VOOR JULLIE
ifH
jf
H
H
11
m
B
11
B
jgj
lip
B
B
B
A
ifH
B
B
'US
SS
8
Schakeira
JU
Hf
Hf
SP
A
A
Sü
'IÜ
Éi
■w
SR
Éi
IÜ2 5
lb
a
Él
X
f?
Éi
b
11
PP
b
éi
Él
Hf
wm.
éi
s8
Él
ft
H
O
BBl
1 sb
Él
ül
s
Bridge
Dammen
DE ZEVEN PRINSESSEN
ZATERDAG 25 JUNI 1960
m
m
w
m
CURIOSITEITEN UIT DE HISTORIE VAN HET BOEK
Dr. Jekyll alias rt.rt.
Hyde gearresteerd
in Amsterdam
m
m
m
Nieuwe kinderboeken
Het mannetje
Lekkerbek
Erbij
.itsjké
de schaakkermis, wel eens beluisterden,
weten dat op het schaakbord de wonder
lijkste figuren en bewegingen uit te beel
den zijn. In onze schaakkermis worden
draaimolens, stoomcarrousels, Siamese
tweelingen, fakirs, vlooientheaters en wat
dies meer zij, ten tonele gevoerd. Ditmaal
als besluit een drietal composities, in wel
ke de bewegingen van de akterende stuk
ken doen denken aan die van een shimmy-
trap.
Alweer uiterst merkwaardig dat wit
slechts op deze ene wijze winnen kan.
En tenslotte:
érn,
xcooo
mm
WW
w
Het is een spectaculaire speelwijze, die
ik nog onlangs bij een internationaal
parentoernooi in Napels zag toepassen.
Hieronder volgt het .spel, waarbij goed te
zien is wat met deze geheimzinnige „Coup"
wordt bedoeld:
10 5
C H B 8 6 4
O V 10 7 3
*32
A H 4
O 9 5 2
O B 4
H V 10 9 6
6 3
10 7
O 9 8 6 2
A 7 5 4 3
CCCOeOOOaXWOOOOOOOOOCOOOOODOOOOOr/COMOOOOOOOO
Mat in 7 zetten
In deze compositie van F. Armengol is
Ra3 de hoofdfiguur. De wijze raadsheer
bewandelt de shimmytrap a3 b4 c3 d4 e3 f4
g3. Zie: 1. Rb4:t Kb2:, 2. Rc3t Kc2:, 3. Rd4t
Kd2:, 4. Re3t: Ke2, 5. Rf4f Kf2, 6. Rg3t
Kg2:. Hier staat de koning in de diagonaal
van Da8, zodat dank zij het dubbelschaak
7. Tc2! mat volgt. Verrassend is vooral,
dat er slechts één oplossing tot het doel
voert.
COOOOOO<Xron™">onorir*VYvvYY^or/vvYyY>^:Ky}yvyv-oc*
Nog fraaier is de compositie van dia
gram 2, vervaardigd in 1931 door G. Sa-
chodjakin. Hier voert de zwarte koning
een. shimmywandeling heen-enlerug uit,
terwijl de bewegingen van Rh2 ook niet
mis'zijn. De opgave luidt: wit aan zet wint.
Oplossing: 1. Pg3-e2!Nu dreigt 2.
Re5t benevens 3. Tb6 mat, zodat zwart het
paard wel moet slaan. En daarmede begint
het kermisvermaak. 1d3xe2, 2. Re5f
Kbl, 3. Tb6t Kcl, 4. Rf4t Kdl, 5. Td6t Kei,
6. Rg3f Kfl, 7. Tf6f Kgl, 8. Rf2f en nu
volgt de weg terug. 8Kfl, 9. Rc5+!
Kei, 10. Rb4f Kdl, 11. Td6f Kcl, 12. Ra3f
Kbl, 13. Tb6t Kal, 14. Re7! benevens 15.
Rf6f enz.
Auteur: A. GALLISCHEK
Op het eerste gezicht schijnt de laak:
zwart aan zet, maar wit wint, doodeen
voudig. Er dreigt o.a. c8 D mat of Th8f,
en naar het voorkomt pareert slechts Tf8
deze dreigingen, waarna wit óp tal van
mooie manieren kan winnen. Er schuilt
echter een addertje onder het gras; zonder
toren staat zwart n.l. pat b.v. 1Tf3+!
2. ef3:? pat, of 2. Ka2 Ta3f 3. Ka3: pat.
De zwarte toren kan de witte koning per
manent achter volgen, b.v. 2. Kb4 Tb3f,
3. Kc4 Tc3f enz.
Hoe kan de witte koning het pat ont
vlieden? Er is slechts één juiste methode.
Men zoeke die eerst zelf; het loont de
moeite.
De oplossing: 1Tf3f, 2. e3! Te3:t,
3. c3! Tc3:f, 4. Ka2 Ta3t, 5. Kbl Talf, 6.
Kc2 Telt, 7. Kd3 Tc3t, 8. Ke2 Het is
duidelijk dat wit door de offers op de 2de
en 3de zet een shimmytrap heeft gefor
meerd.
8Te3t, 9. Kfl Telf, 10. Kg2 Tglt,
11. Kf3 Tg3:f. Langzamerhand worden
wit's bedoelingen duidelijk. Nu is zwart n.l.
gedwongen pion g3 te verwijderen, waar
door de derde lijn voor de witte toren vrij
komt. 12. Ke2 Wéér de weg terug. 12.
Te3t, 13. Kdl Telf, 14. Kc2 Telt, 15.
Kb3 Tc3t, 16. Ka2 en het is uit. Na zwart's
énige schaakzet.. 16Ta3t wordt deze
toren met 17. Ta3: met schaak genomen,
zodat zwart mat staat. Een kostelijke com
positie
Mr. Ed. Spanjaard
COUP EN BLANC.
Het bridgespel telt vele vreemde namen
die niet, of nauwelijks, in goed Nederlands
te vertalen zouden zijn. Wat vindt u bij
voorbeeld van de (Franse) naam „Coup en
blanc"? Een letterlijke vertaling zou zo
ongeveer neerkomen op een „slag in het
niets", maar dat klinkt natuurlijk alleen
maar dwaas.
Le coup en blanc is een speelwijze,
waarbij men als leider van het spel ervoor
zorgt, dat de verbindingen tusen de tegen
standers verbroken worden; hij bereikt dit,
door (meestal) één enkele kleine kaart
ener bijkleur in eigen hand of op tafel te
verwijderen, zodat de tegenstanders elkaar
in die kleur niet meer aan slag kunnen
brengen daar de leider nu kan introeven.
V B 9 8 7 2
OAV3
O A H 5
B
West was gever, niemand kwetsbaar. Het
bieden ging: west 1 klaveren noord pas
oost 2 klaveren zuid 3 schoppen
west pas noord 4 schoppen allen
pasten.
Natuurlijk hadden OW een betrekkelijk
goedkoop redbod kunnen doen van 5 kla
veren (2 down), doch west achtte de kansen
om 4 schoppen down te spelen gróót ge
noeg om te passen.
West speelde ruitenboer voor zijn
speelplan was duidelijk en goed: éérst
ruitenboer, met troef aan slag en wéér
ruiten, nogmaals met troef aan slag
hierna partner oost aan slag brengen in
klaveren, waarna oost door het spelen van
een derde ruiten west zou kunnen laten
introeven. Hetgeen dan één down zou
betekenen.
Zuid. die 4 schoppen moest spelen, had
géén X-stralen nodig om te zien wat hem
boven het hoofd hing. Als de ruitenboer
een singleton was, was hij (zuid) reddeloos
verloren, doch als het een tweekaart was
leek redding niet onmogelijk. Daartoe was
onder andere nodig, dat west óók aas-heer
van troef had en gezien wests openings"
bod was dat niet onwaarschijnlijk.
Nadat zuid de ruitenboer in eigen hand
genomen had met ruitenaas, paste zuid de
co up en blanc toe: hij speelde klave-
renboer na. Oost kon deze slag eventueel
wel nemen met klaverenaas, doch west
had nu nog geen renonce in ruiten. Oost
kon ruiten naspelen, zuid nam en ging
troef trekken. Twee malen kwam west dus
nog aan slag, doch zijn klaverenbrug met
partner oost was opgeblazen west kon
oost niet meer aan slag krijgen en het con
tract werd gewonnen.
1-Iet zal u duidelijk geworden zijn, dat
indien zuid in slag 2 automatisch begonnen
was met troefspelen, hij één down gegaan
zou zijn. Onthoudt u eens deze fraaie coup.
H. W. FiJarski
Bridgevraag van deze week: Als zuid
hebt ge volgend spel:
A H 5 C V 4 O A B 7 5 4 V 6 2
Ge opent 1 ruiten, de tegenpartij past en
uw partner biedt 1 schoppen. En wat zoudt
ge geboden hebben na 1 ruiten- 1 harten?
Antwoord elders op deze pagina.
In de strijd om het damkampioenschap
van Kennemerland 1960 was een van de
hoogtepunten de partij, die werd' gespeeld
tussen de winnaar van het toernooi Frans
Slot ('t Oosten) met wit en de nog jeugdige,
veel belovende J. C. Bus (Haarlemse dam-
VELE AUTEURS, vooral in Amerika
en Engeland, stellen er prijs op aan het
begin van hun romans nadrukkelijk te
verklaren, dat alle figuren in het betref
fende werk geheel en al ontsproten zijn
aan hun fantasie en dat iedere overeen
komst met levende personen berust op
zuiver toeval. Dat dit heel dikwijls een
onwaarheid is, begrijnt iedereen. Vroeger,
toen de mensen nog niet zo vlug naai
de rechter liepen om een aanklacht we
gens smaad of laster in te dienen, waren
de schrijvers dan ook eerder geneigd om
er openlijk voor uit te komen, dat hun
romanfiguren wel degelijk gebaseerd wa
ren op mensen, die zij persoonlijk had
den gekend of van wier belevenissen zij
op de één of andere manier kennis had
den kunnen nemen.
Zo weten wij bijvoorbeeld, dat Madame
Bovary in werkelijkheid Madame Delphi-
ne Delamare heette en de teleurgestelde,
trouweloze jonge echtgenote was van
een plattelandsarts in het Franse dorpje
Ry. Haar man had als student in een
hospitaal te Rouen gewerkt onder Flau
bert's vader. Het spreekt dus vanzelf, dat
het echtelijk drama, dat in 1848 leidde
tot zelfmoord van zowel Madame Dela
mare als haar man, diepe indruk maak
te op de familie Flaubert en in de gezins
kring druk besproken werd. De toen der
tigjarige zoon des huizes Gustave werd
door het geval geïnspireerd tot het schrij
ven van een meesterwerk.
MADAME DELAMARE was in de ogen
van haar tijdgenoten een slechte vrouw
en het is opvallend, dat romanciers in
het algemeen veel meer inspiratie heb
ben gevonden in de lotgevallen van men
sen, die volgens de goegemeente een
slecht karakter hadden, dan in de avontu
ren van „edele en hoogstaande naturen".
Om maar in het wilde weg enkele voor
beelden te noemen: Clyde Griffiths in
Dreiser's „An American Tragedy" stond
in 1906 in levende lijve voor de rechter
om zijn doodvonnis aan te horen. Hij
heette Chester Gilette.
In 1828 werd te Grenoble een jonge
man, Antoine Berthet genaamd, veroor
deeld tot de guillotine wegens moord op
de welgestelde Madame Michaud. Ber
thet had een liefdesverhouding met haar
gehad, was later in een seminarie gegaan,
had als seminarist een betrekking aan
vaard als huisonderwijzer bij de familie
De Cordet, had een affaire met Madame
De Cordet gehad en enfin, u zult in hem
wel reeds Julien Sorel herkend hebben uit
Stendhal's „Le Rouge en le Noir".
Het is natuurlijk allerminst verwonder
lijk, dat menselijke drama's, die voor de
rechtbank tot in de kleinste details ont
rafeld werden, aan schrijvers veelvuldig
het stramien hebben geleverd voor een
roman. Maar het is wél verrassend, dat
ook een griezelig onwezenlijke, sprookjes
achtige figuur zoals Stevenson beschrijft
in „The Strange Case of dr. Jekyll and
Mr. Hvde" werkelijk geleefd schijnt te
hebben. Ge kent uiteraard het verhaal. De
vriendelijke, achtenswaardige Dr. Jekyll
vermag zich door een soort toverdrank te
veranderen in een andere persoonlijkheid,
de duivelse, misdadige Mr. Hyde, die in
feite niets anders is dan zijn tweede ik.
STEVENSON BASEERDE deze roman
op de levensgeschiedenis van een zekere
William Brodie, een geschiedenis, die hem
reeds in zijn jongensjaren onder ogen was
gekomen en die sindsdien nooit meer uit
zijn gedachten was. Naarmate hij ouder
werd, begon Stevenson steeds beter te be
grijpen, dat iedere mens in zekere zin een
gespleten persoonlijkheid is en een duide
lijker voorbeeld van een gespleten per
soonlijkheid dan William Brodie was niet
mogelijk.
William Brodie leefde in de tweede helft
van de achttiende eeuw te Edinburgh.
Reeds op veertigjarige leeftijd, was hij een
welgesteld zakenman, lid van de gemeen
teraad en een zeer geacht notabele in de
stad. Hij had de gewoonte om zich na het
beëindigen van zijn dagtaak rechlstreeks
naar zijn woning te begeven, waar hij met
zijn oude vader en een ongetrouwde zuster
een sobere avondmaaltijd gebruikte.
Daarna trok hij zich terug op zijn kamer
althans, dat meende men jarenlang.
In werkelijkheid begon voor William
Brodie na het avondeten een tweede leven,
dat hij twintig jaren wist vol te houden.
Het was het leven van een gokker, een
dronkaard en een dief. Het leven van een
gewetenloze vrouwenjager, die er naast
vele „losse" vriendinnetjes twee minna
ressen op na hield, die hij bij nacht en
ontij om beurten met een zekere regel
maat placht te bezoeken en die hem tesa-
men vijf kinderen schonken.
NIEMAND IN EDINBURGH had er ook
maar het geringste vermoeden van, dat de
deftige en bedaarde vrijgezel Brodie, na
dat hij zijn vader en zuster goedenacht
had gewenst, verkleed als een joyeuze
bonvivant uit zijn slaapkamerraam klom
om zich met volle overgave in het rosse
nachtleven van de stad te storten. Hij gok
te met onderwereldfiguren in kleine kroeg
jes, richtte drinkgelagen aan en maakte
vrouwen het hof, die hij overdag niet
graag tot zijn kennissenkring zou willen
rekenen.
Dit alles zou hij waarschijnlijk onge
straft tot aan zijn dood hebben kunnen vol
houden, want geld voor deze uitspattingen
had hij genoeg. Maar de nachtelijke Willi
am Brodie had ook nog een andere harts
tocht, die hij niet kon weerstaan: het in
breken. Met een zwart masker voor zijn
gezicht placht hij bij tijd en wijle door
te dringen in de woningen van de mensen,
die overdag zijn vrienden waren, om hen
te beroven van hun geld en juwelen. Bij
één van deze inbraken (Stevenson be
schrijft dit geval) werd hij ondanks zijn
masker herkend. Maar de vriend, één van
de magistraten van Edinburgh, kon zijn
ogen niet geloven en dat betekende Bro-
die's redding.
ACHTTIEN JAREN achtereen werkte
Brodie als inbreker alleen, maar toen
ging hij een bondgenootschap aan met
drie andere inbrekers, die hij had leren
kennen aan de pokertafel. Dit zou hem
noodlottig worden. Eén lid van de bende
pleegde verraad en toen Brodie vernam
dat twee van zijn medewerkers al achter
de tralies zaten, vond hij het maar be
ter om de vlucht te nemen. Hij ontsnap
te via Newcastle naar Amsterdam, waar
hij op verzoek van de Britse consul in een
o-v.rx>oxcecor. ---- - coooocxxxjoooooooocxocccoocoxoocooxo
Stand na de 40ste zet van wit.
Zwart: 3, 13, 15, 16, 17, 18. 19, 21, 23.
24. 25.
Wit: 27, 28. 30, 32, 33. 34. 35, 38. 42,
43. 45.
Nu het spel indien Bus 39 had ge
speeld. 41) 42—37 of Op 34—29 23x34
30x39. 24—29 33x24 19x30 35x24. 18-^-22
27x18 13x44 met stuk winst. 41)1520.
42) 34—29 gedw. 23x34. 43) 30x39 24—29.
44) 33x15 18—22, 45) 27x18 13x31, 46) 15—10
1722, 47) 3530 met remise.
Het spolverloop in de partii: 41) 3429
25x34, 42) 29x40 15—20. 43) 42—37 20—25.
44) 43—39 8—12 De uitval naar 24—30 is
gedwongen. 45) 4034 2126. Hier is het
spel van de nieuwe Kennemerland-kam-
pioen op z'n best. Slot moet alles goed
hebben berekend, stuk offer, om daarna
Bus tot nadeel te drijven. 46) 4540 1721.
47) 35—30 24x44. 48) 39x50 12—17. 49) 50—44
17—22. 50) 28x17 21x12. 51) 33—28 25—30.
Beslist fraai is het zwakke zwart-spel af
gestraft. 52 34x25 12—17. 53) 38—33 19—24.
54) 28x8 17—22. 55) 27—21 16x29. 56) 8—2
29—33. 57) 2x30 33—38.
Stand van het eindspel:
Zwart 4 stukken op 18. 22. 26, 38.
Wit dam op 30, drie stukken op 25. 37, 44.
Omdat Slot voldoende aan remise had
om de titel te winnen werd het spel remise
gehouden.
Voor eindspel-liefhebbers is er nog volop
spel aanwezig om te zien of er toch nog
winst voor wit aanwezig was.
De problematische winst die Slot in het
kampioenschap van Noordholland 1956 op
W. v. d. Sluis behaalde, is wel een dei-
fraaiste beslissingen uit zijn dammers
loopbaan.
Zwart (Slot): 3, 4, 6, 8, 9, 13, 14, 16. 18,
19, 21. 23, 24.
Wit (v. d. Sluis): 25, 27, 28, 30, 31, 32, 33,
35, 36, 38, 42, 43, 45.
Spelverloop met wit aan zet: 1) 2722?
18x27, 2) 31x22 13—18. 3) 22x2 21—27, 4)
32x21 23x32, 5) 38x27 14—20, 6) 25x23 6—11,
7) 30x19 38, 8) 2x13 9x49). Een fraaie dam-
combinatie met een gewonnen slotstand
wegens de dreiging 1117.
B. Dukel
•uauado ax VS I Jo°P kiapauijaA
uauiaiqo.idsSutpaiq.iaq aqs uap.toM uep
(ua;und 8191) VS ap uaut ïiaads
•uaddoqos
X xaui uapuiA xaout stuioaduioo uaa jbeui
nu pmz xnpoz 'vs I guipaiq.taq ajad
-luis uaa jooa iooiu ax afxiaqqix P®BP
-.tapui si [ads xaq !§ipoq.taAo suaauaAa vs
Z si 'uax-ieq i uaxtna i uapaiq xaq
siv 'BlX^PEiajCiMX .lapuozfiq qoqx aqoueui
a.p st uep 'uapuiA .taaut poq aapaaA uaag
p.ioou ueq uaddoqos z ?®oui ueexs
-joA pinz x^p jeepuEA uadoqaaA ax X?n
suaaui sanp xai" si aaxaq uaneAagtajCuwx ui
Xaq x^p 'x-taai §uueA.ia agueq -uapaiqaaAo
ax uaddoqos g jo xnoxesues z 7®^u
uaqads aq(nagaap 'si suapuax auauiafte uag
:2EtUA3Spuq asqfnaqaAV do pjooA\xuv
havenlogement werd gearresteerd. Enke
le maanden nadien zagen tienduizenden
mensen hem sterven op het schavot te
Edinburgh.
Een halve eeuw later zou hij weer tot
leven worden gewekt op het papier van
Robert Louis Stevenson.
W. Kielich
ER WAS EENS EEN KONING die
heel rijk was. Hij had een groot land,
een mooi kasteel met een diepe gracht
er om heen en een schatkamer die tot
bovenaan toe gevuld was met goud en
edelstenen. Hij was buitengewoon trots
op zijn bezittingen maar hij was dat
toch nog het meest op zijn zeven doch
ters. De prinsessen waren allen mooie
meisjes. Ze hadden lange, golvende ha
ren en knappe gezichtjes. Die schoon
heid hadden ze van hun moeder, de
koningin, geërfd, die gestorven was
toen ze nog kleine meisjes waren.
De oudste prinses kon goed spinnen,
de tweede prinses mooi weven, de der
de prachtig tekenen, de vierde en vijf
de konden goed naaien en de zesde
borduurde heel mooi. Alleen de zevende
prinses, de jongste, scheen geen buiten
gewone gave te hebben. Nu waren
haar zusters niet zulke aardige meis
jes. Ze plaagden hun zusje dat toch
een heel lief meisje was. Zij was het
lievelingetje van haar vader en de zes
prinsessen waren daar buitengewoon
jaloers op. De kleine prinses durfde
haar vader niets over het gedrag van
haar zusters te zeggen, daar hadden ze
haar ter dege voor gewaarschuwd. Ze
gebruikten haar voor allerlei karwei
tjes. De oudste moest ze helpen bij het
spinnen, de tweede bij het weven, voor
de derde moest ze vaak papier halen,
voor de vierde en vijfde prinses de
rommel die ze achterlieten opruimen
en de zesde liet haar de borduurzij die
in de war was geraakt uit elkaar ha
len. Nee, de jongste had het zo mak
kelijk niet.
HET PERSONEEL van het kasteel
hield veel van haar. Natuurlijk niet van
de andere zes prinsessen, die waren zo
hooghartig en onvriendelijk. Ze durf
den echter niets tegen de koning te
zeggen. Ook de dieren waren op haar
gesteld. De paarden in de stallen hin
nikten van blijdschap als ze haar za
gen, de duiven herkenden haar al van
verre en de zwanen van de slotgracht
aten uit haar hand.
Op zekere dag zei de koning tegen
zijn dochters: „Ik voel me moe en oud.
Ik denk dat ik niet lang meer te le
ven heb. De eerste die van jullie
trouwt wordt koningin en haar gemaal
koning. Jullie mogen hierover met nie
mand spreken, denk daar goed aan."
Dat gaf me een opschudding onder
de prinsessen! De schatkamer werd
bestormd en de meisjes betwisten el
kaar de juwelen. De jongste werd na
tuurlijk geweerd. Die moest helpen om
haar zusters zo mooi mogelijk te ma
ken. Ze moest behulpzaam zijn bij het
kleden en hun lange haren urenlang
borstelen. Daarna was ze zo moe dat
ze geen zin meer had om zichzelf wat
op te knappen. Toen wat later een
jonge, knappe prins op bezoek kwam
wisten de prinsessen niet hoe lief ze
moesten doen. De prins was op zoek
naar een bruid en hij wist niet welke
hij moest kiezen. Hij vond ze allen even
knap en aardig. De ene keer dacht hij:
„Een vrouw die zo goed kan spinnen
als de oudste vind je niet gauw. De
andere keer dacht hij: „Nee dan die
andere die zo goed kan tekenen. Daar
kan ik nog eens mee pronken."
ALLEEN VAN DE JONGSTE prin
ses merkte hij weinig. Maar op een
goede morgen, toen hij heel vroeg was
opgestaan, vond hij haar in de stallen,
waar ze een paard aan het roskammen
was. De prins hield veel van paarden
en was aangenaam verrast de jonge
prinses zo bezig te zien. Zij maakten
samen een grote rit te paard en kon
den het goed met elkaar vinden.
Toen ze weer bij het kasteel aankwa
men waren de andere prinsessen al
opgestaan en zagen het tweetal samen
thuiskomen. Ze waren woedend en be
sloten om hun jongste zusje te laten
verdwijnen. Ze verzonnen een list. Ze
zeiden haar dat ze haar iets wilden la
ten zien en lokten haar aldus in een
vochtige, allang vergeten kelder onder
het slot. Het was er altijd half donker,
alleen door een getraliede opening viel
wat licht.
De prinses huilde tranen met tuiten.
Maar vlak langs de opening liep de
slotgracht en tot haar grote blijdschap
zag ze daar een zwaan zwemmen. Ze
schreeuwde net zo lang totdat het dier
haar hoorde en haar zag. Verbaasd
zwom de zwaan naar haar toe en zei:
„Maar Hoogheid, hoe komt u hier?"
„Ach, lieve zwaan", zei de prinses,
„dat hebben mijn nare zusters mij aan
gedaan. Ze hebben mij hier opgesloten".
„Hoe vreselijk", riep de zwaan, „maar
ik zal u helpen Hoogheid! Als ik de
prins vanavond op zijn avondwandeling
zie, zal ik naar hem toe gaan en het
hem vertellen. Hij zal u wel uit deze
kerker helpen". „O,
zwaan!" riep de prinses.
Dit gebeurde.
alsjeblieft,
DE PRINS KEEK heel verbaasd,
toen de zwaan hem aansprak. Hij was
erg boos over de opsluiting van de prin
ses. Hij vroeg aan een knecht een ijzer
zaag, sprong in een bootje en roeide
achter de zwaan aan. Bij de kerker aan
gekomen, zaagde hij vlug de tralies
voor de opening door en hielp de prin
ses in de boot. Het was een prachtige
zomeravond en ze bleven nog wat sa
men varen. De prins vroeg de prinses
ten huwelijk die blozend haar ja-woord
gaf. De koning was erg blij en benoem
de de prins tot zijn troonopvolger.
Over het lelijke gedrag van zijn zes
dochters was hij erg boos en voor straf
moesten zij met elkaar de bruidsjapon
van hun jongste zuster maken. De oud
ste spon het garen, de tweede weef
de het tot een mooie lap stof, de der
de ontwierp het model en tekende het
patroon, de vierde en vijfde namen het
naaiwerk voor hun rekening en de zes
de prinses maakte het borduursel.
Maar toen de japon klaar was en
ze wat wilden uitrusten, bleek dat ze
dat niet konden. Ze moesten aldoor
maar werken, werken en nog eens wer
ken. Ze konden gewoon niet ophouden.
De jongste prinses en de prins wer
den na de dood van de oude vorst ko
ning en koningin, en ze leefden nog lang
en gelukkig. En de zes prinsessen? Als
ze niet gestorven zijn dan zijn ze nu
nog steeds aan het spinnen, weven, te
kenen, naaien en borduren.
Doen jullie maar nooit zo lelijk als
zij. Stel je voor dat zo iets jullie zou
overkomen!
W. d. K.
Van de Uitgeverij L. J. Veen te Am
sterdam ontvingen wij de volgende kin
derboeken.
In de Junior-serie: van Albert Bon-
neau: „Catamounts dure eed" en „Cata
mount daagt uit". Van Josef Velter:
„Overval op de goudwaterfarm". Van
Adolf Heckelmann: „Koning Sigurd
trekt ten strijde" en van J. P. Balje:
„Ratje Verheul in de penarie" en „Ratje
Verheul in het nationale elftal".
Van de uitgeverij Het Spectrum ont
vingen wij in de Prisma-Junior-serie
van Elizabeth Goudge „Henriette's
Droomhuis".
Van de Uitgeverij Renalda ontvingen
wij van Mirjam Noordenbos „Alle vo
gels vliegen", met illustraties van Elly
van Beek.
Zeg, ken je het mannetje Lekkerbek?
Zeg, heb je hem wel eens gezien?
Hij eet, en da.t is nu toch zo gek,
Wel een boterham of tien.
Hij neemt er een m.et hagelslag
En eentje met pastei
En twee met muisjes als hij mag
En dan nog een met ei.
Met honing en met kersenjam
Smeert hij er twee, 't is waar!
En één belegt hij er met ham.
Dan is hij eindelijk klaar.
Maar als er géén beleg is, ach,
Geen suiker of pastei
En zelfs geen potje hagelslag.
Roept hij: „Da's niks voor mij!"
Dan heeft hij helemaal geen trek,
Dan is het gekke, weet je,
Dat dan het mannetje Lekkerbek
Genoeg heeft aan één sneetje.
Marjan van Beek
club) zwart. Hot was een klassieke partij
met veel leerzame en boeiende fragmenten.
cccoco:
Zwart: 3, 6, 9, 11, 13, 15, 16, 18, 19, 20, 21,
23, 24 en 26.
Wit: 27, 23, 30, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 39,
42, 43, 45, 48.
Bus aan zet vervolgde met de 33ste zet
2025. Het is voor de klassieke studie be
langrijk te onderzoeken of 24—29 sterker
is. Belangrijk is tevens in de klassieke
partij, de zettenkeuze van de tegenstander
te beperken tot het minimum om zelf een
zo'n groot mogelijke speelvrijheid te be
houden. 34) 3934 1117. Voor wit kwam
34ste zet 2822 en voor zwart 34ste zet
38 in aanmerking 35) 2722 18x27, 36)
37—31 26x37, 37) 42x11 6x17. Zwarts laat
ste 6x17 is gedwongen door de uitval
28—22 en 48—42. 38) 36—31 13—18, 39)
31—27 9—13, 40) 48—42 3—8? De stellingen
waren tot na wits 40ste zet volkomen ge
lijk. Zwarts 40ste zet betekent een grove
fout, die tot nadeel leidt. Met 39 houdt
zwart het beste spel.