N KCNBNG VLOCHT 0OT
HAAM
discaucs.
Annie Saêamms af
Erbij
ZATERDAG 2 5 JUNI I96 0
PAGINA DRIE
T—..Jl. ■■■—1^11 1—i-f
BEGIN JULI VAN DIT JAAR zal het 150 jaar geleden zijn, dat
Lodewijk Napoleon, koning van Holland, op het Paviljoen te Haarlem de
akte tekende, waarbij hij afstand van zijn troon deed ten behoeve van zijn
zoontje, om kort daarop in de nacht het paleis heimelijk te verlaten door
een achterpoortje aan de Kleine Houtweg en zijn gewezen koninkrijk te
ontvluchten. Welke gebeurtenissen en omstandigheden tot dit drama heb
ben geleid, moge hierna volgen.
Louis Napoleon, geboren te Ajaccio in 1778, was de jongere broer van
keizer Napoleon en aanvankelijk zijn beschermeling. Immers de succes
volle jonge Franse generaal, die zich gedroeg als hoofd der familie Buona
parte, bevorderde niet alleen de militaire opleiding van Louis, maar nam
hem ook mee op zijn eerste veldtochten. Reeds toen ontkiemde bij de
jongere de grote verering voor zijn zoveel roem behalende oudere broeder
en onderging hij hevig de invloed van hem, die zovelen wist te betoveren,
ja, werd als was in zijn handen. Op zijn aandrang huwde hij in 1802
Napoleons stiefdochter, Hortense de Beauharnais, hoewel de genegenheid
van weerszijden ontbrak. Josephine de Beauharnais, haar moeder, wilde
echter, dat haar familie van de opkomst van haar echtgenoot zou profiteren.
Weldra deed zich voor het jonge paar een schitterende toekomst voor in
de vorm van een koningschap.
OP SUGGESTIE van de keizer zelf kwa
men de Hollanders, toen de raadpensiona
ris Schimmelpenninck blind dreigde te
worden, hem vragen om hun een koning
te schenken. Droevig was de kruiperige
houding van de Hollandse deputatie, die
dit verzoek overbracht; Napoleon maakte
hen zelfs belachelijk door Louis' zoon de
fabel van Lafontaine te laten opzeggen
van de kikvorsen die Jupiter om een ko
ning vragen. Maar even jammerlijk was
het eerste optreden van de door de keizer
aangewezen vorst, zijn broeder Louis, die
zijn afhankelijkheid zo scherp liet blijken
in de eerste rede tot zijn nieuwe onder
danen, welke door de grote broer was
nagezien en verbeterd, toen hij betoogde,
dat hij in deze zaak te voren niet was
geraadpleegd, daar de keizer van oordeel
was dat een onderdaan slechts had te
gehoorzamen.
Het jonge vorstenpaar, Louis en Horten
se, werd bij zijn intocht in Den Haag in
1806 door de Hollanders zeer koel ontvan
gen. De luiken der huizen waren gesloten
en Hortense stonden tranen van teleurstel
ling in de ogen. Louis echter wist zijn
kalmte en waardigheid te behouden. Hoe
wel een zekere eerzucht bij het aanvaar
den van de kroon hem niet vreemd moet
zijn geweest, bleek hij met de beste be
doelingen bezield ten opzichte van zijn
nieuwe taak. Misschien gevoelde hij zich
voor het eerst vrij van degene, die hem
tot dusver overheerst had, wat hem onge
twijfeld een zeker minderwaardigheidsge-
Lodewijk Napoleon in hofkostuum met de
keten van de orde van het Legioen van
Eer, zoals Louis Charles Ruotte hem
schilderde.
voel had gegeven, en. meende hij in het
nieuwe koninkrijk zijn eigen inzichten te
kunnen volgen. Immers hij begon zijn ko
ningschap vol idealen en met de beste
voornemens ten opzichte van zijn volk
vervuld. Hij wilde Hollander worden en
trachtte ook Hollands te leren, wat hem,
ondanks leermeesters als Willem Bilder-
dijk en D. J. van Lennep, niet mocht
gelukken. Bekend is, hoe hij door de ver
keerde klemtoon op het woord „koning"
te leggen de Hollanders vertelde, dat hij
voor hen een goed „konijn" wilde zijn.
LOUIS WAS ECHTER een man vol te
genstrijdigheden, aan de ene kant goed
hartig, bekwaam en vol toewijding, maar
ook kleinzielig en achterdochtig, wispeltu
rig en spilziek. Zijn zwakke gezondheid,
waarvoor hij vaak moest kuren, stond hem
bij zijn ijver in de weg en het gevolg
was, dat vele goede besluiten na enige
tijd herroepen werden en men niet wist,
waaraan men zich moest houden. Vele
malen wisselde de koning ook van minis
ters, wat doorgaans lag aan zijn achter
docht en koppigheid. Hij eiste volmaakte
dienaren en duldde niet, dat zij 's lands
belangen naar hun eigen inzichten wilden
voorstaan.
Toch mocht Louis er in slagen zich in
den lande een zekere populariteit te ver
werven. Hij stichtte een Instituut ter vol
making van wetenschappen en kunsten.
De groten wist hij te winnen door verhef
fingen in de adelstand en het instellen
van een ridderorde, de Orde.van de Unie,
die hen aan hem bond. Door zijn goed
hartigheid en weldadigheid won hij het
lagerg. volk. Na de ramp te Leiden (1807)
het springen van een kruitschip, waarbij
vele slachtoffers vielen én vele huizen
vernield werden, heeft hij door zijn aan
wezigheid kort; daarop en zijn oprecht me
deleven de sympathie van zeer velen ver
kregen, zodat men haast begon te ver
geten. dat hij een vreemdeling was. Hor
tense echter, wier" oudste zoon in datzelfde
jaar aan de kroep stierf op zevenjarige
Lodewijk Napoleon kocht van de bankier
Henry Hope in 1809 diens hofstede „Wel
gelegen", waar hij zijn residentie vestigde.
leeftijd, hield het in dit koude, stijve land
naast deze plichtsgetrouwe, pietluttige
echtgenoot niet langer uit en keerde naar
het Parijse hof terug. Daar althans werd
zij gevierd om haar schoonheid en arti
stieke gaven, waar Lodewijk, zoals hij
zich nu ging noemen, geen oog voor had.
Haar hofhouding had hij gevuld mot saaie
Hollandse dames, want de huiselijke ge
zelligheid der Hollanders trok hem juist
ONDERTUSSEN WAS de koning reeds
verschillende malen van residentie veran
derd. Na Den Haag vertoefde hij op 't
Loo, in Utrecht, op Soestdijk en te Amster
dam. In de laatste stad was het Raad
huis hem als paleis afgestaan; in Utrecht
bracht men een uit een aantal herenhui
zen samengesteld gebouw voor hem in or
de. waarin zich thans de Universiteitsbi
bliotheek bevindt. Maar nergens kon zijn
ongedurige geest het lang uithouden. Ten
slotte viel zijn oog op Haarlem, waar de
bankier Henrv Hope hem zijn hofstede
„Welgelegen" bij Den Hout voor drie ton
verkocht. Van de stad kocht Lodewijk in
1809 nog een gedeelte van het daarachter
gelegen park, de Baan, om er een bota
nische tuin in te kunnen vestigen (dit ter
rein was de Haarlemmers door graaf Wil
lem V in 1355 tot. een eeuwigdurend speel
veld geschonken) en breidde zijn gebied
het volgend jaar ook over de Kleine Hout
weg uit met het terrein van Vlietz.org.
waarvan het huis aan het Spaarne. latei-
meer bekend als „Klein Paviljoen", in
1957 gerestaureerd is. Want „Paviljoen"
noemde Lodewijk zijn paléis, waarheen
hem zelfs de in Soestdijk opgerichte me
nagerie van wilde dieren volgde.
Het kon echter niet uitblijven, of Lode-
wijks genegenheid voor de Hollanders
en zijn bemoeiingen te hunner gunste wek-
ien de toorn van zijn machtige broeder
op. vooralwaar deze tegen diens politiek
inging. Lodewijk zag in, dat de Hollandse
welvaart door het continentale stelsel, dat
handel met Engeland verbood, kapot ging
en liet daarom de smokkelarij oogluikend
toe. wat Napoleon, die in Engeland zijn
meest geduchte vijand zag. met. hevige
woede vervulde. De inval der Engelsen
op Walcheren in 1809 deed de maat over
lopen. De koning van Holland werd naar
Parijs ontboden, waar hij weer geheel
onder de invloed van zijn broeder kwam
en alles toegaf, wat deze, na hem geducht
de les te hebben gelezen, van hem eiste.
Zo werd in maart 1810 het verdrag gete
kend. waarbij de zuidelijke provincies bij
Frankrijk werden ingelijfd en door de kei
zer te benoemen ambtenaren toezicht op
de handel zouden uitoefenen in de overige.
HET FRANSE LEGER BEGON echter
hoe langer hoe meer naar het noorden op
te trekken en de ministers, die aanvan
kelijk het land tegen hen hadden willen
verdedigen, kregen van de koning slechts
tegensti'ijdige bevelen, zodat bij zijn te
rugkeer te Haarlem de zaak er al hope
loos voorstond. Vergeefs pleitte Lodewijk
nu nog voor de verdediging van Amster
dam, waarheen de Franse generaal Oudi-
not op bevel van de keizer moest optrek
ken. De ministers betoogden, dat het hier
voor nu te laat was, waarop de koning de
akte van afstand ten behoeve van zijn
zoontje tekende en een regentschapsraad
instelde.
In de nacht van 2 op 3 juli verliet
hij daarop heimelijk zijn paleis, terwijl
admiraal Verhuell, de afgezant van Napo
leon, ongeduldig in de salon zat te wach
ten, totdat de koning ontwaakt zou zijn.
Deze had zich over Amsterdam, waar hij
de akte van afstand voor Oudinot afgaf,
naar Töplitz in Bohemen begeven, waar
hij de baden wilde gaan gebruiken. Daar
ontmoette hij onder andere de Duitse dich
ter Goethe, die hem roemde om ziin goed
heid en vriendelijkheid. Hij vond de ge
vluchte koning een tedere, bijna vrouwe
lijke figuur; de vrede en een goed gewe
ten waren hem meer waard dan een kroon.
TOCH HEEFT LODEWIJK later nog po
gingen gedaan de troon tc herwinnen, want
Napoleon had zich over zijn zoontjes ont
fermd. dat wil zeggen ze geheel in zijn
macht. In november 1813, toen de Hol-
Lodewijk Napoleon naar een portret van Ch. Hodges (1809)
landers het Franse juk van zich af wier
pen, stelde Lodewijk zich bij de Amster
damse magistraal kandidaat voor het ko
ningschap, maar moest het tegen de meer
in de volksgunst staande Oranjes afleggen.
Ook dit echter nam hij goedmoedig op,
er zich in verheugend, dal de Hollanders
ten minste van de tirannie van de Franse
keizer bevrijd waren. Tot het einde van
zijn leven (1846) heeft Lodewijk een zwak
voor Holland gehad en steeds gehoopt,
dat men daar toch zou inzien, hoe hij
immer het welzijn van het hem opgedron
gen koninkrijk voor ogen had gehouden.
G. H. K.
GERSHWIN PORGY AND BESS
(Philips ABL 3282). Dat het succes ook
wel met vertraging komt bij muzikaal
werk dat niet als moeilijk toegankelijk
kan worden beschouwd, blijkt uit de
carrière van Gershwin's negeropera.
Aanvankelijk, bij de première in 1935.
slechts matig bewonderd, kwam de gro
te weerklank pas twintig jaar later,
toen een gezelschap negerzangers en
-zangeressen er eerst de Verenigde Sta
ten, en later, tijdens een tournee die
jaren duurde, de gehele wereld mee
veroverde. De noodzakelijke voortzet
ting van deze lucratieve exploitatie
kwam toen Samuel Goldwyn, na onder
handelingen over de rechten die tien
jaren in beslag namen, de film „Por-
gy and Bess" uitbracht, met de oor
spronkelijke muziek van Gershwin.
Philips op zijn beurt heeft zich het
recht weten te verzekeren de geluids
band van deze filmproduktie op een
L.P. uit te brengen en vermoedelijk zal
ook deze nog heel wat aftrek vinden.
De uiterlijke presentatie van de plaat,
met twaaif kleurenfoto's van beelden
uit de film, is in ieder geval zeer at
tractief. Of men over de interpretatie
van de twintig geselecteerde nummers
even enthousiast kan zijn? Natuurlijk
zijn ook in dit opzicht kosten noch moei
te gespaard, maar het resultaat klinkt
dan ook precies naar wat het, in de
ogen van de producers althans, moest
worden: filmmuziek, van een bijzonder
gehalte uiteraard, in „high-grade su-
perstyïization", een muzikale magie,
luchtdicht afgesloten in plastic, voor
een paar dollarcenten (nou ja) spoot de
soda-fountain van Gershwin's inspiratie
plezierig op de achtergrond van Tech
nicolor en Todd-AO wide screen. Het
echte aroma dat de misschien wat ob
scure, maar schilderachtige uitingen
van de bewoners van het havenbuurtje
„Catfish Row" in Charleston kenmerk
te, is verdwenen en heeft plaatsge
maakt voor de gelijkgeschakelde aan
doenlijkheid waarmee Samuel Gold
wyn de zeven miljoen dollar produktie-
kosten eruit kan halen, plus de rest.
Vooral het orkest laat zich horen met
Hieronder worden besproken Porgy and
Bess van Gershwin (Philips ABL 3232) en
Westside Story van Leonard Bernstein (Phi
lips 429 691 BE).
die glimlachende glamour, waarover
een dun laagje comfortabele emotie ge
spoten is, die nu juist de pit, de gein,
de directheid die het meest eigene van
deze partituur waren, eraan onttrekt.
Het feit dat de muziek in haar geheel
werd opgenomen twee maanden vóór
dat met de eigenlijke opnamen begon
nen werd, en later na-gesynchroniseerd,
verklaart, wel iets van dit gemis, dat
het zij nogmaals gezegd natuur
lijk alleen als een gemis gevoeld wordt
nu men een interpretatie hoort die
weer van het beeld is „losgeweekt" als
het ware. De liefhebbers van Gersh
win zullen dan waarschijnlijk liever
grijpen naar de, eveneens door Phi
lips uitgebracht „Highlights" uit deze
opera (in de serie „Classical Favou
rites"), met onder andere Lawrence
Winters en Camilla Williams.
Onze tuin- en kamerplanten
LEONARD BERNSTEIN-WEST SIDE
STORY (Philips 429 691 BE). Uit deze
musical, die jarenlang op Broadway,
en later in Londen grote successen heeft
geboekt, brengt Philips op een 45-toe-
ren plaatje vier nummers. De veelzij
dige Leonard Bernstein toont dat hij
songs kan schrijven die even oorspron
kelijk als onderhoudend zijn. Vooral
„Something 's coming" en „Maria" zijn
liedjes die men heel vaak kan horen
omdat de grens van het gemakkelijk
aansprekende naar het oppervlakkige
nergens overschreden is. Het verhaal
behelst de rivaliteit tussen twee teen
ager groepen, de een van echt „Ame
rikaanse" makelij, de andere bestaan
de uit immigranten van Puerto Rico.
Bernstein heeft dan ook Spaanse ele
menten in zijn muziek opgenomen („I
feel pretty" van het meisje Maria)
maar hij is een veel te begaafd musi
cus om in flauwe imitatie te vervallen
en men vindt nergens die zucht naar
het bepi-oefde cliché die ook een suc
cesliedje zo zouteloos kan maken. Als
men de vier liedjes hoort kan men zich
de sfeer van deze musical al enigszins
voorstellen, een geslaagd voorbeeld
van een typisch-Amerikaanse kunst
vorm, van méér waarde dan het ge
knutsel met voor export gereedgemaak
te neger-folklore.
Sas Bun ge
Grootbloemige Franse geraniums ivor-
den tegenwoordig veel als kamerplanten
gekweekt; er zijn allerlei mooie kleuren
en soorten en zij voldoen het best als ze
voor een open venster gekweekt worden,
maar ze hebben wel een hekel aan tocht
en deuren; ramen mogen dus niet tegen
elkaar openstaan, Franse geraniums kan
men echter ook wel met pot en al in de
tuin ingraven; ze moeten dan echter wel
een zonnig plekje hebben, maar vergeet
niet ze regelmatig water te geven. Ze heb
ben er een hekel aan om met de broes-
gieter begoten te ivorden; doe dat dus
liever met een pijpgietertje. Ze kunnen nu
ook voortgekweekt ivorden door middel
van stekken; jonge scheuten ter lengte
van ongeveer tien centimeter kan men wel
voor dit doel gebruiken. Als ze in een pot
je met zanderige grondgezet zullen ze
vrij spoedig wortels vormen en dat is een
aardige liefhebberij.
Als men ze binnenshuis kweekt moet
men ze wel een zonnig plekje geven; geef
ze echter op die plaats ook veel water;
éénmaal per dag gieten zal wel niet vol
doende zijn.
G. Krom dijk
ANNIE SALOMONS was twintig jaar
toen haar eerste bundel „Verzen" ver
scheen, gedichten van een jong meisje,
dat met hooggestemde verwachtingen de
volwassenheid tegemoet ging. „Verlan
gen.... verlangenverlangen", dichtte
ze, in die herhaling en de veelzeggende
puntjes al het onzegbare samenvattend
dat ze in haar jeugddroom van het leven
hoopte te ontvangen, aan hei leven hoopte
te geven. Haar jeugdvriend P. H. Ritter
„die toen nog werkelijk junior was"
noemde haar in zijn „Ontmoetingen
met schrijvers" een peinzende figuur, die
fijnzinnige opmerkingen van een goed
moedige wijsheid kon maken. Wat in zich
zelf gekeerd en melancholiek zal zij als
bewonderaarster van Hélène Swarth wel
zijn geweest in die jaren: „de bleeke
najaarslucht is op den spiegel uitgehan
gen". Maar al heeft ze haar eerste onge
publiceerde dichtproeven eens „levens
moede sonnetten" genoemd, in een later
jeugdvers liet zij de wind, „die plagende
vleiende, zoenende wind", onstuimig ge
noeg met „de boomen, de bloemen, het
zand en de ivolken in 't zingende blauw"
stoeien om te doen geloven aan haar
levensmoed, haar ruimteverlangen, haar
nog ongeschokt idealisme. Die dartele
ivind, die haar het leven indreef en een
halve eeuw lang tot veelzijdige arbeid
zaamheid aanspoorde, is nu geluwd
morgen hoopt zij haar vijfenzeventigste
verjaardag te vieren, Maar nóg is het niet
windstil in haar geworden Annie Salo
mons is bejaard, maar niet oud. Na enkele
jaren van stilzwijgen heeft zij „voor
een oud mens, rond wie het steeds leger
wordt, is het werk een genade" die
jeugdxvind nog eens door en mét haar her
inneringen laten spelen. Ze werd op een
■wonderbaarlijke manier weer jong met
haar herlevend verleden, jong met de ge
storven vrienden die ze in haar verbeel
ding herontmoette. Annie Salomons hééft
niet vergeten en wérd niet vergeten. Wat
zij in haar beide bundels „Herinneringen
uit den ouden tijd", die in de Ooievaar
reeks (Bert Bakker-Daamen N. V.) ver
schenen, te boek stelde xverd niet een
terugblik op een afgesloten schrijver -
leven, maar een beminnelijk en intiem ge
sprek met de velen, die haar in vriend
schap een eindweegs begeleidden en door
hun persoonlijkheid en hun werk mee-
vormden aan haar leven, aan haar schrij
verschap, aan haar maatschappelijke ac
tiviteit en geestelijke onafhankelijkheid.
TWEEËNTWINTIG was ze toen ze met
haar „Meisje-studente" de Leidse univer
siteitswereld in opschudding bracht zonder
zich van haar baanbrekende ideeën be
wust te zijn. Juist de eerlijke, spontane
naïveteit, waarmee ze opkwam voor het
goed recht van het jonge meisje, van de
volwassen vrouw ten slotte, om een aan
de man gelijkwaardige sociale plaats in
te nemen, was overrompelend en ongewild
uitdagend. Die oprechtheid, die ongekun
steldheid, die argeloze welbewustheid zijn
het geweest die haar de woorden hebben
doen vinden voor de baanbrekende tenden
sen van haar tijd. Haar „Herinneringen
van een onafhankelijke vrouw", die zij
onder de schuilnaam Ada Gerlo deed ver
schijnen, beleefde vijftien drukken,
„niet in de eerste plaats om zijn litteraire
kwaliteiten", noteerde de bejaarde Annie
Salomons. Maar óók niet in de laatste
plaats daarom. Er ging iets verfrissends,
iets pittig-aanmoedigends en onvervaards
uit van dat in romanvorm gegoten betoog,
van die heldere scherpzinnigheid en idea
listische gezindheid. En toch was er, dunkt
ine, in haar iets gebeurd, iets geschokt,
dat aan haar vooruitstrevendheid nu wel
geen afbreuk deed in tegendeel, haar
aanspoorde tot een nóg wakkerder
krachtsinspanning maar toch appelleerde
aan de weemoed van het „peinzende meis
je" dat Ritter in haar zag. De eerste
wereldoorlog was uitgebroken, de latente
chaos, die met de jaren wereld en mensen
zo radikaal zou veranderen, was ontke
tend. En daarmee was er een breuk in
de tijd gekomen: zo wel verwachtend van
idealiserende ideeën als een utopische
mensenstaat, vegetarisme, geheelonthou
ding, vrede voor een gelukkige mensheid,
een-zijn met de natuur, eerherstel voor
het ambacht van de handwerksman, is
men sindsdien niet meer geweest, kón
men niet meer zijn.
IN HET LATERE WERK van Annie
Salomons zal men die spontaan-dynami-
sche emotie van haar jeugdverzen dan ook
niet terugvinden. Reeds de verhalenbundel
Annie Salomons
„Langs het geluk" anno 1914 was door
drongen van het besef, dat het hoogste
van ons verlangen, het beste van ons hart,
onvervuld moet blijven.- Maar hun
„droom" heeft de schrijfster van „Daad
loze dromen" bewaard, al dwong ze zich,
zoals ze dichtte, „geen wonder meer te
wachten":
En in datzelfde gedicht, dat te mild was
om bitter te klinken, vraagt zij haar
„stralende God" om haar „moed te ver
heffen".
Moedig is ze tot op deze, haar bejaarde
dag gebleven. Haar talloze lezingen, haar
energieke redactie met de ferme Emilie
Charlotte Knappert van het Maandblad
„Leven en Werken", haar ondernemende
reis naar het toenmalige Nederlands-
Indië, haar medewerking aan de „Mos
groene" van Hénri Wiessing, al die rus
teloze sociale activiteit buiten haar schrij
verschap om legde getuigenis af van de
zedelijke durf, die zich van zijn standvas
tige weerbaarheid nauwelijks bewust was.
In haar ijveren voor de emancipatie van
de vrouw was niet de nerveuze geladen
heid van de geniale Carry van Bruggen.
Maar wat zij met deze onvergetelijke zus
ter in de kunst en makker in de strijd
gemeen had, was haar intelligentie, die
haar in tegenstelling tot haar vrouwelijke
tijdgenoten in de letteren diep deed door
dringen in de moderne zielsconflicten.
MODERN ZE IS HET geweest, tot
een op drift geraakte wereld doof en blind
werd voor haar idealen die nog onver
minderd waard zijn nagestreefd te worden
voor haar voorstelling van een leven
en een wereld, waarin het goede één zou
kunnen zijn met het schone en ware en
niet de mens er zich in beijvert den mens
een wolf te zijn. „Het leven", schrijft ze
in haar inleidind woord bij de tweede bun
del „Herinneringen uit den ouden tijd",
„is je voorbijgelopen; je bent ergens ver
achteraan aan de kant blijven staan. Wat
me beweegt, is niet meer tegenwoordige
tijd, maar een dierbaar, gelukkig verle
den". Er is geen verbittering in die woor
den, wel wijze berusting. Wel een voor
name vrede met het zuivere dat haar uit
die oude tijd is gebleven: de herinnering
aan goede vrienden, die haar voorgingen
uit het leven Carel Scharten in 1950,
Frans Mijnssen in 1954, Margo Scharten-
Antink in 1956, twee jaar nadien Geerten
Gossaert (Prof. Gerretson) en kortelings,
in 1959, Gerard Brom en de enkelen
die, na zoveel jaar, nog mèt en óm haar
zijn: P. H. Ritter, Henri Wiessing, A. Ro
land Holst, A. Viruly.
ANNIE SALOMONS heeft die oude pijn
bezworen in het eenvoudige-menselijk
neerschrijven van haar memoires, die de
doden tot leven wekten en de nog leven
den het bewijs leverden van haar voort
durende trouw. „Wat is trouw?", vroeg
Thomas Mann in zijn briljante essay over
Kleists Amphitrion. En hij antwoordt
zichzelf: „trouw is liefde zonder te zien,
de overwinning op een smadelijke verge
ten." Annie Salomons, schreef ik,hééft niet
vergeten. En wij die haar hoogachten,
vergeten haar niet. „Waarom zijn we zo
karig met onze uitingen van genegenheid,
zolang iemand leeft", vraagt ze zich,
schrijvend over een ongemakkelijk en
onvolprezen vriend, over de „grote vader
lander en hartstochtelijk vechter voor het
Koninkrijk" Geerten Gossaert, af. Ze
heeft gelijk. Altijd weer is het de betreur
de „traagheid des harten", zoals Jakob
Wassermann het noemde, die ons parten
speelt. Maar nu en hiér wil en moet het
openlijk en tijdig gezegd worden: deze
„onafhankelijke vrouw" heeft met haar
eerlijke levenswerk onze letteren en met
haar letteren ons rijker gemaakt.
C. J, E. Dinaux