N KCNBNG VLOCHT 0OT HAAM discaucs. Annie Saêamms af Erbij ZATERDAG 2 5 JUNI I96 0 PAGINA DRIE T—..Jl. ■■■—1^11 1—i-f BEGIN JULI VAN DIT JAAR zal het 150 jaar geleden zijn, dat Lodewijk Napoleon, koning van Holland, op het Paviljoen te Haarlem de akte tekende, waarbij hij afstand van zijn troon deed ten behoeve van zijn zoontje, om kort daarop in de nacht het paleis heimelijk te verlaten door een achterpoortje aan de Kleine Houtweg en zijn gewezen koninkrijk te ontvluchten. Welke gebeurtenissen en omstandigheden tot dit drama heb ben geleid, moge hierna volgen. Louis Napoleon, geboren te Ajaccio in 1778, was de jongere broer van keizer Napoleon en aanvankelijk zijn beschermeling. Immers de succes volle jonge Franse generaal, die zich gedroeg als hoofd der familie Buona parte, bevorderde niet alleen de militaire opleiding van Louis, maar nam hem ook mee op zijn eerste veldtochten. Reeds toen ontkiemde bij de jongere de grote verering voor zijn zoveel roem behalende oudere broeder en onderging hij hevig de invloed van hem, die zovelen wist te betoveren, ja, werd als was in zijn handen. Op zijn aandrang huwde hij in 1802 Napoleons stiefdochter, Hortense de Beauharnais, hoewel de genegenheid van weerszijden ontbrak. Josephine de Beauharnais, haar moeder, wilde echter, dat haar familie van de opkomst van haar echtgenoot zou profiteren. Weldra deed zich voor het jonge paar een schitterende toekomst voor in de vorm van een koningschap. OP SUGGESTIE van de keizer zelf kwa men de Hollanders, toen de raadpensiona ris Schimmelpenninck blind dreigde te worden, hem vragen om hun een koning te schenken. Droevig was de kruiperige houding van de Hollandse deputatie, die dit verzoek overbracht; Napoleon maakte hen zelfs belachelijk door Louis' zoon de fabel van Lafontaine te laten opzeggen van de kikvorsen die Jupiter om een ko ning vragen. Maar even jammerlijk was het eerste optreden van de door de keizer aangewezen vorst, zijn broeder Louis, die zijn afhankelijkheid zo scherp liet blijken in de eerste rede tot zijn nieuwe onder danen, welke door de grote broer was nagezien en verbeterd, toen hij betoogde, dat hij in deze zaak te voren niet was geraadpleegd, daar de keizer van oordeel was dat een onderdaan slechts had te gehoorzamen. Het jonge vorstenpaar, Louis en Horten se, werd bij zijn intocht in Den Haag in 1806 door de Hollanders zeer koel ontvan gen. De luiken der huizen waren gesloten en Hortense stonden tranen van teleurstel ling in de ogen. Louis echter wist zijn kalmte en waardigheid te behouden. Hoe wel een zekere eerzucht bij het aanvaar den van de kroon hem niet vreemd moet zijn geweest, bleek hij met de beste be doelingen bezield ten opzichte van zijn nieuwe taak. Misschien gevoelde hij zich voor het eerst vrij van degene, die hem tot dusver overheerst had, wat hem onge twijfeld een zeker minderwaardigheidsge- Lodewijk Napoleon in hofkostuum met de keten van de orde van het Legioen van Eer, zoals Louis Charles Ruotte hem schilderde. voel had gegeven, en. meende hij in het nieuwe koninkrijk zijn eigen inzichten te kunnen volgen. Immers hij begon zijn ko ningschap vol idealen en met de beste voornemens ten opzichte van zijn volk vervuld. Hij wilde Hollander worden en trachtte ook Hollands te leren, wat hem, ondanks leermeesters als Willem Bilder- dijk en D. J. van Lennep, niet mocht gelukken. Bekend is, hoe hij door de ver keerde klemtoon op het woord „koning" te leggen de Hollanders vertelde, dat hij voor hen een goed „konijn" wilde zijn. LOUIS WAS ECHTER een man vol te genstrijdigheden, aan de ene kant goed hartig, bekwaam en vol toewijding, maar ook kleinzielig en achterdochtig, wispeltu rig en spilziek. Zijn zwakke gezondheid, waarvoor hij vaak moest kuren, stond hem bij zijn ijver in de weg en het gevolg was, dat vele goede besluiten na enige tijd herroepen werden en men niet wist, waaraan men zich moest houden. Vele malen wisselde de koning ook van minis ters, wat doorgaans lag aan zijn achter docht en koppigheid. Hij eiste volmaakte dienaren en duldde niet, dat zij 's lands belangen naar hun eigen inzichten wilden voorstaan. Toch mocht Louis er in slagen zich in den lande een zekere populariteit te ver werven. Hij stichtte een Instituut ter vol making van wetenschappen en kunsten. De groten wist hij te winnen door verhef fingen in de adelstand en het instellen van een ridderorde, de Orde.van de Unie, die hen aan hem bond. Door zijn goed hartigheid en weldadigheid won hij het lagerg. volk. Na de ramp te Leiden (1807) het springen van een kruitschip, waarbij vele slachtoffers vielen én vele huizen vernield werden, heeft hij door zijn aan wezigheid kort; daarop en zijn oprecht me deleven de sympathie van zeer velen ver kregen, zodat men haast begon te ver geten. dat hij een vreemdeling was. Hor tense echter, wier" oudste zoon in datzelfde jaar aan de kroep stierf op zevenjarige Lodewijk Napoleon kocht van de bankier Henry Hope in 1809 diens hofstede „Wel gelegen", waar hij zijn residentie vestigde. leeftijd, hield het in dit koude, stijve land naast deze plichtsgetrouwe, pietluttige echtgenoot niet langer uit en keerde naar het Parijse hof terug. Daar althans werd zij gevierd om haar schoonheid en arti stieke gaven, waar Lodewijk, zoals hij zich nu ging noemen, geen oog voor had. Haar hofhouding had hij gevuld mot saaie Hollandse dames, want de huiselijke ge zelligheid der Hollanders trok hem juist ONDERTUSSEN WAS de koning reeds verschillende malen van residentie veran derd. Na Den Haag vertoefde hij op 't Loo, in Utrecht, op Soestdijk en te Amster dam. In de laatste stad was het Raad huis hem als paleis afgestaan; in Utrecht bracht men een uit een aantal herenhui zen samengesteld gebouw voor hem in or de. waarin zich thans de Universiteitsbi bliotheek bevindt. Maar nergens kon zijn ongedurige geest het lang uithouden. Ten slotte viel zijn oog op Haarlem, waar de bankier Henrv Hope hem zijn hofstede „Welgelegen" bij Den Hout voor drie ton verkocht. Van de stad kocht Lodewijk in 1809 nog een gedeelte van het daarachter gelegen park, de Baan, om er een bota nische tuin in te kunnen vestigen (dit ter rein was de Haarlemmers door graaf Wil lem V in 1355 tot. een eeuwigdurend speel veld geschonken) en breidde zijn gebied het volgend jaar ook over de Kleine Hout weg uit met het terrein van Vlietz.org. waarvan het huis aan het Spaarne. latei- meer bekend als „Klein Paviljoen", in 1957 gerestaureerd is. Want „Paviljoen" noemde Lodewijk zijn paléis, waarheen hem zelfs de in Soestdijk opgerichte me nagerie van wilde dieren volgde. Het kon echter niet uitblijven, of Lode- wijks genegenheid voor de Hollanders en zijn bemoeiingen te hunner gunste wek- ien de toorn van zijn machtige broeder op. vooralwaar deze tegen diens politiek inging. Lodewijk zag in, dat de Hollandse welvaart door het continentale stelsel, dat handel met Engeland verbood, kapot ging en liet daarom de smokkelarij oogluikend toe. wat Napoleon, die in Engeland zijn meest geduchte vijand zag. met. hevige woede vervulde. De inval der Engelsen op Walcheren in 1809 deed de maat over lopen. De koning van Holland werd naar Parijs ontboden, waar hij weer geheel onder de invloed van zijn broeder kwam en alles toegaf, wat deze, na hem geducht de les te hebben gelezen, van hem eiste. Zo werd in maart 1810 het verdrag gete kend. waarbij de zuidelijke provincies bij Frankrijk werden ingelijfd en door de kei zer te benoemen ambtenaren toezicht op de handel zouden uitoefenen in de overige. HET FRANSE LEGER BEGON echter hoe langer hoe meer naar het noorden op te trekken en de ministers, die aanvan kelijk het land tegen hen hadden willen verdedigen, kregen van de koning slechts tegensti'ijdige bevelen, zodat bij zijn te rugkeer te Haarlem de zaak er al hope loos voorstond. Vergeefs pleitte Lodewijk nu nog voor de verdediging van Amster dam, waarheen de Franse generaal Oudi- not op bevel van de keizer moest optrek ken. De ministers betoogden, dat het hier voor nu te laat was, waarop de koning de akte van afstand ten behoeve van zijn zoontje tekende en een regentschapsraad instelde. In de nacht van 2 op 3 juli verliet hij daarop heimelijk zijn paleis, terwijl admiraal Verhuell, de afgezant van Napo leon, ongeduldig in de salon zat te wach ten, totdat de koning ontwaakt zou zijn. Deze had zich over Amsterdam, waar hij de akte van afstand voor Oudinot afgaf, naar Töplitz in Bohemen begeven, waar hij de baden wilde gaan gebruiken. Daar ontmoette hij onder andere de Duitse dich ter Goethe, die hem roemde om ziin goed heid en vriendelijkheid. Hij vond de ge vluchte koning een tedere, bijna vrouwe lijke figuur; de vrede en een goed gewe ten waren hem meer waard dan een kroon. TOCH HEEFT LODEWIJK later nog po gingen gedaan de troon tc herwinnen, want Napoleon had zich over zijn zoontjes ont fermd. dat wil zeggen ze geheel in zijn macht. In november 1813, toen de Hol- Lodewijk Napoleon naar een portret van Ch. Hodges (1809) landers het Franse juk van zich af wier pen, stelde Lodewijk zich bij de Amster damse magistraal kandidaat voor het ko ningschap, maar moest het tegen de meer in de volksgunst staande Oranjes afleggen. Ook dit echter nam hij goedmoedig op, er zich in verheugend, dal de Hollanders ten minste van de tirannie van de Franse keizer bevrijd waren. Tot het einde van zijn leven (1846) heeft Lodewijk een zwak voor Holland gehad en steeds gehoopt, dat men daar toch zou inzien, hoe hij immer het welzijn van het hem opgedron gen koninkrijk voor ogen had gehouden. G. H. K. GERSHWIN PORGY AND BESS (Philips ABL 3282). Dat het succes ook wel met vertraging komt bij muzikaal werk dat niet als moeilijk toegankelijk kan worden beschouwd, blijkt uit de carrière van Gershwin's negeropera. Aanvankelijk, bij de première in 1935. slechts matig bewonderd, kwam de gro te weerklank pas twintig jaar later, toen een gezelschap negerzangers en -zangeressen er eerst de Verenigde Sta ten, en later, tijdens een tournee die jaren duurde, de gehele wereld mee veroverde. De noodzakelijke voortzet ting van deze lucratieve exploitatie kwam toen Samuel Goldwyn, na onder handelingen over de rechten die tien jaren in beslag namen, de film „Por- gy and Bess" uitbracht, met de oor spronkelijke muziek van Gershwin. Philips op zijn beurt heeft zich het recht weten te verzekeren de geluids band van deze filmproduktie op een L.P. uit te brengen en vermoedelijk zal ook deze nog heel wat aftrek vinden. De uiterlijke presentatie van de plaat, met twaaif kleurenfoto's van beelden uit de film, is in ieder geval zeer at tractief. Of men over de interpretatie van de twintig geselecteerde nummers even enthousiast kan zijn? Natuurlijk zijn ook in dit opzicht kosten noch moei te gespaard, maar het resultaat klinkt dan ook precies naar wat het, in de ogen van de producers althans, moest worden: filmmuziek, van een bijzonder gehalte uiteraard, in „high-grade su- perstyïization", een muzikale magie, luchtdicht afgesloten in plastic, voor een paar dollarcenten (nou ja) spoot de soda-fountain van Gershwin's inspiratie plezierig op de achtergrond van Tech nicolor en Todd-AO wide screen. Het echte aroma dat de misschien wat ob scure, maar schilderachtige uitingen van de bewoners van het havenbuurtje „Catfish Row" in Charleston kenmerk te, is verdwenen en heeft plaatsge maakt voor de gelijkgeschakelde aan doenlijkheid waarmee Samuel Gold wyn de zeven miljoen dollar produktie- kosten eruit kan halen, plus de rest. Vooral het orkest laat zich horen met Hieronder worden besproken Porgy and Bess van Gershwin (Philips ABL 3232) en Westside Story van Leonard Bernstein (Phi lips 429 691 BE). die glimlachende glamour, waarover een dun laagje comfortabele emotie ge spoten is, die nu juist de pit, de gein, de directheid die het meest eigene van deze partituur waren, eraan onttrekt. Het feit dat de muziek in haar geheel werd opgenomen twee maanden vóór dat met de eigenlijke opnamen begon nen werd, en later na-gesynchroniseerd, verklaart, wel iets van dit gemis, dat het zij nogmaals gezegd natuur lijk alleen als een gemis gevoeld wordt nu men een interpretatie hoort die weer van het beeld is „losgeweekt" als het ware. De liefhebbers van Gersh win zullen dan waarschijnlijk liever grijpen naar de, eveneens door Phi lips uitgebracht „Highlights" uit deze opera (in de serie „Classical Favou rites"), met onder andere Lawrence Winters en Camilla Williams. Onze tuin- en kamerplanten LEONARD BERNSTEIN-WEST SIDE STORY (Philips 429 691 BE). Uit deze musical, die jarenlang op Broadway, en later in Londen grote successen heeft geboekt, brengt Philips op een 45-toe- ren plaatje vier nummers. De veelzij dige Leonard Bernstein toont dat hij songs kan schrijven die even oorspron kelijk als onderhoudend zijn. Vooral „Something 's coming" en „Maria" zijn liedjes die men heel vaak kan horen omdat de grens van het gemakkelijk aansprekende naar het oppervlakkige nergens overschreden is. Het verhaal behelst de rivaliteit tussen twee teen ager groepen, de een van echt „Ame rikaanse" makelij, de andere bestaan de uit immigranten van Puerto Rico. Bernstein heeft dan ook Spaanse ele menten in zijn muziek opgenomen („I feel pretty" van het meisje Maria) maar hij is een veel te begaafd musi cus om in flauwe imitatie te vervallen en men vindt nergens die zucht naar het bepi-oefde cliché die ook een suc cesliedje zo zouteloos kan maken. Als men de vier liedjes hoort kan men zich de sfeer van deze musical al enigszins voorstellen, een geslaagd voorbeeld van een typisch-Amerikaanse kunst vorm, van méér waarde dan het ge knutsel met voor export gereedgemaak te neger-folklore. Sas Bun ge Grootbloemige Franse geraniums ivor- den tegenwoordig veel als kamerplanten gekweekt; er zijn allerlei mooie kleuren en soorten en zij voldoen het best als ze voor een open venster gekweekt worden, maar ze hebben wel een hekel aan tocht en deuren; ramen mogen dus niet tegen elkaar openstaan, Franse geraniums kan men echter ook wel met pot en al in de tuin ingraven; ze moeten dan echter wel een zonnig plekje hebben, maar vergeet niet ze regelmatig water te geven. Ze heb ben er een hekel aan om met de broes- gieter begoten te ivorden; doe dat dus liever met een pijpgietertje. Ze kunnen nu ook voortgekweekt ivorden door middel van stekken; jonge scheuten ter lengte van ongeveer tien centimeter kan men wel voor dit doel gebruiken. Als ze in een pot je met zanderige grondgezet zullen ze vrij spoedig wortels vormen en dat is een aardige liefhebberij. Als men ze binnenshuis kweekt moet men ze wel een zonnig plekje geven; geef ze echter op die plaats ook veel water; éénmaal per dag gieten zal wel niet vol doende zijn. G. Krom dijk ANNIE SALOMONS was twintig jaar toen haar eerste bundel „Verzen" ver scheen, gedichten van een jong meisje, dat met hooggestemde verwachtingen de volwassenheid tegemoet ging. „Verlan gen.... verlangenverlangen", dichtte ze, in die herhaling en de veelzeggende puntjes al het onzegbare samenvattend dat ze in haar jeugddroom van het leven hoopte te ontvangen, aan hei leven hoopte te geven. Haar jeugdvriend P. H. Ritter „die toen nog werkelijk junior was" noemde haar in zijn „Ontmoetingen met schrijvers" een peinzende figuur, die fijnzinnige opmerkingen van een goed moedige wijsheid kon maken. Wat in zich zelf gekeerd en melancholiek zal zij als bewonderaarster van Hélène Swarth wel zijn geweest in die jaren: „de bleeke najaarslucht is op den spiegel uitgehan gen". Maar al heeft ze haar eerste onge publiceerde dichtproeven eens „levens moede sonnetten" genoemd, in een later jeugdvers liet zij de wind, „die plagende vleiende, zoenende wind", onstuimig ge noeg met „de boomen, de bloemen, het zand en de ivolken in 't zingende blauw" stoeien om te doen geloven aan haar levensmoed, haar ruimteverlangen, haar nog ongeschokt idealisme. Die dartele ivind, die haar het leven indreef en een halve eeuw lang tot veelzijdige arbeid zaamheid aanspoorde, is nu geluwd morgen hoopt zij haar vijfenzeventigste verjaardag te vieren, Maar nóg is het niet windstil in haar geworden Annie Salo mons is bejaard, maar niet oud. Na enkele jaren van stilzwijgen heeft zij „voor een oud mens, rond wie het steeds leger wordt, is het werk een genade" die jeugdxvind nog eens door en mét haar her inneringen laten spelen. Ze werd op een ■wonderbaarlijke manier weer jong met haar herlevend verleden, jong met de ge storven vrienden die ze in haar verbeel ding herontmoette. Annie Salomons hééft niet vergeten en wérd niet vergeten. Wat zij in haar beide bundels „Herinneringen uit den ouden tijd", die in de Ooievaar reeks (Bert Bakker-Daamen N. V.) ver schenen, te boek stelde xverd niet een terugblik op een afgesloten schrijver - leven, maar een beminnelijk en intiem ge sprek met de velen, die haar in vriend schap een eindweegs begeleidden en door hun persoonlijkheid en hun werk mee- vormden aan haar leven, aan haar schrij verschap, aan haar maatschappelijke ac tiviteit en geestelijke onafhankelijkheid. TWEEËNTWINTIG was ze toen ze met haar „Meisje-studente" de Leidse univer siteitswereld in opschudding bracht zonder zich van haar baanbrekende ideeën be wust te zijn. Juist de eerlijke, spontane naïveteit, waarmee ze opkwam voor het goed recht van het jonge meisje, van de volwassen vrouw ten slotte, om een aan de man gelijkwaardige sociale plaats in te nemen, was overrompelend en ongewild uitdagend. Die oprechtheid, die ongekun steldheid, die argeloze welbewustheid zijn het geweest die haar de woorden hebben doen vinden voor de baanbrekende tenden sen van haar tijd. Haar „Herinneringen van een onafhankelijke vrouw", die zij onder de schuilnaam Ada Gerlo deed ver schijnen, beleefde vijftien drukken, „niet in de eerste plaats om zijn litteraire kwaliteiten", noteerde de bejaarde Annie Salomons. Maar óók niet in de laatste plaats daarom. Er ging iets verfrissends, iets pittig-aanmoedigends en onvervaards uit van dat in romanvorm gegoten betoog, van die heldere scherpzinnigheid en idea listische gezindheid. En toch was er, dunkt ine, in haar iets gebeurd, iets geschokt, dat aan haar vooruitstrevendheid nu wel geen afbreuk deed in tegendeel, haar aanspoorde tot een nóg wakkerder krachtsinspanning maar toch appelleerde aan de weemoed van het „peinzende meis je" dat Ritter in haar zag. De eerste wereldoorlog was uitgebroken, de latente chaos, die met de jaren wereld en mensen zo radikaal zou veranderen, was ontke tend. En daarmee was er een breuk in de tijd gekomen: zo wel verwachtend van idealiserende ideeën als een utopische mensenstaat, vegetarisme, geheelonthou ding, vrede voor een gelukkige mensheid, een-zijn met de natuur, eerherstel voor het ambacht van de handwerksman, is men sindsdien niet meer geweest, kón men niet meer zijn. IN HET LATERE WERK van Annie Salomons zal men die spontaan-dynami- sche emotie van haar jeugdverzen dan ook niet terugvinden. Reeds de verhalenbundel Annie Salomons „Langs het geluk" anno 1914 was door drongen van het besef, dat het hoogste van ons verlangen, het beste van ons hart, onvervuld moet blijven.- Maar hun „droom" heeft de schrijfster van „Daad loze dromen" bewaard, al dwong ze zich, zoals ze dichtte, „geen wonder meer te wachten": En in datzelfde gedicht, dat te mild was om bitter te klinken, vraagt zij haar „stralende God" om haar „moed te ver heffen". Moedig is ze tot op deze, haar bejaarde dag gebleven. Haar talloze lezingen, haar energieke redactie met de ferme Emilie Charlotte Knappert van het Maandblad „Leven en Werken", haar ondernemende reis naar het toenmalige Nederlands- Indië, haar medewerking aan de „Mos groene" van Hénri Wiessing, al die rus teloze sociale activiteit buiten haar schrij verschap om legde getuigenis af van de zedelijke durf, die zich van zijn standvas tige weerbaarheid nauwelijks bewust was. In haar ijveren voor de emancipatie van de vrouw was niet de nerveuze geladen heid van de geniale Carry van Bruggen. Maar wat zij met deze onvergetelijke zus ter in de kunst en makker in de strijd gemeen had, was haar intelligentie, die haar in tegenstelling tot haar vrouwelijke tijdgenoten in de letteren diep deed door dringen in de moderne zielsconflicten. MODERN ZE IS HET geweest, tot een op drift geraakte wereld doof en blind werd voor haar idealen die nog onver minderd waard zijn nagestreefd te worden voor haar voorstelling van een leven en een wereld, waarin het goede één zou kunnen zijn met het schone en ware en niet de mens er zich in beijvert den mens een wolf te zijn. „Het leven", schrijft ze in haar inleidind woord bij de tweede bun del „Herinneringen uit den ouden tijd", „is je voorbijgelopen; je bent ergens ver achteraan aan de kant blijven staan. Wat me beweegt, is niet meer tegenwoordige tijd, maar een dierbaar, gelukkig verle den". Er is geen verbittering in die woor den, wel wijze berusting. Wel een voor name vrede met het zuivere dat haar uit die oude tijd is gebleven: de herinnering aan goede vrienden, die haar voorgingen uit het leven Carel Scharten in 1950, Frans Mijnssen in 1954, Margo Scharten- Antink in 1956, twee jaar nadien Geerten Gossaert (Prof. Gerretson) en kortelings, in 1959, Gerard Brom en de enkelen die, na zoveel jaar, nog mèt en óm haar zijn: P. H. Ritter, Henri Wiessing, A. Ro land Holst, A. Viruly. ANNIE SALOMONS heeft die oude pijn bezworen in het eenvoudige-menselijk neerschrijven van haar memoires, die de doden tot leven wekten en de nog leven den het bewijs leverden van haar voort durende trouw. „Wat is trouw?", vroeg Thomas Mann in zijn briljante essay over Kleists Amphitrion. En hij antwoordt zichzelf: „trouw is liefde zonder te zien, de overwinning op een smadelijke verge ten." Annie Salomons, schreef ik,hééft niet vergeten. En wij die haar hoogachten, vergeten haar niet. „Waarom zijn we zo karig met onze uitingen van genegenheid, zolang iemand leeft", vraagt ze zich, schrijvend over een ongemakkelijk en onvolprezen vriend, over de „grote vader lander en hartstochtelijk vechter voor het Koninkrijk" Geerten Gossaert, af. Ze heeft gelijk. Altijd weer is het de betreur de „traagheid des harten", zoals Jakob Wassermann het noemde, die ons parten speelt. Maar nu en hiér wil en moet het openlijk en tijdig gezegd worden: deze „onafhankelijke vrouw" heeft met haar eerlijke levenswerk onze letteren en met haar letteren ons rijker gemaakt. C. J, E. Dinaux

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 19