VOOR JULLIE ifH jf H H 11 m B 11 B jgj lip B B B A ifH B B 'US SS 8 Schakeira JU Hf Hf SP A A Sü 'IÜ Éi ■w SR Éi IÜ2 5 lb a Él X f? Éi b 11 PP b éi Él Hf wm. éi s8 Él ft H O BBl 1 sb Él ül s Bridge Dammen DE ZEVEN PRINSESSEN ZATERDAG 25 JUNI 1960 m m w m CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK Dr. Jekyll alias rt.rt. Hyde gearresteerd in Amsterdam m m m Nieuwe kinderboeken Het mannetje Lekkerbek Erbij .itsjké de schaakkermis, wel eens beluisterden, weten dat op het schaakbord de wonder lijkste figuren en bewegingen uit te beel den zijn. In onze schaakkermis worden draaimolens, stoomcarrousels, Siamese tweelingen, fakirs, vlooientheaters en wat dies meer zij, ten tonele gevoerd. Ditmaal als besluit een drietal composities, in wel ke de bewegingen van de akterende stuk ken doen denken aan die van een shimmy- trap. Alweer uiterst merkwaardig dat wit slechts op deze ene wijze winnen kan. En tenslotte: érn, xcooo mm WW w Het is een spectaculaire speelwijze, die ik nog onlangs bij een internationaal parentoernooi in Napels zag toepassen. Hieronder volgt het .spel, waarbij goed te zien is wat met deze geheimzinnige „Coup" wordt bedoeld: 10 5 C H B 8 6 4 O V 10 7 3 *32 A H 4 O 9 5 2 O B 4 H V 10 9 6 6 3 10 7 O 9 8 6 2 A 7 5 4 3 CCCOeOOOaXWOOOOOOOOOCOOOOODOOOOOr/COMOOOOOOOO Mat in 7 zetten In deze compositie van F. Armengol is Ra3 de hoofdfiguur. De wijze raadsheer bewandelt de shimmytrap a3 b4 c3 d4 e3 f4 g3. Zie: 1. Rb4:t Kb2:, 2. Rc3t Kc2:, 3. Rd4t Kd2:, 4. Re3t: Ke2, 5. Rf4f Kf2, 6. Rg3t Kg2:. Hier staat de koning in de diagonaal van Da8, zodat dank zij het dubbelschaak 7. Tc2! mat volgt. Verrassend is vooral, dat er slechts één oplossing tot het doel voert. COOOOOO<Xron™">onorir*VYvvYY^or/vvYyY>^:Ky}yvyv-oc* Nog fraaier is de compositie van dia gram 2, vervaardigd in 1931 door G. Sa- chodjakin. Hier voert de zwarte koning een. shimmywandeling heen-enlerug uit, terwijl de bewegingen van Rh2 ook niet mis'zijn. De opgave luidt: wit aan zet wint. Oplossing: 1. Pg3-e2!Nu dreigt 2. Re5t benevens 3. Tb6 mat, zodat zwart het paard wel moet slaan. En daarmede begint het kermisvermaak. 1d3xe2, 2. Re5f Kbl, 3. Tb6t Kcl, 4. Rf4t Kdl, 5. Td6t Kei, 6. Rg3f Kfl, 7. Tf6f Kgl, 8. Rf2f en nu volgt de weg terug. 8Kfl, 9. Rc5+! Kei, 10. Rb4f Kdl, 11. Td6f Kcl, 12. Ra3f Kbl, 13. Tb6t Kal, 14. Re7! benevens 15. Rf6f enz. Auteur: A. GALLISCHEK Op het eerste gezicht schijnt de laak: zwart aan zet, maar wit wint, doodeen voudig. Er dreigt o.a. c8 D mat of Th8f, en naar het voorkomt pareert slechts Tf8 deze dreigingen, waarna wit óp tal van mooie manieren kan winnen. Er schuilt echter een addertje onder het gras; zonder toren staat zwart n.l. pat b.v. 1Tf3+! 2. ef3:? pat, of 2. Ka2 Ta3f 3. Ka3: pat. De zwarte toren kan de witte koning per manent achter volgen, b.v. 2. Kb4 Tb3f, 3. Kc4 Tc3f enz. Hoe kan de witte koning het pat ont vlieden? Er is slechts één juiste methode. Men zoeke die eerst zelf; het loont de moeite. De oplossing: 1Tf3f, 2. e3! Te3:t, 3. c3! Tc3:f, 4. Ka2 Ta3t, 5. Kbl Talf, 6. Kc2 Telt, 7. Kd3 Tc3t, 8. Ke2 Het is duidelijk dat wit door de offers op de 2de en 3de zet een shimmytrap heeft gefor meerd. 8Te3t, 9. Kfl Telf, 10. Kg2 Tglt, 11. Kf3 Tg3:f. Langzamerhand worden wit's bedoelingen duidelijk. Nu is zwart n.l. gedwongen pion g3 te verwijderen, waar door de derde lijn voor de witte toren vrij komt. 12. Ke2 Wéér de weg terug. 12. Te3t, 13. Kdl Telf, 14. Kc2 Telt, 15. Kb3 Tc3t, 16. Ka2 en het is uit. Na zwart's énige schaakzet.. 16Ta3t wordt deze toren met 17. Ta3: met schaak genomen, zodat zwart mat staat. Een kostelijke com positie Mr. Ed. Spanjaard COUP EN BLANC. Het bridgespel telt vele vreemde namen die niet, of nauwelijks, in goed Nederlands te vertalen zouden zijn. Wat vindt u bij voorbeeld van de (Franse) naam „Coup en blanc"? Een letterlijke vertaling zou zo ongeveer neerkomen op een „slag in het niets", maar dat klinkt natuurlijk alleen maar dwaas. Le coup en blanc is een speelwijze, waarbij men als leider van het spel ervoor zorgt, dat de verbindingen tusen de tegen standers verbroken worden; hij bereikt dit, door (meestal) één enkele kleine kaart ener bijkleur in eigen hand of op tafel te verwijderen, zodat de tegenstanders elkaar in die kleur niet meer aan slag kunnen brengen daar de leider nu kan introeven. V B 9 8 7 2 OAV3 O A H 5 B West was gever, niemand kwetsbaar. Het bieden ging: west 1 klaveren noord pas oost 2 klaveren zuid 3 schoppen west pas noord 4 schoppen allen pasten. Natuurlijk hadden OW een betrekkelijk goedkoop redbod kunnen doen van 5 kla veren (2 down), doch west achtte de kansen om 4 schoppen down te spelen gróót ge noeg om te passen. West speelde ruitenboer voor zijn speelplan was duidelijk en goed: éérst ruitenboer, met troef aan slag en wéér ruiten, nogmaals met troef aan slag hierna partner oost aan slag brengen in klaveren, waarna oost door het spelen van een derde ruiten west zou kunnen laten introeven. Hetgeen dan één down zou betekenen. Zuid. die 4 schoppen moest spelen, had géén X-stralen nodig om te zien wat hem boven het hoofd hing. Als de ruitenboer een singleton was, was hij (zuid) reddeloos verloren, doch als het een tweekaart was leek redding niet onmogelijk. Daartoe was onder andere nodig, dat west óók aas-heer van troef had en gezien wests openings" bod was dat niet onwaarschijnlijk. Nadat zuid de ruitenboer in eigen hand genomen had met ruitenaas, paste zuid de co up en blanc toe: hij speelde klave- renboer na. Oost kon deze slag eventueel wel nemen met klaverenaas, doch west had nu nog geen renonce in ruiten. Oost kon ruiten naspelen, zuid nam en ging troef trekken. Twee malen kwam west dus nog aan slag, doch zijn klaverenbrug met partner oost was opgeblazen west kon oost niet meer aan slag krijgen en het con tract werd gewonnen. 1-Iet zal u duidelijk geworden zijn, dat indien zuid in slag 2 automatisch begonnen was met troefspelen, hij één down gegaan zou zijn. Onthoudt u eens deze fraaie coup. H. W. FiJarski Bridgevraag van deze week: Als zuid hebt ge volgend spel: A H 5 C V 4 O A B 7 5 4 V 6 2 Ge opent 1 ruiten, de tegenpartij past en uw partner biedt 1 schoppen. En wat zoudt ge geboden hebben na 1 ruiten- 1 harten? Antwoord elders op deze pagina. In de strijd om het damkampioenschap van Kennemerland 1960 was een van de hoogtepunten de partij, die werd' gespeeld tussen de winnaar van het toernooi Frans Slot ('t Oosten) met wit en de nog jeugdige, veel belovende J. C. Bus (Haarlemse dam- VELE AUTEURS, vooral in Amerika en Engeland, stellen er prijs op aan het begin van hun romans nadrukkelijk te verklaren, dat alle figuren in het betref fende werk geheel en al ontsproten zijn aan hun fantasie en dat iedere overeen komst met levende personen berust op zuiver toeval. Dat dit heel dikwijls een onwaarheid is, begrijnt iedereen. Vroeger, toen de mensen nog niet zo vlug naai de rechter liepen om een aanklacht we gens smaad of laster in te dienen, waren de schrijvers dan ook eerder geneigd om er openlijk voor uit te komen, dat hun romanfiguren wel degelijk gebaseerd wa ren op mensen, die zij persoonlijk had den gekend of van wier belevenissen zij op de één of andere manier kennis had den kunnen nemen. Zo weten wij bijvoorbeeld, dat Madame Bovary in werkelijkheid Madame Delphi- ne Delamare heette en de teleurgestelde, trouweloze jonge echtgenote was van een plattelandsarts in het Franse dorpje Ry. Haar man had als student in een hospitaal te Rouen gewerkt onder Flau bert's vader. Het spreekt dus vanzelf, dat het echtelijk drama, dat in 1848 leidde tot zelfmoord van zowel Madame Dela mare als haar man, diepe indruk maak te op de familie Flaubert en in de gezins kring druk besproken werd. De toen der tigjarige zoon des huizes Gustave werd door het geval geïnspireerd tot het schrij ven van een meesterwerk. MADAME DELAMARE was in de ogen van haar tijdgenoten een slechte vrouw en het is opvallend, dat romanciers in het algemeen veel meer inspiratie heb ben gevonden in de lotgevallen van men sen, die volgens de goegemeente een slecht karakter hadden, dan in de avontu ren van „edele en hoogstaande naturen". Om maar in het wilde weg enkele voor beelden te noemen: Clyde Griffiths in Dreiser's „An American Tragedy" stond in 1906 in levende lijve voor de rechter om zijn doodvonnis aan te horen. Hij heette Chester Gilette. In 1828 werd te Grenoble een jonge man, Antoine Berthet genaamd, veroor deeld tot de guillotine wegens moord op de welgestelde Madame Michaud. Ber thet had een liefdesverhouding met haar gehad, was later in een seminarie gegaan, had als seminarist een betrekking aan vaard als huisonderwijzer bij de familie De Cordet, had een affaire met Madame De Cordet gehad en enfin, u zult in hem wel reeds Julien Sorel herkend hebben uit Stendhal's „Le Rouge en le Noir". Het is natuurlijk allerminst verwonder lijk, dat menselijke drama's, die voor de rechtbank tot in de kleinste details ont rafeld werden, aan schrijvers veelvuldig het stramien hebben geleverd voor een roman. Maar het is wél verrassend, dat ook een griezelig onwezenlijke, sprookjes achtige figuur zoals Stevenson beschrijft in „The Strange Case of dr. Jekyll and Mr. Hvde" werkelijk geleefd schijnt te hebben. Ge kent uiteraard het verhaal. De vriendelijke, achtenswaardige Dr. Jekyll vermag zich door een soort toverdrank te veranderen in een andere persoonlijkheid, de duivelse, misdadige Mr. Hyde, die in feite niets anders is dan zijn tweede ik. STEVENSON BASEERDE deze roman op de levensgeschiedenis van een zekere William Brodie, een geschiedenis, die hem reeds in zijn jongensjaren onder ogen was gekomen en die sindsdien nooit meer uit zijn gedachten was. Naarmate hij ouder werd, begon Stevenson steeds beter te be grijpen, dat iedere mens in zekere zin een gespleten persoonlijkheid is en een duide lijker voorbeeld van een gespleten per soonlijkheid dan William Brodie was niet mogelijk. William Brodie leefde in de tweede helft van de achttiende eeuw te Edinburgh. Reeds op veertigjarige leeftijd, was hij een welgesteld zakenman, lid van de gemeen teraad en een zeer geacht notabele in de stad. Hij had de gewoonte om zich na het beëindigen van zijn dagtaak rechlstreeks naar zijn woning te begeven, waar hij met zijn oude vader en een ongetrouwde zuster een sobere avondmaaltijd gebruikte. Daarna trok hij zich terug op zijn kamer althans, dat meende men jarenlang. In werkelijkheid begon voor William Brodie na het avondeten een tweede leven, dat hij twintig jaren wist vol te houden. Het was het leven van een gokker, een dronkaard en een dief. Het leven van een gewetenloze vrouwenjager, die er naast vele „losse" vriendinnetjes twee minna ressen op na hield, die hij bij nacht en ontij om beurten met een zekere regel maat placht te bezoeken en die hem tesa- men vijf kinderen schonken. NIEMAND IN EDINBURGH had er ook maar het geringste vermoeden van, dat de deftige en bedaarde vrijgezel Brodie, na dat hij zijn vader en zuster goedenacht had gewenst, verkleed als een joyeuze bonvivant uit zijn slaapkamerraam klom om zich met volle overgave in het rosse nachtleven van de stad te storten. Hij gok te met onderwereldfiguren in kleine kroeg jes, richtte drinkgelagen aan en maakte vrouwen het hof, die hij overdag niet graag tot zijn kennissenkring zou willen rekenen. Dit alles zou hij waarschijnlijk onge straft tot aan zijn dood hebben kunnen vol houden, want geld voor deze uitspattingen had hij genoeg. Maar de nachtelijke Willi am Brodie had ook nog een andere harts tocht, die hij niet kon weerstaan: het in breken. Met een zwart masker voor zijn gezicht placht hij bij tijd en wijle door te dringen in de woningen van de mensen, die overdag zijn vrienden waren, om hen te beroven van hun geld en juwelen. Bij één van deze inbraken (Stevenson be schrijft dit geval) werd hij ondanks zijn masker herkend. Maar de vriend, één van de magistraten van Edinburgh, kon zijn ogen niet geloven en dat betekende Bro- die's redding. ACHTTIEN JAREN achtereen werkte Brodie als inbreker alleen, maar toen ging hij een bondgenootschap aan met drie andere inbrekers, die hij had leren kennen aan de pokertafel. Dit zou hem noodlottig worden. Eén lid van de bende pleegde verraad en toen Brodie vernam dat twee van zijn medewerkers al achter de tralies zaten, vond hij het maar be ter om de vlucht te nemen. Hij ontsnap te via Newcastle naar Amsterdam, waar hij op verzoek van de Britse consul in een o-v.rx>oxcecor. ---- - coooocxxxjoooooooocxocccoocoxoocooxo Stand na de 40ste zet van wit. Zwart: 3, 13, 15, 16, 17, 18. 19, 21, 23. 24. 25. Wit: 27, 28. 30, 32, 33. 34. 35, 38. 42, 43. 45. Nu het spel indien Bus 39 had ge speeld. 41) 42—37 of Op 34—29 23x34 30x39. 24—29 33x24 19x30 35x24. 18-^-22 27x18 13x44 met stuk winst. 41)1520. 42) 34—29 gedw. 23x34. 43) 30x39 24—29. 44) 33x15 18—22, 45) 27x18 13x31, 46) 15—10 1722, 47) 3530 met remise. Het spolverloop in de partii: 41) 3429 25x34, 42) 29x40 15—20. 43) 42—37 20—25. 44) 43—39 8—12 De uitval naar 24—30 is gedwongen. 45) 4034 2126. Hier is het spel van de nieuwe Kennemerland-kam- pioen op z'n best. Slot moet alles goed hebben berekend, stuk offer, om daarna Bus tot nadeel te drijven. 46) 4540 1721. 47) 35—30 24x44. 48) 39x50 12—17. 49) 50—44 17—22. 50) 28x17 21x12. 51) 33—28 25—30. Beslist fraai is het zwakke zwart-spel af gestraft. 52 34x25 12—17. 53) 38—33 19—24. 54) 28x8 17—22. 55) 27—21 16x29. 56) 8—2 29—33. 57) 2x30 33—38. Stand van het eindspel: Zwart 4 stukken op 18. 22. 26, 38. Wit dam op 30, drie stukken op 25. 37, 44. Omdat Slot voldoende aan remise had om de titel te winnen werd het spel remise gehouden. Voor eindspel-liefhebbers is er nog volop spel aanwezig om te zien of er toch nog winst voor wit aanwezig was. De problematische winst die Slot in het kampioenschap van Noordholland 1956 op W. v. d. Sluis behaalde, is wel een dei- fraaiste beslissingen uit zijn dammers loopbaan. Zwart (Slot): 3, 4, 6, 8, 9, 13, 14, 16. 18, 19, 21. 23, 24. Wit (v. d. Sluis): 25, 27, 28, 30, 31, 32, 33, 35, 36, 38, 42, 43, 45. Spelverloop met wit aan zet: 1) 2722? 18x27, 2) 31x22 13—18. 3) 22x2 21—27, 4) 32x21 23x32, 5) 38x27 14—20, 6) 25x23 6—11, 7) 30x19 38, 8) 2x13 9x49). Een fraaie dam- combinatie met een gewonnen slotstand wegens de dreiging 1117. B. Dukel •uauado ax VS I Jo°P kiapauijaA uauiaiqo.idsSutpaiq.iaq aqs uap.toM uep (ua;und 8191) VS ap uaut ïiaads •uaddoqos X xaui uapuiA xaout stuioaduioo uaa jbeui nu pmz xnpoz 'vs I guipaiq.taq ajad -luis uaa jooa iooiu ax afxiaqqix P®BP -.tapui si [ads xaq !§ipoq.taAo suaauaAa vs Z si 'uax-ieq i uaxtna i uapaiq xaq siv 'BlX^PEiajCiMX .lapuozfiq qoqx aqoueui a.p st uep 'uapuiA .taaut poq aapaaA uaag p.ioou ueq uaddoqos z ?®oui ueexs -joA pinz x^p jeepuEA uadoqaaA ax X?n suaaui sanp xai" si aaxaq uaneAagtajCuwx ui Xaq x^p 'x-taai §uueA.ia agueq -uapaiqaaAo ax uaddoqos g jo xnoxesues z 7®^u uaqads aq(nagaap 'si suapuax auauiafte uag :2EtUA3Spuq asqfnaqaAV do pjooA\xuv havenlogement werd gearresteerd. Enke le maanden nadien zagen tienduizenden mensen hem sterven op het schavot te Edinburgh. Een halve eeuw later zou hij weer tot leven worden gewekt op het papier van Robert Louis Stevenson. W. Kielich ER WAS EENS EEN KONING die heel rijk was. Hij had een groot land, een mooi kasteel met een diepe gracht er om heen en een schatkamer die tot bovenaan toe gevuld was met goud en edelstenen. Hij was buitengewoon trots op zijn bezittingen maar hij was dat toch nog het meest op zijn zeven doch ters. De prinsessen waren allen mooie meisjes. Ze hadden lange, golvende ha ren en knappe gezichtjes. Die schoon heid hadden ze van hun moeder, de koningin, geërfd, die gestorven was toen ze nog kleine meisjes waren. De oudste prinses kon goed spinnen, de tweede prinses mooi weven, de der de prachtig tekenen, de vierde en vijf de konden goed naaien en de zesde borduurde heel mooi. Alleen de zevende prinses, de jongste, scheen geen buiten gewone gave te hebben. Nu waren haar zusters niet zulke aardige meis jes. Ze plaagden hun zusje dat toch een heel lief meisje was. Zij was het lievelingetje van haar vader en de zes prinsessen waren daar buitengewoon jaloers op. De kleine prinses durfde haar vader niets over het gedrag van haar zusters te zeggen, daar hadden ze haar ter dege voor gewaarschuwd. Ze gebruikten haar voor allerlei karwei tjes. De oudste moest ze helpen bij het spinnen, de tweede bij het weven, voor de derde moest ze vaak papier halen, voor de vierde en vijfde prinses de rommel die ze achterlieten opruimen en de zesde liet haar de borduurzij die in de war was geraakt uit elkaar ha len. Nee, de jongste had het zo mak kelijk niet. HET PERSONEEL van het kasteel hield veel van haar. Natuurlijk niet van de andere zes prinsessen, die waren zo hooghartig en onvriendelijk. Ze durf den echter niets tegen de koning te zeggen. Ook de dieren waren op haar gesteld. De paarden in de stallen hin nikten van blijdschap als ze haar za gen, de duiven herkenden haar al van verre en de zwanen van de slotgracht aten uit haar hand. Op zekere dag zei de koning tegen zijn dochters: „Ik voel me moe en oud. Ik denk dat ik niet lang meer te le ven heb. De eerste die van jullie trouwt wordt koningin en haar gemaal koning. Jullie mogen hierover met nie mand spreken, denk daar goed aan." Dat gaf me een opschudding onder de prinsessen! De schatkamer werd bestormd en de meisjes betwisten el kaar de juwelen. De jongste werd na tuurlijk geweerd. Die moest helpen om haar zusters zo mooi mogelijk te ma ken. Ze moest behulpzaam zijn bij het kleden en hun lange haren urenlang borstelen. Daarna was ze zo moe dat ze geen zin meer had om zichzelf wat op te knappen. Toen wat later een jonge, knappe prins op bezoek kwam wisten de prinsessen niet hoe lief ze moesten doen. De prins was op zoek naar een bruid en hij wist niet welke hij moest kiezen. Hij vond ze allen even knap en aardig. De ene keer dacht hij: „Een vrouw die zo goed kan spinnen als de oudste vind je niet gauw. De andere keer dacht hij: „Nee dan die andere die zo goed kan tekenen. Daar kan ik nog eens mee pronken." ALLEEN VAN DE JONGSTE prin ses merkte hij weinig. Maar op een goede morgen, toen hij heel vroeg was opgestaan, vond hij haar in de stallen, waar ze een paard aan het roskammen was. De prins hield veel van paarden en was aangenaam verrast de jonge prinses zo bezig te zien. Zij maakten samen een grote rit te paard en kon den het goed met elkaar vinden. Toen ze weer bij het kasteel aankwa men waren de andere prinsessen al opgestaan en zagen het tweetal samen thuiskomen. Ze waren woedend en be sloten om hun jongste zusje te laten verdwijnen. Ze verzonnen een list. Ze zeiden haar dat ze haar iets wilden la ten zien en lokten haar aldus in een vochtige, allang vergeten kelder onder het slot. Het was er altijd half donker, alleen door een getraliede opening viel wat licht. De prinses huilde tranen met tuiten. Maar vlak langs de opening liep de slotgracht en tot haar grote blijdschap zag ze daar een zwaan zwemmen. Ze schreeuwde net zo lang totdat het dier haar hoorde en haar zag. Verbaasd zwom de zwaan naar haar toe en zei: „Maar Hoogheid, hoe komt u hier?" „Ach, lieve zwaan", zei de prinses, „dat hebben mijn nare zusters mij aan gedaan. Ze hebben mij hier opgesloten". „Hoe vreselijk", riep de zwaan, „maar ik zal u helpen Hoogheid! Als ik de prins vanavond op zijn avondwandeling zie, zal ik naar hem toe gaan en het hem vertellen. Hij zal u wel uit deze kerker helpen". „O, zwaan!" riep de prinses. Dit gebeurde. alsjeblieft, DE PRINS KEEK heel verbaasd, toen de zwaan hem aansprak. Hij was erg boos over de opsluiting van de prin ses. Hij vroeg aan een knecht een ijzer zaag, sprong in een bootje en roeide achter de zwaan aan. Bij de kerker aan gekomen, zaagde hij vlug de tralies voor de opening door en hielp de prin ses in de boot. Het was een prachtige zomeravond en ze bleven nog wat sa men varen. De prins vroeg de prinses ten huwelijk die blozend haar ja-woord gaf. De koning was erg blij en benoem de de prins tot zijn troonopvolger. Over het lelijke gedrag van zijn zes dochters was hij erg boos en voor straf moesten zij met elkaar de bruidsjapon van hun jongste zuster maken. De oud ste spon het garen, de tweede weef de het tot een mooie lap stof, de der de ontwierp het model en tekende het patroon, de vierde en vijfde namen het naaiwerk voor hun rekening en de zes de prinses maakte het borduursel. Maar toen de japon klaar was en ze wat wilden uitrusten, bleek dat ze dat niet konden. Ze moesten aldoor maar werken, werken en nog eens wer ken. Ze konden gewoon niet ophouden. De jongste prinses en de prins wer den na de dood van de oude vorst ko ning en koningin, en ze leefden nog lang en gelukkig. En de zes prinsessen? Als ze niet gestorven zijn dan zijn ze nu nog steeds aan het spinnen, weven, te kenen, naaien en borduren. Doen jullie maar nooit zo lelijk als zij. Stel je voor dat zo iets jullie zou overkomen! W. d. K. Van de Uitgeverij L. J. Veen te Am sterdam ontvingen wij de volgende kin derboeken. In de Junior-serie: van Albert Bon- neau: „Catamounts dure eed" en „Cata mount daagt uit". Van Josef Velter: „Overval op de goudwaterfarm". Van Adolf Heckelmann: „Koning Sigurd trekt ten strijde" en van J. P. Balje: „Ratje Verheul in de penarie" en „Ratje Verheul in het nationale elftal". Van de uitgeverij Het Spectrum ont vingen wij in de Prisma-Junior-serie van Elizabeth Goudge „Henriette's Droomhuis". Van de Uitgeverij Renalda ontvingen wij van Mirjam Noordenbos „Alle vo gels vliegen", met illustraties van Elly van Beek. Zeg, ken je het mannetje Lekkerbek? Zeg, heb je hem wel eens gezien? Hij eet, en da.t is nu toch zo gek, Wel een boterham of tien. Hij neemt er een m.et hagelslag En eentje met pastei En twee met muisjes als hij mag En dan nog een met ei. Met honing en met kersenjam Smeert hij er twee, 't is waar! En één belegt hij er met ham. Dan is hij eindelijk klaar. Maar als er géén beleg is, ach, Geen suiker of pastei En zelfs geen potje hagelslag. Roept hij: „Da's niks voor mij!" Dan heeft hij helemaal geen trek, Dan is het gekke, weet je, Dat dan het mannetje Lekkerbek Genoeg heeft aan één sneetje. Marjan van Beek club) zwart. Hot was een klassieke partij met veel leerzame en boeiende fragmenten. cccoco: Zwart: 3, 6, 9, 11, 13, 15, 16, 18, 19, 20, 21, 23, 24 en 26. Wit: 27, 23, 30, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 42, 43, 45, 48. Bus aan zet vervolgde met de 33ste zet 2025. Het is voor de klassieke studie be langrijk te onderzoeken of 24—29 sterker is. Belangrijk is tevens in de klassieke partij, de zettenkeuze van de tegenstander te beperken tot het minimum om zelf een zo'n groot mogelijke speelvrijheid te be houden. 34) 3934 1117. Voor wit kwam 34ste zet 2822 en voor zwart 34ste zet 38 in aanmerking 35) 2722 18x27, 36) 37—31 26x37, 37) 42x11 6x17. Zwarts laat ste 6x17 is gedwongen door de uitval 28—22 en 48—42. 38) 36—31 13—18, 39) 31—27 9—13, 40) 48—42 3—8? De stellingen waren tot na wits 40ste zet volkomen ge lijk. Zwarts 40ste zet betekent een grove fout, die tot nadeel leidt. Met 39 houdt zwart het beste spel.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 21