ENKELE FRANSE ROMAN EEN REIS VAN LE CATELET NAAR VLISSINGEN VAN SCHELDEBRON TOT SCHELDEMONDINC DRIE JONGE ONDERZOEKERS VONDEN EEN METHODE VOOR DE VERNIEUWING VAN GLAS, SCULPTUREN EN MOZAÏEK Erbij PAGINA VIJF Concours van Euro- marktkooplieden S. M. ZATERDAG 11 JUNI 196 0 MAAR DIT ALLES is boven de grens van België-Frankrijk. Een ander beeld geeft het deel bezuiden Doornik, via Valen ciennes (Valencijn zegt de Vlaming) en Cambrai als ge in de richting Parijs trekt, waar men in de nabijheid van St. Quentin acht moet slaan op het dorpje Gouy, behorend tot de Franse gemeente Le Catelet, de grens van de vroegere Spaanse Neder landen. Er staat een hoeve, eertijds de Abbaye du Mont Saint- Martin en dicht daarbij is de bron van de Schelde, opborrelend ter hoogte van 95 meter boven de zeespiegel, omringd door drie muurtjes, elk van vier meter lang. In een daarvan is een hard stenen plaatgemetseld met een Latijnse tekst, waarvan de eerste regel: „Felix sorte tua, Scaldis fons limpidissime" in ver taling luiden: „Wees gelukkig in uw lot, Schelde, allerhelderste bron". Met de meest briljante Franse welsprekendheid werd ons aldaar verteld, dat de weg naar de omgeving van de bron met de grootste zorg zal worden aangelegd. Een rijke belofte, die als ze in vervulling gaat, een einde zal maken aan de huidige mulle weg door aardappelvelden en aan de brandnetels, die nu de bron, ontsierd door afval, omringen. Het Nederlands wordt hier nog in enkele families gesproken, al geldt ze allerminst als tolerabele spreektaal. Men zegt nog het woord „gram" in onze betekenis van gramschap, men hoort nog spreken over „dik- maals" in plaats van dikwijls. Onze moedertaal kunt ge ook nog vinden in Doornik, dat veelal met de Franse naam Tournai wordt aangeduid. In een winkel zal men u wellicht in het Nederlands aanspreken, zodra men bemerkt dat ge uit Nederland komt. In Doornik is de bron van architectuur, schilder- en beeldende kunst, welks ontwikkeling langs de Schelde gevolgd kan worden in Oudenaarde, Gent en Antwerpen en de prachtige kastelen van Laarne en het slot bij Bornem, eens de verblijfplaats van de graven van Marnix. Men beleeft een evolutie, juist bij deze in lengte niet zo grote rivier, die sterker is dan bijvoorbeeld langs de Rijn of de Donau. Aan de Rijn liggen de kunsthistorische schatten meer verspreid, de Donau verrast door de schei ding tussen Oost- en West-Europa, maai de Schelde toont z'n schatten kort en bon dig en daarvan ligt het begin in Doornik. Waarom niet in Cambrai (Kamerijk) of Valenciennes? Mogelijk heeft Kamerijk door de ontmanteling in de vorige eeuw z'n historische bekoring verloren, wellicht dat Valenciennes te veel een afschaduwing op een afstand is van de Franse cultuur; mogelijk wordt ze ontluisterd door de in de nabijheid liggende mijnstreek. Vergeet overigens niet dat Valenciennes veel door oorlogsgeweld geleden heeft. Maar Valen ciennes draagt nog de glorie van prachtig kantwerk en bovenal is het de geboortestad van Jean Antoine Watteau. Men ziet in het stadsmuseum enkele van zijn zij het niet zijn belangrijkste schilderijen en die van zijn beide broers. Ook doeken van Jean-Baptist Pater, eveneens in Valencien nes 1685 geboren. De verzameling be vat bovendien werken van Rubens, de Brueghels, Van Dijck, Jordaens en enige zeer mooie van Jeroen Bosch („Ermitage de St. Antoine" en „Jacques et le Magi- cien"). Binnen een half uur rijden 33 km is men nadien in Doornik, een stad iets kleiner dan Valenciennes, evenzeer door oorlogsellende geteisterd. De Schelde is haar levensader, al sinds eeuwen daar van getuigen de twee torens uit de jaren 1281 en 1304 op de Scheldebrug, de „Pont des Trous". Doornik is de eerste Franse koningsstad, welvarend van uit de Romein se tijd, toen reeds een lakenindustrie in het leven werd geroepen. De stad heeft tot de Nederlanden behoord, en tot 1782 lag er nog een Hollands garnizoen. De grote kathedraal dateert uit de twaalfde en der tiende eeuw. Boeiend is de binding tussen de Romaanse en de Gothische bouwstijl, welke laatste naar Frans voorbeeld mag zijn, maar een typisch noordelijker inge togenheid heeft. Doornik, de stad van gra ven, koningen en een keizer, met een kathedraal die door vijf torens is bekroond, bezit ook een belfort. Onderschat de be tekenis van de belforten niet, ze zijn ge tuigenissen van de vrijheidszin van het volk, plaatsen waar de kleuren en prive- leges werden bewaard en ze laten zich met de beiaard als zingende torens horen. We vinden de belforten in onder andere Ype- ren, Brugge, Gent, Kortrijk en van al deze is Doornik de oudste van België 1200 de wachter aan de rivier, die hier nu niet Kasteel te Laarne meer „L'Escaut" geheten is, maar Schelde, al zal men deze Nederlandse benaming niet uit iedere Doornikse mond vernemen. IN OUDENAARDE, waar een laat-Go- tisch Vlaams raadhuis op de markt is, werd Adriaen Brouwer in 1605 geboren. Hij werkte ook nog enige jaren in Haar lem waar hij de invloed onderging en misschien zelfs leerling was van Frans Hals. Deze schilder dronk zijn bier in Oudeaarde in Europa's oudste bierkelder. Het bouwwerk rust op Romeinse buiten muren. Boven deze kelder stond eens een kapel. In deze kelder smaakt het Ouden ken langs monumenten van Romaanse en Gothische kunst en langs die der Renais sance, al moet men de waard verzoeken om de „Juke-box" naast de bierpomp af. te zetten. EEN NIEUW ASPECT nemen we waar bij het bezoeken van de steden Gent en Antwerpen, die ons vooral met de weelde van het koopmansschap in de historie con fronteren. Wat vanaf de Schelde-oorsprong aan architectuur te zien is heeft zijn schoonste ontplooiing en voleinding in Gent en Antwerpen. Gent was de stad van Karei V. Menige toerist gaat de Baafskerk haastig voorbij, omdat het toerisme te snel naar de wereldvermaarde altaarluiken der gebroeders Van Eyck leidt. Bezie ook de schilderijen in andere kerken, maar ver geet de gildehuizen aan de Graslei niet en het Gravensteen. De Pietersabdij is, evenals de Baafsabdij, van een toeristisch nog te weinig bekende schoonheid. In het Museum voor Schone Kunsten is de expo sitie „Bloem en Tuin in de Vlaamse Kunst" ingericht, een schitterende tentoonstelling die men moét zien. HET IS EEN ZEER MOOIE STAD, al moet men zich de s ïonheid soms als het ware op imperialistische wijze toeëigenen vanuit de drukte en het lawaai van het moderne verkeer. We willen de oude ker ken zien en we wensen het Rubenshuis te bezichtigen en ten leste hunkeren we naar de rust die de kathedraal ons belooft. Bezoek ook het museum Plantin, met werken van de grote drukker. Ga naar Het Steen, met het daarin gehuisveste Scheep vaartmuseum, bezie het Vleeshuis en be klim bij mooi weer de 123 m hoge toren van de kathedraal. Daar ziet men Ant werpen aan de Schelde. Daarna trekt de Scheldetoerist. naar de monding in Nederland. Het Belgische land schap via het stadje Sint-Niklaas blijft nog even voortbestaan al zijn we in Zeeuwsch- Vlaanderen op eigen grondgebied. Men voert u over de Schelde naar Vlissingen, Een der mooiste gedeelten uit de Romaans-Gothische kathedraal te Doornik aards bruin bier verrukkelijk na het trek- waar een boulevard-vakantieleven is. „LE VISAGE NU" van Jean Bloch-Mi- chel, (uitg. Gallimard) is niet precies een roman maar een soort vervolg op een ro man, naar een ongewoon procédé: de auteur heeft drie personen uit zijn Un Homme Estimable genomen en hen nader over zich zelf laten vertellen, in drie af zonderlijke verhalen. Het eerste en lang ste is er in sommige opzichten het merk waardigste van, alleen al doordat hier een man aan het woord is die zich in de oorlog gecompromitteerd heeft bij de militie van Vichy, en de Duitsers geholpen heeft bij de gerechtelijke moord op een ondergrond se werkster niet een type dat in de lan den die bezet zijn geweest sympathieke aandacht heeft genoten. Bloch-Michel voorziet hem van een zeker schuldbesef dat niet alleen formeel is en dat dan ook al optrad voordat hij nog gearresteerd werd, bij de bevrijding; tegelijkertijd rust hij hem uit met voldoende onverschillig heid en superioriteitsbehoefte om ons de indruk te geven dat wij er een aanneme lijke collaborateur aan hebben. Van de andere verhalen blijft vooral het tweede in de herinnering, als een kunstige studie van een enkel motief, het verval van de redelijke maar ongegronde hoop. Het gaat daar over de onschuldige Lucien, die bij vergissing door de Duitsers gearresteerd wordt en naar een concentratiekamp ge stuurd: hij denkt dat de vergissing goed gemaakt zal worden, totdat hij stervende beseft dat hij het eigenlijk al een tijd lang niet meer verwacht heeft en ook in zekere zin niet meer nodig had. IN DE EERSTE PLAATS om zijn tech nische merkwaardigheid, maar ook wel om een aardige leesbaarheid, is Le Furet van Marc Saporta (Editions du Seuil) een vermelding waard. Deze auteur is voorzo ver bekend de eerste ware epigoon van Alain Robbe-Grillet, die zelf kort geleden zijn vierde „nouveau roman" het licht heeft doen zien, Le Labyrinthe (Ed. de Minuit). In ruime zin werd de „nieuwe roman" tot nu toe geschreven door alle auteurs van de Editions de Minuit: Michel Butor, Claude Simon, en de anderen, die niets met elkaar gemeen hebben dan dat zij ieder op hun eigen manier van het tra ditionele romantype afwijken. In enge zin was de enige beoefenaar ervan Robbe- Grillet zelf, met zijn objectivistische tech niek van visuele waarnemingen en alge meen geldige conclusies. De omloop van een slodaat door een labyrint van lege straten met gesloten huizen, levert een verhaal op dat stugger en moeilijker is dan enig van zijn vorige; de substantie ervan is zo taai dat vele lezers zich onvol doende beloond zullen achten met het mo del dat zij er tenslotte in vinden, maar daar moet dan tegenover gesteld worden dat makkelijke romans vaak niet eens de paar uur tijd waard zijn die men besteedt aan het doorvliegen. De wetenschapsprijs van de stad Praag heeft dit jaar de gezamenlijke inspannin gen van drie jonge onderzoekers be kroond; een chemicus, een natuurkundige en een schilder: de heren J. Rathousky, J. Doubrava en Jiri Blazej. In hechte sa menwerking slaagden deze drie mannen erin, om met een silicium-bedekking steen- en glaswerk te restaureren, waardoor Een detailvergroting van Nobilitas, één van de drie symbolische figuren, die de hofgraveur Caspar Lehman in de zoge naamde Lehmdn-kobaal aanbracht. Deze bokaal geldt als een typisch voorbeeld van oud-Boheemse graveerkunst. kunstwerken die reeds als verloren roer den beschouwd, zijn behouden. De groep nam drie hoofdtaken op zich. De eerste was het versterken van stenen, sculptu res, reliëfs en .fresco's door het gebruik van samenstellingen op een basis van si licium, die gelijk roas aan de organische samenstellingen. Deze methode werd ge bruikt bij de restauratie van het Belvé dère Paviljoen in Praag. De tweede taak hield het herstel van oud glasroerk in, door het gebruik van een soort synthetische hars, methacrylate genaamd, om het ver val tegen te gaan. Deze methode rverd gebruikt om de beroemde Lehman-bokaal (1605) te redden, die zich nu bevindt in het Kunstnijverheidsmuseum te Praag en die een werkstuk is van Caspar Lehman, graveur aan het hof van keizer Rudolf II. Het is een klassiek voorbeeld van Bo heems glaswerk. Ten derde gebruikten de ivetenschapsmensen hun methode door het restaureren van oude mozaïeken; spe ciaal bij het beroemde „Het Laatste Oor deel," dat de buitenmuur versiert boven de „Gouden Deur' van de kathedraal in Hradschin, in de buurt van Praag. Dit veertiende-eeuwse werk, het enige van dit soort in Centraal Europa, bevindt zich aan de hoofdtoren van de kathedraal. Gedu rende zeshonderd jaar heeft het geleden onder een ruw klimaat en sedert het be gin van deze eeuw van de schadelijke uit werking van erosie. Tot 1954 werd het mo zaïek als verloren beschouwd, daar iede re poging om het verval tegen te gaan had gefaald. DE BLAUWE VERFSTOF van fijnge wreven kobaltglas, „smalt", dat gebruikt wordt bij het vervaardigen van mozaïe ken is erg teer. Het water werkt er zeer schadelijk op in en veroorzaakt allerlei ge breken; vochtigheid en regen tasten de oppervlakte van het mozaïek aan, de op losbare delen raken in verval en op de vaste delen vormt zich een dunne, witte laag. Spoedig wordt het glaswerk „blind" de kleuren worden dof, de beeltenis ver dwijnt en als het water de samenvoegin gen en de openingen binnen dringt wordt het gehele mozaïek broos. Gelukkig werd bij „Het laatste Oordeel" het ergste ver meden. De twee jonge onderzoekers Ra thousky en Doubrava, hadden belangrijke gegevens verzameld over de mogelijkhe den van silicium en waren zodoende in staat de invloed van tijd en water te ke ren. Eerst zetten zij het mozaïek stevig vast en vulden alle openingen en spleten met gips op. Vervolgens werd een mecha nisch proces gebruikt om de uitwerking van erosie te niet te doen. Het schoonma ken werd gedaan met kleine nylon bor steltjes, zoals door tandartsen gebruikt worden. Hun volgende taak bestond uit het treffen van maatregelen, die het voor wa ter onmogelijk zouden maken het mozaïek binnen te siepelen. Hiervoor gebruikten zij bepaalde silicium-samenstellingen, die het' glaswerk droogden en verdere erosie voorkwamen. Zij bespoten hiermee de ge hele oppervlakte van het mozaïek in een uiterst dunne laag, ter dikte van slechts enkele tienden millimeters. De vol gende stap was de restauratie van de schitterende kleuren, de zorg voor een juiste weerkaatsing van het licht en het herstel van de lijnen van de tekening. Het mozaïek stelt figuren voor van de schuts heiligen van Bohemen en de portretten van de schenkers, Karei de Vierde en zijn vrouw Elisabeth van Pommeren. De resultaten werden bereikt door het aanbrengen van een laag methacrylate. Ten slotte werden de siliciumbedekking en het laagje methacrylate samengevoegd door een speciaal hars, dat de openingen tussen de talloze deeltjes van het mo zaïek opvulde. HET GEHELE WERK bleek niet erg duur te zijn minder dan vierduizend dollar voor de restauratie van een geheel fresco, dat bijna een oppervlakte van tweeëntachtig vierkante meter beslaat; het grootste gedeelte van deze som is be steed aan honoraria. Een interessant detail is wel, dat het vooronderzoek experts in kennis bracht met tot nu toe onbekende details van het ontstaan van het mozaïekwerk in Cen- traal-Europa. Ofschoon het tekenen van het mozaïek het werk was van een plaat selijke schilder de stijl is karakteris tiek voor de Boheemse school werd de kunst van het mozaïekmaken altijd be schouwd als typisch Italiaans en Vene- tiaanse glasmakers werden beschouwd als ongeëvenaarde meesters in dit vak. Bij de bestudering van de mozaïeken van de ka thedraal van Hradschin werd aangetoond dat het gebruikte glaswerk, volgens een typisch Tsjechische formule was gemaakt van kalium en niet zoals het Vene- tiaanse glas van natrium. Het huidige onderzoek heeft deze ontdekking bekrach tigd. Het is bewezen, dat in die tijd de Boheemse ovens uitgerust waren voor de produktie van glaswerk, dat gebruikt kon worden voor een mozaïek en dat er Tsje chische ambachtslieden waren die in dit soort werk waren gespecialiseerd. Men ontdekte tevens dat er verscheidene me thoden werden gebruikt om een mozaïek te vervaardigen. In Hradschin werd het gehele middengedeelte gezet door een Italiaanse meester en de buitenzijden door Tsjechische handwerkslieden. Het herstel- werk is nu bijna geheel voltooid en spoe dig kan de beroemde „Gouden Deur" zijn naam weer eer aandoen. SAPORTA echter toont dat er ook lich te en vlugge romans geschreven kunnen worden volgens de objectivistische metho de, al vertelt hij de geschiedenis van een man die zelfmoord pleegt om een onge lukkige liefde. De inhoud en de toon heb ben weinig met elkaar te maken, mis schien doordat de auteur een overmatig plezier had in het toepassen van de me thode. Wat er in ieder geval mee bewe zen wordt is dat de mogelijkheden van Robbe-Grillet's waarneming lang niet uit geput zijn; sommige passages van Sapor ta zijn uitstekend geslaagd, en zullen iede re lezer althans tijdelijk winnen voor het idee dat er meer nauwkeurig gekeken moet worden, en minder geïnterpreteerd. Een detail van het beroemde mozaïek „Het laatste oordeel" op de hoofdtoren van de St. Vitus kathedraal in Hradschin, in de omgeving van Praag (foto UNESCO) Arnhem zal medio augustus beslag leg gen op een primeur. Het plan bestaat om op een der dinsdagmarkten in de Gel derse hoofdstad een Euromarkt in zakfor maat te organiseren. Marktkoopkieden uit Westduitsland, Italië en België zullen zich tezamen met Surinaamse en Ambonese standwerkers meten met hun Nederlandse collega's. Dit concours zal, zo hoopt het hoofdbestuur van de Centrale Vereniging voor de Markt-, Straat- en Rivierhandel, de stoot geven tot een toekomstige inter nationale uitwisseling van marktkoop lieden op de gewone markten in Neder land, België en West-Duitsland. Daarmee wordt dus de Euromarkt in het klein een feit. Voor het concours in augustus hebben de Centrale Vereniging en het Arnhemse gemeentebestuur bekers en medailles ter beschikking gesteld. Een jury zal uitmaken welke standwerkers de fraaiste stijl van verkopen hebben. Duitse en Belgische marktbesturen zullen op het concours als gast aanwezig zijn. Het concours belooft een jaarlijks terugkerend evenement te worden. Het idee ervoor is uitgegaan van functionarissen van de gemeente Arnhem. BIJ JULLIARD zijn uitgekomen, onder de titel Le Silence de Cambridge, de laat ste werken van Jean Reverzy, de Lyone- se arts die onlangs gestorven is op een leeftijd van even in de veertig. Bij hem geen strijdigheid tussen inhoud en toon: de thema's zijn dood en troosteloosheid, en de manier van schrijven vergoelijkt niets. Het titelverhaal betreft twee zus ters, de een ongetrouwd en de ander ge scheiden, wier leven vergald wordt door een eindeloos scheidingsproces van de laatste, die er ten slotte aan sterft; het andere verhaal, La Vraie Vie, bedoeld als begin van een lange roman, vertelt ons van een man die stervende is aan kan ker, en betoogt dat wij het ware leven pas vinden tussen het moment waarop wij onszelf als ongeneeslijk ziek zijn gaan zien en onze dood. Consequenter dan Re verzy zou niemand kunnen zijn in de af wijzing van het leven. Maurice Nadeau, die er een inleiding bij heeft geschreven, vindt het de moeite waard om de kwalitei ten van de man en de stijl; wie daar niet door overtuigd wordt, kan van dit boek in ieder geval gebruik maken om meer oog te krijgen voor de elementen van levenslust en hoop bij bijna alle an dere schrijvers die hij geneigd was als somber te beschouwen. OM TEN SLOTTE nóg iets te zeggen over een heel licht boekje: Maurice Pons, die zich indertijd een welverdiende naam gemaakt heeft met de korte verhalen van Virginales, heeft een korte roman gepubli ceerd onder de titel Le Passager de la Nuit (uitg. Julliard). Het verhaal wordt geacht verteld te zijn door een jonge jour nalist die een onbekende in zijn auto mee neemt van Parijs naar de Jura, en die dan gaat begrijpen dat hij met een actieve Algerijnse rebel te doen heeft. Die ontdek king leidt nergens anders toe dan dat hij zich een beetje opgewonden voelt, en een beetje afgeleid van de genoegens van de nachtrit in een snelle sportauto. Het is niet meer dan een impressie, en men hoeft niet te denken dat de eenvoud in drukwekkend zal blijken, maar de char me ervan is net genoeg ingehouden om bewaard te blijven voor koketterie. Als Pons weer eens wat scherper het mes er gens inzet, zal hij nog veel beter leesbare dingen schrijven. WE HEBBEN EEN REIS gemaakt langs de Schelde, van de bron bij Le Catelet in Noord-Frankrijk tot aan de monding bij Vlissingen. De tocht per auto en boot geeft in enkele honderden kilometers een rijke afwisseling, mits men zich niet de verplichting oplegt, hiervan een dagtoer te maken. De variatie is groot en menigmaal verrassend, ook wel eens ontnuchterend, maar de schoonheid van bouwwerken en kunstschatten langs de Schelde - met Doornik, Oudenaarde, Gent, Laarne, Dender- monde, Sint-Amands, Temse, Rupelmonde, Antwerpen, Terneuzen en Vlissingen, is indrukwekkend. We hebben stad en dorp genoemd, die een gedifferentieerde attractie bieden, want er is ook modern vermaak, waar van de Vlaming de realiteit allerminst onderschat. Behalve de cultuur historische monumenten, kerken, raadhuizen en kastelen, waarnaar hon derden toeristen hun weg vinden, zoeken duizenden, zelfs tienduizenden bijvoorbeeld Rupelmonde als een oord van vermaak. Hier is de Schelde diep en breed, het standbeeld van Mercator op de markt herinnert aan diens kunst van het vervaardigen van zeekaarten, een restant-kasteel staat aan de rivier, er is een barok-kerk, maar dominerend voor de meeste bezoekers zijn Jan van 't Schelleke in de vissersherberg, ingericht in quasi-historische stijl en dan Scaldiana, een uitgaanscentrum aan de oever van de Schelde ten gerieve van het gebruikelijke vermaak voor jongelui. Men kan niet altijd de mensen naar oude kerken en naar musea sturen, zelfs niet alleen naar het onvergelijkelijke natuurschoon van de Scheld.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 19