HET MAGISCH REALISME VAN DAISNE
ROME HERDENKT ARCHITECT PIACENTINI BITTER
ALS DE VERNIELER VAN ZIJN STEDESCHOON
LOR, de nar uit
studentenwijk
FERDINAND
de Parijse
Wekelijks toegevoegd aan alle edities van
Haarlems Dagblad Oprechte Haartemschc Courant
en IJmuider Courant
HET GEBEURT HEEL ZELDEN, dat iemands dood aan
leiding wordt tot het schrijven van hijzonder onprettige
artikelen aan zijn adres, tenzij do overledene een dictator of
ander soort txjran is geweest. In Italië hoeft zich dit geval
voorgedaan. Kort geleden is, hijna tachtig jaar oud, do archi
tect Marcello Piacentini, gestorven. In bladen van allerlei
richting (de fascistische uitgezonderd) heeft men hem her
dacht. als „de vernieler van Italië's stedeschoon"En niet
geheel ten onrechte. Piacentini heeft meer dan dertig jaar
lang „Italië gebouwd,Wanneer men de reisgidsen bestu
deert, krijgt men al de indrukdat bijvoorbeeld heel Flo
rence door Brunelleschi en Michelangelo is gebouwd, heel
Rome door Michelangelo, Bernini en Borromini. Maar de
werkzaamheid, van al die werkelijk grote bouwmeesters bij
elkaar, verzinkt in het niet bij die van Piacentini, die in alles
wat er tussen 1925 en 1958 gebouwd werd waar ook in Italië
op een of andere wijze de hand heeft, gehadEn het was
naar onze mening zelden een gelukkige hand. Voor
een architect is het niet gemakkelijk een zo overheersende
plaats in te nemen. Piacentini was door het lot begunstigd.
(Van onze correspondent in Rome)
IN DE EERSTE PLAATS was hij de zoon
van een werkelijk belangrijk architect Pio
Piacentini, die onder andere de Romeinse
opera heeft gebouwd (later wat het uit
wendige betreft door zijn zoon verknoeid),
zodat hij een rijke en belangrijke klanten
kring erfde. In de tweede plaats stond hij
volkomen onverschillig tegenover alles wat
met de culturele zijde van zijn beroep te
maken had. Hij bouwde classisistisch, vals-
romaans, vals-gothisch, monumentaal, „mo
dern", precies wat men wilde en het enige
doel wat hem voor ogen stond, was de „be
langrijkste architect van Italië" (maar ook
in Zuid-Amerika waar hij veel beter op
zijn plaats zou zijn geweest, heeft hij heel
wat gebouwd) te zijn. Dit alles zou niet zo
erg zijn indien deze man onzes inziens niet
gedurende een mensenleven de ontwikke
ling van de bouwkunde in Italië had tegen
gehouden en tal van edele, oude steden
totaal had verknoeid. Sommigen menen,
dat Brescia het meest heeft te lijden gehad.
In die stad sloopte hij het gehele middel
eeuwse centrum en bouwde (in een pro
vinciestad) de toenmaals hoogste wolken
krabber van Italië, een heel groot, en uiterst
irrationeel postkantoor, een stadhuis, een
paleis van Justitie waarvan men hetzelfde
kan zeggen, en een zinloos plein dat als oude, ten dele nog middeleeuwse, wijken
„centrum" door de Brescianen nog altijd gesloopt tot men de naakte, lelijke heuvel
geschuwd wordt.
hun godsdienst zouden kunnen zien van de
olaats af waar zij geacht werden het meest
e verkeren, het terras van het café Aragno.
De afstand is maar een kilometer of vier,
wat daar tussen is kan men afbreken. Aan
deze opvatting viel de gehele wijk Borgo
ten prooi en al ziet men dan tegenwoordig
de Sint Pieter van de Tiber af, dit is geen
werkelijk voordeel. Rome is altijd de stad
geweest der verrassingen. Uit een smal,
bochtig straatje komend, staat men plotse
ling op een wijds plein, of voor een grootse
kerkgevel. Ook de Sint Pieter was vroeger
een verrassing. Nu loopt men er domweg
naar toe, ziet de kerk al op een kilometer
afstand (zodat zij niet eens „groot" meer
lijkt) en de nieuwe straat heeft iets mis
troostigs. Het is als de toegangsweg tot het
etablissement in een negentiende-eeuws
„Spa", maar dan een badplaats alleen voor
oude dametjes en gepensioneerde kolonels,
die al wandelend naar het Kurhaus onder
weg de modellen kunnen bekijken van hun
toekomstige grafstenen, in de vorm van
een hele reeks kleine obeliskjes.
Romeinse verkeerschaos
PIACENTINI heeft tot zijn laatste levens- een „school" vormden en tezamen de „lic-
dag toe strijd gevoerd tegen de moderne torenstijl" doorvoerden. Thans is die tijd
bouwkunst. Bij hem moesten het bogen en voorbij en heeft ook Italië weer betekenis
zuilen zijn en rhetorische versierselen. De in de ontwikkeling van de hedendaagse
universiteitsstad van Rome en de gebouwen bouwkunst, maar een geheel tijdperk (1920
van de „Wereldtentoonstelling 1942" ge- tot 1955) heeft hier onder de invloed ge
tuigen daarvan. Om deze architect bewoog staan van een man die buiten de culturele
zich een gehele stoet van volgelingen, die stromingen van zijn tijd stond.
MEN ZOU JOH AN DAISNE tekort doen verschap is. Zo simplistisch is het even
als men zijn vertelling „Grüss Gott", die wel met een zo gecompliceerde figuur als
hij bij het Boekengilde De Clauwaert de schrijver van „De man die zijn haar
te Leuven deed verschijnen, tot zijn lit- kort liet knippen" en „Lago Maggiore" al-
teratuur-sterkste werk rekende. Dat „Bes- lerminst gesteld. Zijn vrijwel steeds van
te" van zijn allengs onoverzienbare oeu- het traditionele afwijkende vorm en dat
Het marmeren, in vals-romaanse stijl de grafheuvel van keizer Augustus, werd vre staat trouwens niet in één boek bij- geldt zowel voor zijn proza als voor zijn
opgetrokken „paleis der ontdekkingen"gesloopt. De ruïnen (schilderachtig als een
dat hoog boven de oude stadswijken
uitrijst.
een. In elk van zijn werken dichtbun- poëzie is karakteristiek voor wat men
dels, romans, toneelstukken, cineastische zijn strubbelingen van zijn leven heen
uitgeholde kies) werden „blootgelegd", en
rondom''datgnff!°tenCkoste wïrT'e<£"der 6,1 litteraire essays zijn talrijke frag- trouw is gebleven. Jeugd, het kind-zijn, de
OTT p.orTonT n„ mooiste achttiende-eeuws.e wijken 'van me,üen te vinden, die tot het voortreffe- onvertroebelde ervaring van het leven en
PPA-,Rome. lijkste behoren dat de moderne Zuidne- de dingen des levens is voor hem om
- DE VERZOENING van Lateranen bracht d^ands' lett*™n voortgebracht, zijn vriend Hubert Lampo te citeren -
overhield. Alleen maar met het doel dat piacentini op een ander idee. Nu Mussolini Alclns geformuleerd zou de gevolgtrekking steeds „de" inspiratiebron geweest. Jeugd
a/t a ad MAAT? HM7IT mpmtmc ic Rnmc de»Duce'' vanuit het Palazzo Venezia het Italië had „teruggegeven aan God" was het voor de hand liggen dat de ovrmgeving dat betekent voor hem verwondering,
het ergst door deze bouwdictator geschon- boird^Timp^da^rroXeid te^d TS- wenselijk dat de Italianen het symbool van niet de sterkste kant van Daisne's schrij- prilheid, onbevangenheid, onmiddellijke
den. Zijn eerste werk was in 1911 het „ten- heven), werden enorme wijken gesloopt, verstandhouding met het mysterie van dit
toonstellingspaleis'een van zijn meest heuvels weggegraven en een brede ver-
aanvaardbare scheppingen. In 1924 werd keersweg aangelegd, met als gevolg, dat
hij „architect van het fascistisch regime het nooit meer mogelijk zal zijn vast te
en begon hij zijn strijd tegen de toen nog stellen op welke wijze het Forum Roma-
bijna onaangetaste schoonheid van het num der vroege Romeinse oudheid samen-
pauselijk, barokke Rome. De stad had door hangt met de keizerfora. Die laatste werden
de eeuwen heen op waardige wijze haar ten dele en in anerjji (dus met verlies van
taak van hoofdstad vervuld, eerst van de de archeologisch waardevolle bijzonder-
pauselijke staat, later van het koninkrijk heden) uitgegraven en op naar wij me-
Italië. Benoemd tot lid van de gemeente- nen vrjj willekeurige wijze gerestau-
lijke commissie tot wijziging van het. plan reerd. Een tweede gevolg van die nieuwe
van stadsuitbreiding, stelde Piacentini vast, hrede verkeersweg was, dat het oude Cor-
dat men brede verkeerswegen moest aan- s0de hoofdstraat van Rome, plotseling een
leggen, zoveel mogelijk de oude, aan de verkeer te verwerken kreeg, waarvoor het
grootsheid van het keizerrijk Rome her- allerminst berekend is. Piacentini vond dat
innerende, ruïnen moest blootleggen en dat njet erg en wüde een parallelstraat van het
FERDINAND LOP is in de Parijse
studentenwijk, het Quartier Latin,
de stad zich moest uitbreiden om de oude corso aanleggen. waEnog ernstiger verlies een bekende figuur waar men hem
kern heen. Reeds Garibaldi, die wel geen zou hebben betekend. Het karakteristieke
architect was maar een man van smaak, pleintje voor de Trevifontein vond hij te
had na de verovering van Rome op de Paus kiein (monumenten moeten liggen aan het
gezegd dat de nieuwe hoofdstad moest ver- ejnde van grote, brede straten, zodat men
rijzen buiten de muren, uitsluitend ten oos- ze van een afstand kan zien, was zijn leer,
ten van de oude stad, zodat het monumen- waarbij hij over het hoofd zag dat elke
tale geheel van het pauselijk Rome, zoals kerkgevel, elke fontein van een afstand ge-
het door de eeuwen heen gegroeid was, m zien klein lijkt en niet monumentaal). Hij
zijn geheel bewaard zou kunnen blijven. dr0omde derhalve van een plein, in werke-
Dit is het moderne gezichtspunt inzake ijjkheid een brede straat, vóór de Trevi-
stedenbouwkunde en de beste voorbeelden fontein. zo groot dat men ook die fontein
vindt men in Marokko, waar Liautey de van Piazza venezia af zou kunnen zien.
oude Arabische steden intact heeft weten
te bewaren. In Rome werd die raad van ER ZAT NÓG EEN IDEE achter die slo-
Garibaldi in de wind geslagen, maar de perij. Rome moest een „imperiale stad"
ontwikkeling der stad in „de vorm van een worden en Mussolini, een „echte" vader
olievlek" begon pas met Piacentini. Na- van het vaderland, verkondigde: „Het plebs
tuurlijk werden toen de oude, smalle stra- dient verre te worden gehouden van het
ten van het centrum drukke verkeers- historisch centrum". Vandaar dat de eigen
wegen, iets waar ze niet op berekend lijke bevolking van Rome, kleine hand
waren, en men begon te slopen. Voor Rome werkslieden, want deze stad heeft nu een-
geldt dat toen de oorlog uitbrak, zodat niet maal geen industrie, werd verdreven naar
alle verwoestende plannen van Piacentini gruwelijke krotwoningen in „gehuchten"
konden worden uitgevoerd. Anders zou hier (Borgate) die rondom de stad liggen. De
viervijfde van de pauselijke stad zijn ver- oude concertzaal van Rome, het Augus-
dwenen.
teum, gebouwd op de schaarse resten van
sinds een slordige halve eeuw, de
versleten aktentas onder de arm, de
verregende deukhoed op het hoofd,
de ijzeren bril op en de grijzende
rossige snor onder de neus, van café
tafel naar cafétafel kan zien dren
telen, steeds volgaarne bereid om
onder een glas dat hem wordt aan
geboden, zijn visie op het laatste
wereldgebeuren, de Franse binnen
landse politiek en nog een paar
andere wetenswaardigheden kenbaar
te maken. Ferdinand Lop houdt er
van de dingen gróót te zien. en zijn
eigen aspiraties zijn ook nimmer be
scheiden geweest. Het is zijn groot
heid dat, ondanks alle teleurstellin
gen die het leven hem serveerde, hij
toch altijd op de hoogste doelwitten
mikken bleef. Geen verkiezing, of
Lop is kandidaat. Omdat zijn partij
(Lopiste) nauwelijks meer leden
dan kader bezit een paar studen
ten die van papa geen haast
hoeven te maken voert Lop
als president zijn campagnes meestal
maar in zijn eentje, en ten overstaan
van datzelfde publiek dat in een café
wel een rondje weg wil geven.
AL ONDER DE DERDE republiek
deed hij worp na worp op het presi
dentschap en op onderdak in het
Elysée, maar ook wanneer er een
gewone kamerzetel vrij komt kunt
ge Ferdinand Lop zijn toebereidselen
weer zien treffen. De protocolaire
visites, die hij heeft afgelegd bij de leden
van de Academie Franqaise, in de hoop zo
ook eindelijk officieel onsterfelijk te kun
nen worden verklaard, moeten in de hon
derdtallen lopen, en ook hier kreeg hij
elke keer maar weer nul op het request.
Maar een politicus is tenslotte ook maar
een man die zich niet exclusief met idealen
voeden kan. en zo begon een jaar of wat
terug, toen het misliep tussen prinses Mar
garet en Peter Townsend, Ferdinand aan
een vastere positie en aan een net huwelijk
te denken. Margaret werd het aangewezen
object van zijn nieuwe aspiraties en de
vrouw zijner dromen, en heel wat bran
dende liefdesbrieven zijn er door Lop
sedertdien dan ook naar het Buckingham-
paleis verzonden. Geenszins verontrust
door het uitblijven van enig antwoord,
legde Ferdinand Lop. omringd door zijn
dorstige getrouwen van het Quartier Latin,
al gauw de laatste hand aan de protoco
laire regelingen der komende huwelijks
plechtigheden waarbij hij niet de geringste
inbreuk op de etiquette door de vingers
zou zien
NU DE PLANNEN met Margaret ook al
weer in het water zijn gevallen, heeft Fer
dinand Lop de blik naar Nederland gericht.
Dezer dagen zou hij met de trein en
eerste klasse! uit Parijs naar Den Haag
vertrekken. Doch zelfs nu verliest Ferdi
nand Lop zijn staatkundige ambities toch
ook nog niet uit het oog. Op het Verenigde
Europa blijft zijn hoge streven gericht, en
achteraf bezien, zo heeft hij ons dezer
dagen persoonlijk nog mede willen delen,
is het ook eigenlijk maar beter dat hij zijn
toekomst niet aan het Britse hof verbindt.
De Engelsen, zo luidt zijn slotwoord omdat
zijn vierde en laatste gesubsidieerde glas
nu ook al weer leeg was, hebben zich
jegens ons vastelanders nog nooit loyaal
gedragen. Terwijl het tussen u, Nederlan
ders, en ons, Fransen, altijd dik in orde is
geweest
bestaan. Deze onbevangenheid is het, die
hij wil mee-delen, niet alleen in de inhoud
van zijn schriftuur maar ook in de vorm
daarvan. In de éérste plaats zelfs door
middel van de vorm, van „de stijl", die
de uitdrukking tracht te zijn van hetgeen
hij zijn magisch realisme heeft genoemd.
Al in de narede bij zijn jeugdwerk „De
trap van steen en wolken" legde hij min
of meer verantwoording af van de toon
soort waarin zijn werk geschreven staat:
die van het „Fantastisch-realistische", zo
als hij het toen nog betitelde. Later, in
de tweede druk van zijn jeugdroman, pre
ciseerde hij zijn levensgevoel want dat
is het, wat de geaardheid van zijn werk
bepaalt en niet enig „isme" door het
te omschrijven als een „magisch realis
me" een kunstuiting, waarin de dage
lijkse, voor ieder waarneembare realiteit
als het ware doorzichtig xvordt en zich
een andere, tweede, wezenlijker werkelijk
heid onthult: die van het bovenzinnelijke.
Niets is zoals het schijnt: dat is Daisne's
grondthema, de kern van zijn levensbe
schouwing en van zijn iverk, die zonder
dat hij zich onvoorwaardelijk bindt aan
een wijsgerig Credo ten nauwste ver
want is aan de Platonische leer, volgens
welke wij, aardse wezens, als bewoners
van een grot enkel de schaduwen op de
levenswand waarnemen, die de onsterfe
lijke gestalten (de „ideën) in het licht
der eeuwigheid daarop werpen. Het wer
kelijke is méér dan reëel. Het is in een
hogere, metafysische zin werkelijk: als
verschijningsvorm van het goddelijke, eni
ge, eeuwige.
VOORAL IN HET JEUGDWERK van
Daisne speelt het „verhaal" zich duidelijk
af op tweeërlei plan: dat van de realitiet
en dat van „de droom"; dat van het per
soonlijke en het bovenpersoonlijke; dat van
„steen" en van „wolken". De trap, die
van het aardse steen naar de bovenaard
se wolken voert is de ervaring van het
bovenzinnelijke. Deze beide niveaus ston
den ook in de romans en gedichten van
vroeger jaren niet als twee gescheiden
werkelijkheden los van elkaar: „wij kun
nen niet dromen zonder werkelijkheid als
substantie en wij kunnen niet leven zon
der droom als licht en kleur om die stof".
In zijn latere creaties is het Daisne in toe
nemende mate gelukt om die beide ni
veaus niet alleen ten dele te doen samen
vallen, maar om het werkelijkheidsplan
voor zover mogelijk van het droomplan te
„vervullen". Het bovenaardse is niet
„ginds" en het reël-aardse is niet „hier",
zoals de romantici zich dat veelal voor
stelden, maar in het hier is het ginds,
en het openbaart zich zodra aan de span
ning tussen beide de vonk ontspringt, die
de tweede, wezenlijke werkelijkheid in het
bovennnatuurlijke licht stelt. Vandaar dat
Daisne, steeds doende om die nostalgische
spanning tot ontlading te brengen, zijn
werk karakteriseert als een magisch rea
lisme, dat zich in de loop der jaren in
hem transformeerde van een met heimwee
geladen romantiek tot een naar evenwicht
van „werkelijkheid, verbeelding en rede"
strevend „klassiek magisch realisme" (zo
als hij dat in een bij Uitgeverij „Ontwik
keling" te Antwerpen uitgegeven essay
uiteenzette.)
DEZE KORTE INTRODUCTIE tot Dais
ne's werk is dunkt me nuttig voor het
contact tussen lezer en auteur. Men leest
aan Daisne voorbij als men niet voorbe
reid is op de voortdurende overgangen
tussen realitiet en droom, tussen het tast
bare en onzienlijke, die zich haast onge
merkt in zijn verhaal voltrekken. En men
verstaat hem zeker niet zoals hij verstaan
moet worden als men geen oor heeft voor
hetgeen ik daareven de naïeveteit van zijn
schriftuur noemde, voor zijn onbevangen
benadering van het leven, met andere
woorden: voor de oorspronkelijkheid van
zijn geluid. Hij schrijft, dicht naar die
oorsprong toe, zowel met zijn „inhoud"
als met zijn „vorm".
De vertelling „Grüss Gott" is daarvan
een beminnelijk en ontroerend specimen.
Het verhaal begint als een reisnotitie, neer
geschreven tijdens een vakantie die hij
met zijn moeder die hij een stille hul
de brengt, zijn zoontje en een tweetal
familieleden in Carinthië, Slovenië en
Venetië doorbrengt. De toon, waarop aan
vankelijk zijn „aantekeningen" zijn afge
stemd, houdt het midden tussen humor en
ironie een wat schampere humor en een
soms bijna wrevelige ironie, gewekt door
een opeenvolging van kleine (grappig ver
melde) ergernissen, die uit een innerlijke
onvree voortkomen. Het lijkt allemaal niet
van belang: wat hij en de zijnen wel en
niet consumeren, wat hem wel en niet
mishaagt. Maar het wórdt van belang zo
dra hij enkele dagen na zijn aankomst in
Oostenrijkse Pörtschach met zijn jonge
vrouw Monika heeft kennisgemaakt. Wie
zijn jeugdvertelling „Renée" opgeno
men in de bundel „Zes domino's voor
vrouwen" kent, voorvoelt dat dit eerste
contact met Monika een sentiment (juis
ter misschien: een innerlijke gesteldheid
en gestemdheid) kan gaan wakker roepen,
die identiek is aan een jeugdliefde, maar
dan op het niveau van de rijpe manne
lijkheid, die zijn kinderlijkheid heeft weten
te bewaren. Inderdaad worden de uren van
samenzijn met Monika tot een „droom"
en wordt de reisnotitie tot een idylle, die
men eensdeels als een persoonlijke, ander
deels als een bovenpersoonlijke ervaring
kan beschouwen Daisne heeft niet de min
ste moeite gedaan te verbergen dat deze
idylle gerust als een stukje autobiografie
gelezen mag worden. Hij „ce grand
garqon", zoals een van zijn critici, Etienne
Gernon, hem eens noemde betrekt zich
zelf onverbloemd in zijn „verhaal" en
terecht: het is het zijne, het betekent een
bevestiging van de menselijke verbonden
heid met wat méér is dan het redelijk
verklaarbare: de geliefde vervluchtigt hier
niet in de droom zoals in Theodor Storms
verrukkelijke „Immensee", maar de
droom neemt gestalte aan in een lieflij
ke vrouwelijke verschijning.
DAISNE HEEFT zich in zijn intieme be
tekenis van dit hartsverhaal alle mogelij
ke soberheid in acht genomen. Hij ver
zwijgt meer dan hij uitspreekt, maar dat
verzwegene het zuiverste, prilste van
dit ontbloeiend liefdegevoel vindt zijn
onnaspeurlijke weg naar het atmosferische
dat de pasteltinten van zijn „stijl" als een
stille, milde herfstnevel doortrekt. Dit ne
velige maar zeer wezenlijke temidden van
het concrete landschap, dit tedere temid
den van een hachelijke levenswerkelijk
heid het is de essentie van Daisne's
magische realisme. Het is de droom in
de werkelijkhed, de werkelijkheid in de
droom.
Met moeite maakt Daisne zich na het
voorlopige afscheid van deze levensbeleve
nis los. Hij beëindigt zijn schriftuur, be
ëindigt het dan nog eens en nog eens,
waarmee hij ongewild aantoont hoe be
slissend de vorm van zijn werk aan de
inhoud meeschrijft. Het definitieve besluit
schrijft het leven: kort voor de heront
moeting met Monika vindt zij bij een ver
keersongeval de dood. Daisne, die op de
heenreis „dorens verzamelde" en tijdens
zijn Carinthisch verblijf een levensroos
plukte, blijft met de verwelkte blaren
achter. Maar de roos bloeit na in zijn
leven „Grüss Gott. Monika", ze geurt na
in deze autobiografisch-bovenpersoonlijke
vertelling, die nu wel niet tot het sterkste
behoort van zijn oeuvre, maar wel tot het
zuiverste en menselijkste.
C. J. E. Dinaux