! ge weest. Wit had dan twee verdedigingsme thodes gehad tegen de vreselijke dreiging f4-f3f en wel: a. 24. Kgl Db2: Nu is dit slaan wel zeer sterk. Het verschil is, dat zwart zich thans niet op de remisevariant behoeft in te laten welke onder noot wordt weergegeven. Zie 25. Tabl Rbl: 26. Tbl: Dc2, 27. Df5. Deze zet is in de hieronder te bespreken variant (zie noot 3) niet mogelijk, maar nu zeer sterk, want wit kan Pc3 niet redden. b. 24. Rf3. Db2: Nu faalt 25. Tabl op Rbl: 26. Tbl#Dc2, 27. Tel Df5 en de ri poste 28. Rg4 is niet mogelijk wegens 28. f3f enz. Daarom moet wit 25. Pdl spelen, maar na Da3 26. Tc4: Tc4: is zwart in de dan ontstane wonderlijke stelling is het voordeel, o.a. omdat 27. Dc4: Df3: resul teert in een winnende aanval voor zwart. Noot 2. Inplaats van 25. Tb2:? had wit 25. Rf3: moeten spelen. De ooi-zaak van wit's verzuim is kennelijk dat hij zwart's 26ste zet (Td4!) niet voorzag. Na 25. Rf3: Rbl: 26. Tbl: Dc2 (voor 26) Da3 zie noot 3. 27. Tel Db2 (voor 27Df5? Zie noot 3. 28. Tbl enz. zou de partij ge ëindigd zijn in remise door zetherhaling. Noot 3. Ad 26. Da3, 27. Tb3! be nevens Pe4 en wit komt in het voordeel. Ad 27Df5? 28. Rg4! Deze zet was in variant a en b onder noot 1 niet moge lijk. Zwart gaat nu verliezen, want na 28. De5f 29. De5: Re5:f 30. f4 staan zo wel Tc8 als Re5 in. Een ingewikkeld raderwerk van varian ten, dat echter waard is te worden door grond, omdat Tal's offercombinatie in lengte van dagen zal blijven behoren tot een van de fraaiste en boeiendste uit de rijke schaaklitteratuur. Mr. Ed. Spanjaard De Vries aan zet vervolgde met 29) 10-15, 30) 28-23 20-25, 31) 29x20 25x14, 32) 48-43 18x29, 33) 33x24 14-20, 34) 34-29 12-18, 35) 32-28 4-9. Na de inleiding met 30) 28-23 en de drei ging 23-19 heeft De Jong een keurige aan- valsstelling veroverd. 36) 43-39 11-17. 37) 28-23 18-22, 38) 39-34 6-11, 39) 31-26 22-27, 40) 47-42 8-12, 41) 38-33 13-18, 42) 42-38 17-22. Nu gaan de combinaties en dreigingen meespreken. 43) 37-31 Er dreigt stukwinst met 26-21 en dam- zet met 33-28. 43) 11-17 Nu kan wit ook winnen met 44) 33-28 22x42 31x4. Op 42-48 23-18. Op 42-47 23-19 20-25 29-23 en 19-14. 44) 23-19? Wit speelt hier niet feilloos. Indien zwart de combinatie met 9-12, 27-32 18-23 neemt, dan komt de remise vrij zeker tot stand. Maar de uitwerking van de onver wachte 44) 23-18 brengt verwarring en er ontstaat een fout met 44) 20-25?, 45) 19-13 9-14. 46) 13-8? Hier laat De Jong een steek vallen. Eenvoudig 40-85 en 24-19 was snel winst. 46) 18-23, 47) 29x7 3x1. Het eindspel acht om acht is snel voor wit gewonnen. 48) 33-29 14-20. 49) 24-19 1-7, 50) 19-13 7-12, 51 29-24 20x29, 52) 34x23 en zwart gaf zich gewonnen. In zijn partij tegen Meyer uit Hoender- loo in de 14de ronde profiteerde De Jong met een gewaagd spel, van een minder goede zet, die Meyer met de 22ste zet speelde. Dat De Jong deze kans greep met nog één ronde te spelen, toont zijn goede mentaliteit als wedstrijdspeler. Het was in de volgende stand: MEYER - wvv*~-"Ytocoo~yyyy~~ Om een toernooi te winnen, moet de speler zich kansen scheppen. Veelal moe ten er dan zetten worden gespeeld welke afwijken van de normale positiezetten. Het stelt de tegenstander voor onverwachte problemen en daaruit kunnen fouten wor den geboren. De Jong. die van de vijftien gespeelde partijen in het toernooi om het kampioenschap van Nederland er acht won, was daarin de produktiefste speler. In de volgende stelling, tegen de Rotter dammer J. J. de Vries, schepte De Jong zich met het volgend spel de kans om te winnen. DE VRIES DE JONG Zwart: 3 4 6 8 10 11 12 13 16 18 20 24. Wit: 28 29 31 32 33 34 36 37 38 40 47 48. zoooocc DE JONG Zwart: 1 3 4 5 7 8 10 12 13 16 18 19 20 23 en 24. Wit: 26 27 28 32 33 34 35 36 38 39 42 43 44 45 en 48. Zwart aan zet moet 1-15 spelen om te dreigen met 24-29. Toen Meyer met de 22ste zet 20-25 voortzette, was De Jong er handig bij. zijn tegenstander met gewaagd spel van de wijs te brengen. 23) 28-22 7-11. Wit dreigt met de door stoot 22-17. 24) 27-21 16x27, 25) 32x21 18x16, 26) 26-21 16x27, 27) 33-29 24-33, 28) 38x16. Nu is door wit nog niets bereikt. Het foutieve spel, dat nu in de opbouw volgt, is de uitwerking van de overrompe ling vanaf de 23ste zet 28-22. Met de 28ste zet 1-7) Indien nu 19-23, 23-28. 13-18 enz. krijgt zwart zelfs goed spel. Na de foutzet won wit met: 29) 42-37 8-12. 30) 43-38 12-17, 31) 37-31 17-22, 32) 34-29 13-18. 33) 39-33 3-8, 34) 48-42 8-12, 35) 42-37 18-23, 36) 29x18 12x23, 37) 37-32 22-28 en wit won. B. Dukel De eerste ronde van de vijf wedstrijden der finale om het wereldkampioenschap bridge te Turijn is tevens de beslissende geweest. Engeland slaagde er toen na een goede wedstrijd in, de Italianen hun eerste nederlaag toe te brengen en de gastheren zijn het effect van dit gebeuren niet meer te boven gekomen, waardoor diverse an dere sterke teams vrij gemakkelijk van hen konden winnen. Toen de Italianen door ziekte van team-captain Perroux en steunpilaar Avarelli ontredderd tegen Frankrijk aan tafel verschenen, was het vonnis over Engeland geveld! De Fransen grepen namelijk hun kansen en zouden, als zij aan hun 16 competitiepun- ten niet genoeg hadden gehad (Engeland kreeg er 15), gewonnen hebben op een gunstiger matchpunten-quotiënt. De Fran sen, die op het paar Bacherich-Ghestem na, eenvoudiger biedmethodes hanteerden speelden over het algemeen voortreffelijk bridge. De Egyptische dames, die in hun afde ling de titel behaalden, speelden eveneens volgens normale, eenvoudige bied-metho- des. Hun spel blonk uit door. logica, be heersing en hun voortreffelijke houding aan de tafel en ook hier gold als een zeer sterk punt, dat zij hun beste spel in de enerverende eindronden wisten te geven. In de laatste match bijvoorbeeld, wisten zij met 3 tegen 1 van hun grootste concurrent Denemarken te winnen. Wat de Nederlandse prestaties betreft, zal iedereen die de resultaten gevolgd heeft, zelf zijn conclusies kunnen trekken. De Nederlandse heren hebben aanzienlijk minder gepresteerd, dan op grond van on ze internationale resultaten in het recente verleden mocht worden verwacht. De keu ze van het team dat in Turijn speelde, kan men dan ook niet anders dan als een misgreep beschouwen, tenminste wanneer men het spelresultaat als enige belangrijke maatstaf neemt. Het moge waar zijn, dat Slavenburg minder heeft gespeeld dan men van hem gewend is, ook de anderen heb ben diverse malen zeer zwakke wedstrij den gespeeld hoofdzakelijk omdat men veel te kort had samengespeeld. Als com binatie waren Lengyel en Kramer de meest geslaagden. De V.ied-techniek van de meeste overige combinaties, die aan de tafel verschenen, kwam als regel niet uit boven het niveau dat men te zien krijgt op een druilerig sociöteitsavcnd.ie riet is nagenoeg geen enkele maal voorgekomen dat de Nederlandse paren het in een wed strijd aan beide tafeis goed gedaan hebben. De Nederlandse dames hebben een voor beeld gegeven van goede team-stemming en enthousiast volhouden. In het begin van het toernooi, toen zij nog niet op dreef waren, kregen zij ineens alle sterke lan den achter elkaar te bestrijden, wat aan zienlijk boven hun krachten ging. De tijd, het geld (zij kregen een geringere toeia- ge dan de heren, hoewel zij langer moes ten spelen) en de volharding die zij op gebracht hebben om er van te maken wat er van te maken was, geeft aanleiding hun spelprestaties met de mantel der lief de te bedekken. Mevrouw Westerveld (Am sterdam) was veruit de beste speelster en zij was degene waarmede de concurrentie het meeste rekening hield. Mevrouw Blitz- blum (Scheveningen) bleek een goede en goedgehumeurde team-genote, die veel ta lent heeft en die een permanente plaats in het Nederlandse dames-team zeker waardig is. De overige dames, Brouwers (Amsterdam), Levenbach (Amsterdam), Thorbecke (Groningen), die zeker voor een dergelijk toernooi over enige positieve kwaliteiten beschikken, zullen niettemin op gebieden, zoals speeltechniek, bied-tech- niek en wedstrijdmentaliteit nog zeer veel hebben te leren. De Italiaanse organisatie was. tegen me nige verwachting in, voortreffelijk. Speel- technisch mogen de Italianen hebben te leurgesteld, organisatorisch hebben zij zich het wereldkampioenschap waardig getoond. H. \V. Filarski DE BOEKENSTALLETJES aan de lin ker Seineoever te Parijs zijn u waar schijnlijk wél bekend, maar u wist mis schien niet, dat het reeds ruim driehon derd jaar geleden is, dat de eerste-bou- quinistes" daar op de borstweringen langs de kaden hun trommels met tweedehands boeken openden. Er hebben in deze drie eeuwen natuurlijk vele illustere figuren langs de primitieve uitstallingen gefla neerd: beroemde schrijvers, grote staats lieden, vermaarde geleerden, ja zelfs kei zers en koningen. In deze bonte parade van „bouquineurs" (zo worden de habitue le snuffelaars op de Seinekaden genoemd) bevonden zich twee mannen, voor wie het gilde der bouquinistes nog steeds een bij zondere verering koestert. Beiden leefden in de vorige eeuw en beider namen heb ben thans nog een bekende klank voor de warè boekenminnaars. DE EERSTE was de grote Jacob. Men kon hem vrijwel dagelijks langs de Quais Conti, Voltaire en Malaquais zien schuife len, van het ene stalletje naar het andere, als een jachthond snuffelend tussen de bestofte en beduimelde banden. Hij kende elke bouquiniste bij naam en ook al kocht hij zelden, er was geen handelaar, die hem het traditionele „On ne touche pas!" durfde toe te grommen, als zijn ma gere handen diep in de trommel begonnen te graven. Jacob zou zonder de bouquinistes langs de Seine niet gelukkig kunnen zijn en in dit opzicht verschilde hij hemelsbreed van baron Haussmann, wie de boekenstalletjes een doorn in het oog waren. Tot diens in grijpende doorbraak- en saneringsplannen, welke Parijs tot de fraaist aangelegde stad ter wereld hebben gemaakt, behoor de ook het verwijderen van de boeken stalletjes langs de Seine. Hij vond die markt te rommelig en te bizar. Hij wenste keurige, nette, opgeruimde kaden te zien. Een politie-verordening moest maar eens een eind maken aan die vreemde oude boekenrommel op de borstweringen. ZODRA DEZE PLANNEN bekend wer den, ontstond er natuurlijk grote onrust onder de bouquinistes. Hun meer dan twee eeuwen oude recht op de kademuren zou door een man, die niets begreep van oude boeken, zomaar ineens worden teniet gedaan? Dat kon en mocht niet gebeuren! Het zou ongetwijfeld wél gebeurd zijn, als niet de oude Jacob zijn vrienden in bescherming had genomen. Hij ging recht streeks naar keizer Napoleon III en pro testeerde. De keizer hoorde Jacob's vurige pleitrede geamuseerd aan en zei tenslotte: „Ik wil zelf eens op die markt gaan kijken. Wilt gij mijn gids zijn?" En zo kon het dan gebeuren, dat de verbaasde bouquinistes enkele dagen later Napoleon III in gezelschap van Jacob langs hun stalletjes zagen wandelen. De vorst toonde zich zeer geïnteresseerd, vooral toen hij op de Quai Malaquais een oude bouquiniste zijn kleine kacheltje zag stoken met de bladzijden van een lijvig boekwerk, dat naast hem op de grond lag. Napoleon wilde wel eens weten, wat voor werk het was, waaraan de handelaar zo weinig waarde hechtte. De bouquiniste reikte de keizer rustig het half verscheur de boek over en met een ietwat wrange glimlach las Napoleon de titel: „Conquêtes et Victoires des Frangais" ONDANKS DIT met het oog op de toenmalige politieke situatie nogal pijnlij ke voorval, had de wandeling langs de kaden Napoleon er toch van overtuigd, dat de boekenmarkt langs de Seine een soort cultuurmonument was, dat niet mocht verdwijnen en hij sprak zijn veto uit over de door Haussmann voorgestelde politieverordening. Jacob had de bouqui nistes gered en iedereen, die Parijs kent, zal hem daar heden ten dage nog dank baar voor zijn. DE TWEEDE LEGENDARISCHE fi guur, die op de Seinekaden nooit vergeten zal worden, is Xavier Marmier, een voor aanstaand taalkundige en lid van de Aca démie Frangaise. Hij zocht in de trommels voornamelijk naar buitenlandse verzame lingen van sagen en legenden en hij be taalde graag een goede prijs, als hij iets van zijn gading gevonden had. Marmier was een buitengewoon hoffelijk man en wanneer hij een koop had geslo ten, zou hij nooit vergeten óm de bou quiniste een sigaret of wanneer het een handelares was een flikje uit een fraaie zak-bonbonnière aan te bieden. Kort voor zijn dood kocht Marmier eens voor twee sous een vies en beduimeld boekje op de Quai Voltaire. Nadat hij de traditionele sigaret had geoffreerd, ging hij op de stoel van de bouquiniste zitten en begon hevig geïnteresseerd in zijn aan winst te bladeren. Eindelijk verzuchtte hij: „Ah beste vriend, je weet niet, welk een genoegen je me hebt gedaan. Tien jaren heb ik naar dit werk gezocht." Toen stond hij op en stopte nog vijf francs extra in de hand van de handelaar. DAT MARMIER niet een koopjesjager was, wist iedereen en alle bouquinistes kenden ook zijn grote zwakheid, die hem onnodig veel geld kostte. Het was hem namelijk onverdragelijk om één van de werken, die hij zelf geschreven had, op de tweedehands boekenmarkt te zien lig gen. Dat kwetste zijn ijdelheid en zodra hij in een trommel één van zijn eigen boeken zag, kocht hij het direct. Er was echter geen handelaar, die van deze zwakheid trachtte te profiteren door een exorbitante prijs te vragen. Hoe zeer Marmier de bouquinistes als zijn vrienden beschouwde, bleek duidelijk na zijn dood. Hij liet „als dank voor de gelukkigste ogenblikken" van zijn leven de bouquinistes een bedrag van 1.000 francs na, dat gebruikt moest worden om de handelaren een vrolijk diner en een gezel lige avond aan te bieden. HET DINER had plaats op 20 november 1892 in het toenmaals zeer vermaarde res taurant Véfour. Alle bouquinistes hadden een keurige uitnodiging met gouden rand jes gekregen en 95 handelaren, de mees ten met hun vrouwen, verschenen op het vastgestelde tijdstip in Véfour. Het menu, waaraan even veel zorg was besteed, alsof het een diplomatenbanket betrof, vermeldde elf gangen en vijf ver schillende soorten wijn. Na afloop van het diner werd er nog een dansje gemaakt en de volgende dag schreef de Figaro: „Het feest eindigde zonder dat er één wanklank was gehoord en zonder dat één der gasten zich had misdragen. Alle aan wezigen betoonden een grote matigheid in het drinken, waarmede zij bewezen, dat de zo dikwijls geuite beschuldiging, dat de Parijse bouquinistes te veel zouden drin ken, geheel ongegrond is." W. Kiclich Hitiers verkocht. Twee schilderijen van Hitier zijn woensdag op een veiling te Londen verkocht voor 3.350 en voor 2.950 gulden. De schilderijen behoorden aan de Oostenrijkse mevrouw Monica Fischer. Een Londense kunsthandelaar, O'Hana, pro testeerde op de veiling tegen het veilen van deze schilderijen. Volgens hem hebben ze geen kunstwaarde. Hij zei ze voor 500 gul den te willen kopen om ze te verscheuren. ER WAREN EENS twee botsautoo tjes. Het ene botsautootje was rood. en het andere blauw. Ze reden elke dag, met nog heel veel andere botsautootjes, in een grote kermistent rond. En ze botsten met elkaar dat het een lieve lust was. En elke dag stonden er hon derden kinderen op de kermis naar de botsautootjes te kijken. En bijna alle kinderen riepen: „Ik wil in de rode" of „ik wil in de blauwe." En niemand, bijna niemand, van de kinderen riep: „Ik wil in de gele" of „ik wil in de groene" of „ik wil in de grijze." Dat kwam omdat het rode botsautootje en het blauwe harder konden rijden dan alle andere botsautootjes. Véél harder Daarom wilden alle kinderen juist in een van die twee. Het rode en het blauwe autootje wisten natuurlijk best dat zij hai-der reden dan alle andere botsautootjes. Ze wisten het zelfs zo goed dat zij ronkten van trots. „Er is in de hele wereld geen botsautootje dat zo hard kan rijden als ik", zei het rode botsautootje. En het blauwe botsautoo tje zei: „van alle botsautootjes in de hele wereld rijd ik het hardst." TOEN KREGEN het rode en het blauwe autootje hevige ruzie over de vraag wie van hen beiden het hardste reed. Zij gingen elkaar achter na zitten en botsten alle andere botsautootjes in de kermistent opzij. Maar toen werd de baas van de kermistent kwaad en zei: „Als jullie je niet fatsoenlijk gedragen, gooi ik jullie er uit, begrepen!" Dat hielp. Het rode en het blauwe autootje hielden zich verder koest. Maar maar laat in de avond, toen alle kinde ren allang in bed lagen en droomden van bliksemsnelle race-autootjes, toen. Toen zei het rode autootje tegen het blauwe autootje: „Ik zal je laten zien, dat ik harder kan dan jij." En het blauwe autootje bromde terug: „En ik zal jou eens laten zien, dat ik veel, véél harder kan dan jij." En stiéküm reden ze samen de kermistent uit, het kermis terrein af, de stad door. „Hé," dacht een agent, „wat zie ik daar.. Twee botsautootjes!" En de agent wilde achter de botsautootjes aan, maar dat was voor hem niet te doen, want hij had alleen maar een fiets. Buiten de stad hielden de botsautootjes stil bij een wit hek op een stil landweggetje. „Ik tel tot drie", riep het rode autoo tje", en dan rijden wij om 't hardst tot het volgende witte hek." „Goed", zei het blauwe autootje. „Een, twee, drie" En daar bromden ze weg! EERST LAG HET blauwe autootje voor en toen het rode en toen weer het blauwe en toen. en toen nóg het blau we. En toen werd het rode autootje kwaad en begon vals te spelen. Hij gaf het blauwe autootje van achteren een zwieper dat het plons in de sloot terecht kwam. Brrr. Briesend van woede kroop het blauwe autootje weer uit de natte slijk- sloot. En met een geweldig' gegrom schoot het achter het rode autootje aan. Net voor het. volgende witte hek kreeg hij het rode autootje te pakken. En toen gaf hij 't rode autootje een duw.Hals over kop en nog eens hals over kop en nóg eens hals over kop buitelde het ro de autootje het weiland in. „Alsje blieft." zei het blauwe autootje, „dat heb je er nou van." Een poosje later reden ze alle twee nog boos nagrommend terug naar de kermistent. En omdat het toen al heel diep in de nacht was en pikdonker, za gen ze niet dat er iets heel geks met hen was gebeurd. Het blauwe autootje was namelijk helemaal niet blauw meer. En het rode autootje was hele maal niet rood meer. Omdat het blau we autootje in het slijk van de slijk- sloot had gelegen, was het helemaal grijs geworden. Zo grijs als slijk. En omdat het rode autootje driemaal hals over kop door het weiland was gebui teld was het helemaal groen geworden. Zo groen als gras. DE VOLGENDE DAG kwamen er Mijn zusje heeft een mooie fiets, één zonder blokken of zoiets, mijn zusje zit nooit meer op schoot, mijn zusje is al gróót! Z'heeft gummetjes, een stuk of drie en ook een splinternieuw etui van rood en ook een beetje goud, mijn zusje is al oud! Mijn zusje gaat allang op school, ze speelt al goed op haar viool, heb je mijn zusje nooit gezien? Mijn zusje is al tien! Maar over zeven nachtjes, dan ben ik opeens een grote man, dan krijg 'k voor 't eerst pianoles, want dan, dan ben ik zes! Cor Beek weer honderden kinderen bij de tent van de bosautootjes. En alle kinderen riepen bedroefd: „O wat jammer, er is geen rood autootje meer en ook geen blauwe. En daar wilden wij nu juist zo graag in. Wat jammer, wat jammer." „Jawel," riep het rode autootje, „ik ben er wel, kijk maar." „Ja, ik ben er ook," riep het blauwe autootje, „kijk maar." Maar de kinderen zagen alleen maar een grijs en een groen autootje. En niemand van de kinderen wilde in een grijs of een groen autootje rijden. En ze gingen op den duur allemaal weg. Toen moesten het rode en het. blauwe autootje verschrikkelijk huilen. Ze huil den omdat niemand van de kinderen meer met hen rijden wilde. Ze huilden omdat ze elkaar zo'n lelijke duw en zo'n gemene zwieper hadden gegeven. Ze huilden zo verschrikkelijk dat ze he lemaal nat werden. En toen gebeurde er wéér iets vreemds. Door al die verschrikkelijk grote tranen spoelde het slijk weg en het gras weg van hun auto-lijfjes. En het grijze autootje werd weer een blauw autootje en het groene autootje werd weer een rood autootje. „KIJK," riepen de kinderen ver heugd, „daar is het blauwe autootje weer. Kijk, daar is het rode weer." Én ze verdrongen zich om in het blauwe en het rode autootje te kunnen rijden. „Wat fijn, ze zijn er weer!" En het blauwe autootje en het rode autootje botsten weer dat het een lieve lust was en x'eden nóg harder dan te voren. Waarom? Omdat ze zelf ook zo blij wa ren dat ze weer blauw waren en rood. Ferd. Langen O -V Er was er eens een mannetje Er was er eens een mannetje dat was van mooi glad hout, hij werd op het dressoir gezet en later op een oud buffet maar steeds had hij het koud. Er was er eens een mannetje, dat was van porselein. Eerst stond hij op de boekenplank en later bij de schemerlamp maar hij vond alles fijn. Er was er eens een mannetje dat was van speculaas. Eerst kwam hij in een donker blik daar ging zijn hart van rikketik toen kwam hij in een plastic zak die was wel mooi maar veel te strak, toen kwam hij in een trommeltje daar was het ook een rommeltje, toen kwam hij in een kindermond en niemand vroeg hoe hij dat vond. Ja, mannetjes van speculaas die leven kort helaas. Cor Beek

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 20