Aqui chegamos
Rijk Frans seizoen voor het nieuwe
soort vakantieganger; de „festivalier
discerns
Waar de Portaigozen lts 1484 Kongo
ontdekten, Is nog niets veranderd
Erbij
PAGINA VIER
ZATERDAG 9 JULI 1960
DE NAAM VAN STANLEY zal wel eeuwig aan de Kongorivier verbon
den blijven, omdat hij het is geweest, die aan deze enorme rivier zijn
geheimen heeft ontrukt. Weliswaar had Livingstone vóór hem reeds
de bovenloop ontdekt, maar Stanley begon waar Livingstone ophieid,
namelijk bij het Lantsjimeer. Stanley kwam daar aan op 5 november
1876 om zijn ontdekkingsreis te beginnen. Er waren hier zeer veel
stroomversnellingen en watervallen en langs de oevers groeide on
doordringbaar oerwoud, de Oeregga. Grote zijrivieren, die ook al
reusachige stromen waren, kwamen links en rechts in de Kongo uit. Bij
de evenaar lagen de Stanleywatervallen; de rivier was er 350 meter
breed! Nog lager stroomafwaarts lag de Livingstonewaterval. Toen
Stanley daar aankwam had hij 1455 kilometer langs de rivier afgelegd.
En de Kongorivier verloor een hoogte van 178 meter over een aantal
dwars op het stroombed staande rotsrichels, die het water tegenhiel
den in zijn tomeloze vaart. Het stadje Boma, hoofdkwartier der slaven
halers, was het volgende belangrijke punt voor Stanley. Er stonden
daar enorme loodsen om de slaven, die van alle kanten naar dit
knooppunt werden aangevoerd,
wat op hun verhaal te laten komen, eeuwen, die pas in de negentiende een
einde zouden krijgen, de eeuwen van sla-
eer ze verkocht werden. Van hier- venhalen, miljoenen slaven. Slechts één
uit reisde Stanley verder de rivier maakte een uitzondering onder al die rau-
-Jwe avonturiers. Dat was de Spanjaard
af tot aan de reusachtige monding, Juan Fernandez, die zich gedroeg als de
waar het eiland Boelambemba lag beste moderne ontdekkingsreiziger. Hij
in rlotrnnoraccon trok het *and in °P een P^aats- die ^ern
in rieimoerassen. aanstond, sloot vriendschap met de men
sen, leerde hun taal en gewoonten en
TOCH WAS STANLEY niet de eerste kwam daardoor tot grote waardering van
blanke, die de eer toekomt van de Kongo de Afrikaanse bevolking.
ontdekt te hebben. Die eer kwam honder- r,r>nr> vam nnw vwrtotttt
den jaren vroeger toe aan een Portugees. N/LnDE DOOD VAN DOM ENRIQUE
Diego Cao of Cam. Cao was een van die In zjjn werk van staatswege
onvervaarde zeevaarders, die het vijftien- voortgezet. Steeds verder drongen de Por-
de-eeuwse Portugal in zo grote getale heeft tugezen naar het zuiden door want ze
opgebracht. De man die de stoot gaf aan wisten dat daar de zeeweg naar de Indien
de geweldige ontdekkingen van die eeuw moest liggen. Maar nog was men niet
was prins Hendrik de Zeevaarder, of lie- 20 v,er- dat men de tocht om de Kaap
ver Dom Enrique, de vijfde zoon van ko- ?°u kunnen wagch. De schepen waren te
ning Joao I van Portugal. flein om de maandelange reis over de
De heldendaden, die de jonge prins in Indische Oceaan te kunnen wagen. Inmid-
de strijd tegen de Moren verrichtte, be- dels hield men zich druk bezig met de
zorgde hem al gauw belangrijke posten in ™art lan8s ^est Afrika. In naam des
buitenlandse legers. Maar in zijn hart kon.ngs werd deze kust tot Portugees
was Dom Enrique helemaal geen soldaat, grondgebied verklaard en overal rezen
Hij was een zeeman en de verre horizon
lokte hem met magische kracht.
Toen hij het bevel kreeg over een klei
ne vloot voer hij daarmee naar West
Afrika, landde bij de kleine vesting San-
gres het toenmaals verste bekende punt
van de wereld! en bouwde daar een
kerk en een kasteel. En naar dit kasteel,
waar een hard en ascetisch leven geleid
werd, want Dom Enrique was een zeer
godsvruchtig man, lokte hij andere op
avontuur beluste mannen. Van hier voe
ren de kleine Portugese schepen uit, het
onbekende tegemoet, nadat ze in Sangres
gerepareerd en bevoorraad waren. Dat
verliep niet allemaal even rustig. Het be
voorraden was niet moeilijk, maar wel
het werven van personeel. De zeelui wil
den wel de kust verkennen, maar er wa-
ging heuvel op en heuvel af, maar we kwa
men geleidelijk steeds lager. Het was er
warm en haast onbestaanbaar vochtig tus
sen die met gras en struikgewas begroeid
heuvels. Zwaar hingen de loodgrauwe re
genwolken boven de aarde en in de dalen
leek hun druk voelbaar. De lucht was zo
verzadigd van het vocht, dat aan iedere
grasspriet en ieder blaadje een druppel
hing.
Na een tijdje werd het paadje een soort
trap van grote rotsblokken. Van de toppen
der heuvels was Het Kongodal zichtbaar,
een diepe, donkere kloof in 't groene land
schap. Dichterbij bleek die kloof een brede
vallei en ineens lag daar de rivier, een
blinkend oppervlak van kwikzilver, waar
de zon overheen speelde in verblindende
gloed door een spleet in het wolkendek. De
rivier maakte hier een grote bocht. In de
verte lag de havenstad Matadi, met de ge
weldige kaden waaraan zeven oceaansche
pen gemeerd lagen. De wolkenkrabbers
glansden parelblank in het grelle licht. En
rechts waren de stroomversnellingen en de
rotseilanden, waar 't water donderend tus
sendoor raasde. In de verte kwam de ri
vier om een andere bocht en sloten regen
wolken grauw de einder af. Dat was de
Kongo, niet de getemde rivier van Matadi,
maar wel de rivier die Stanley gezien had,
majestueus, woest en geweldig, een van
kastelen en faktorijen als paddestoelen uit
de grond. Niets was er meer over van
de verfijnde geest van Sangres. Er huis
de keiharde avonturiers en handelsmen
sen, gereed hun leven te wagen in ruil
voor heel veel goud. Een van de zeelie
den was Diego Cao, een van de moedigste
ontdekkingsreizigers van die tijd. Onder
zijn bemanning bevond zich de man, die
Figuren van het monument
voor hen die hun leven moes
ten geven voor de bouw van
de grote Kongospoorweg.
de grootste rivieren van de wereld, het
wonder van Afrika.
HET STEILE EN UITERST glibberige
paadje liep regelrecht op het water af.
Nog één heuvel, nog één glibberig, steil
vlak van bomen en druipnat gras, en toen
stonden we aan de rand van het kolkende
water en onze chauffeur hurkte neer en
staarde over het watervlak. Ineens was hij
niet meer de sjieke chauffeur van onze
peperdure particuliere wagen, de man in
een keurig uniform en op dure schoenen.
Die schoenen had hij met zijn jasje in de
auto laten liggen. Hij was nu een Afrikaan
aan de oever van de grote rivier die zo'n
belangrijke rol speelde in de geschiedenis
van zijn land en zijn volk. Hij liet zijn
vingers in het water hangen en het klotste
hongerig langs zijn hand omhoog en sleep
te deze schuin mee. Hij keek ons even
aan en glimlachte. Toen wendde hij het
hoofd weer af en staarde weer in de verte.
Na een tijdje gingen we verder. Het
pad. zo mogelijk nog glibberiger, volgde
nu het water en voerde over enorme rots
blokken. die van omhoog waren neerge
stort. Het was een fascinerende omgeving.
De overkant van de rivier was een lood-
De rots van Diego Cao met. het „Aqui-
chegamos" (hier komen wij).
rechte, donkerrode rotswand, grillig over
dekt door groen groeisel. En de rivier
zelf
IK GELOOF NIET DAT er een indruk
wekkender rivier bestaat dan de Kongo en
ik heb er heel wat gezien. Het water wordt
hier in een nauwe kloof saamgeperst. Die
kloof was onder water 150 mcjer
diep. De hoge golven steigerden als paar
den. krulden woest om en sloegen stuk in
bruisend schuim. Blauw, bronsbruin en
zilverwit buitelden de kleuren van het wa
ter door elkaar, en het gedreun en geraas
was oorverdovend. Soms steeg op onver
klaarbare wijze het water achter een paar
rotsblokken een halve meter omhoog en
dan viel het met daverend geweld als een
waterval over de hindernis heen. Over de
hele breedte waren de verschillende stro
mingen te onderscheiden en het duidelijkst
van alle waren de tegenstromingen onder
de oever. Dit was dus het geheim van de
Kongo, waarvan de Portugezen dankbaar
gebruik hadden gemaakt. Ze hadden ge
bruik gemaakt van die snelle tegenstro
mingen, zoals nu de vissers in hun kano's
doen.
Plotseling zagen we de rotsen van Diego
Cao. Daar waren ze dus geland in „het
jaar van de Schepping 6684"!
Het waren hoge, loodrecht uit het water
opstijgende rotsen met een gladgepolijste
plaat, waarin de opschriften stonden ge
beiteld. Er staat daar een soort cementen
bank. maar het zag er niet naar uit, dat
er ooit iemand geweest was met een ande
re huid dan een zwarte. Men wandelt
nimmer in Kongo en zeker niet in de
warmte langs een glibberig en vrij ge
vaarlijk pad. Er groeiden daar baobabs,
eigenlijk bomen die strikt genomen in de
steppe thuishoren. Ze waren zo dik, dat ze
eeuwen oud moesten zijn, en inderdaad
waren nog de initialen te vinden van Die
go Cao en hen, die na hem kwamen, in
de bast gekerfd van wat eens jonge bomen
waren. En daar waren ook de opschriften.
Duidelijk, scherp enja, nog zó
nieuw alsof ze eerst gisteren gemaakt wa
ren! Het wapen van Portugal en een groot
kruis, dan de sierlijke gotische letters:
AQUI CHEGAMOSen hun namen
en de datum. Even apart een moeilijk te
ontcijferen handtekening en daarnevens
„Escolar", geleerde. Was dat misschien
de astronoom Behaim? Er is ook een
Arabisch opschrift, waarschijnlijk van ech
der Moren, die ook aan boord waren. Is
het geen wonderlijk idee dat misschien
eens, wie weet over duizenden jaren als
onze beschaving ten onder zal zijn gegaan,
hier weer anderen zullen staan en die
woorden zullen lezen:
AQUI CHEGAMOS
Bob Tadema Sporry
VOORTREFFELIJK OPGENOMEN,
in een interpretatie die waarschijnlijk
nog lange tijd voorbeeldig zal blijven,
orengt deze plaat ons in kennis met
laatste opus van Benjamin Britten: een
cyclus van acht liederen op teksten van
verschillende dichters die allen de slaap
en het mysterie van de nacht tot thema
hebben gekozen. „Nocturne" is dan ook
de passende titel van het gehele werk
dat opnieuw getuigt van de hoogst ori
ginele wijze waarop de componist een
litterair gegeven in muziek weet te
transponeren. Vanaf het openingsge
dicht, dat het verband tussen de creatie
en de droom aanraakt (Shelley) tot en
met de bijna dramatische afsluiting
met Sonnet 43 van Shakespeare, heeft
Britten een aantal hoogst uiteenlopende
„objecten" de teksten van zijn keu
ze tot een eenheid weten te binden
die deze „Nocturne" tot een kunst
werk stempelt. Misschien behoort
Britten's muziek ook tot die „forms
more real than living man, nurs
lings of immortality", wiegekinderen
der onsterfelijkheid, waarvan spra
ke is aan het eind van het eerste lied.
Het meesterschap van de componist in
het hanteren van kleine instrumentale
ensembles waarin hij geheel nieuwe
timbres weet op te sporen, is bekend
aan degenen die indertijd een uitvoering
van zijn opera's „The Rape of Lucre-
tia" en „Albert Herring" bijgewoond
hebben. Trouwens, reeds in een van de
eerste werken die men na de oorlog van
hem leerde kennen, „Les Illuminations"
op tekst van Rimbaud, bezat het strijk
orkest een geheel eigen „toon", een be
paalde wrangheid die toch niet met de
gebruikelijke tragische accenten ge
paard ging. Natuurlijk is deze klank
sfeer ten nauwste verbonden met het
harmonisch palet en vooral met het vir
tuoze en eindeloos gevarieerde gebruik
van de „disci-ete dissonant", om een
term van Vestdijk te gebruiken in zijn
recente opstel over Britten.
DOOR IN IEDER LIED telkens een
ander instrument op obligate wijze te
combineren met het strijkorkest, voert
de componist ook in het orkestrale
vlak de eenheid in verscheidenheid door
die men onder talloze aspecten in de
cyclus terugvindt. Het eerste gedicht is
voor tenor met strijkers gezet, de hier
in aangegeven berceuse-beweging vormt
een bindend element dat in de bijzon
der knap gerealiseerde overgangen
van het ene lied naar het volgende, een
grote rol speelt. Achtereenvolgens zijn
de obligaat-instrumenten dan: fagot,
harp, hoorn meesterlijk aangewend
voor de imitatie van verschillende
nachtelijke dierengeluiden) pauken, alt
hobo. Het vóórlaatste lied is gezet met.
begeleiding van fluit- en klarinet-alleen
al zijn er enkele interrupties van het
strijkorkest, dat zich in het laatste lied
weer verenigt met alle zeven obligaat
instrumenten.
Zoals al opgemerkt werd, is de uit
voering onder leiding van de compo
nist uitzonderlijk fraai. Menige orkest
musicus zal verbaasd slaan over de
rijkdom aan nuances (en, bij de door
één man bespeelde vier pauken niet te
vergeten: de bravoure) die de spelers
Hieronder worden besproken Benjamin Brit
ten's Nocturne voor tenorsolo, zeven obligaat-
instrumenten en strijkorkest, opus 60. met
Peter Pears (tenor) en het London Symphony
Orchestra o.l.v. de componist Decca LXT
5564): Vocale werken van Vivaldi door Pro
Musica uit Stuttgart, met Friederike Sailer
en Margarete Bence als solisten, o.l.v. Marcel
Couraud (Vox PL 10390): Mahler's „Lied von
der Erde" door het Radio-orkest van Baden-
Baden, met Grace Hoffmann en Helmut Mel-
chert als solisten, o.l.v. Hans Rosbaud.
van de obligate partijen ten beste geven.
Peter Pears, wiens vocale carrière zo
ongeveer gebouwd is op het oeuvre van
Britten dirigeert hier het orkest van de
solo-partij, en de strijkers van het Lon-
dens Symfonie-Orkest voegen zich met
hem tot een prachtige eenheid. Aan de
keerzijde een onovertrefbare uitvoe
ring van de „Four Sea-Interludes" en
de Passacaglia uit „Peter Grimes".
Britten dirigeert hiet het orkest van de
Covent Garden Opera. Deze fragmen
ten zijn overgenomen van de integrale
opname door Decca, die onlangs in de
ze rubriek besproken is.
Vermeld zij nog dat men op de ach
terzijde van de hoes een bijzonder goe
de toelichting op Britten's „Nocturne"
aantreft (van de hand van Gordon Ste
wart), terwijl de plaat vergezeld gaat
van een los vel waarop de teksten zijn
afgedrukt.
HET MERK „VOX" heeft onlangs
een tweetal werken uitgebracht die ook
in de programma's van het Holland
Festival voorkomen. Op PL 10390 vindt
men het „Gloria" van Vivaldi dat de
laatste jaren nogal in de aandacht ge
komen is, na de renaissance van het
instrumentale oeuvre van de „prete
rosso". Als vocaal componist is Vivaldi
ongetwijfeld meer aan de conventies
van zijn tijd onderhevig geweest dan
in zijn vele Concerti grossi en solo-con
certen. Wie belang stelt in deze zijde
van zijn talent vindt op de genoemde
opname het „Gloria" bijeen met een
Stabat Mater voor alt-solo en strijkor
kest en een „Motetto a Canto" voor
sopraan en strijkers. De uitvoerenden
zijn het koor en orkest „Pro Musica"
uit Stuttgart, met Friederike Sailer en
Margarete Bence als solisten, het ge
heel onder leiding van Marcel Couraud.
Op PL 10910 Mahler's „Lied von der
Erde". Hiervan bestaan een groot aan
tal andere opnamen, ik noem die van
Decca, met de Wiener Philharmoniker
onder Bruno Walter, en Kathleen Fer-
rier en Julius Patzak als solisten; en
die van Philips, met het Concertge
bouw onder Eduard van Beinum, met
als solisten Nan Merriman en Ernst
Hafliger. De editie van „Vox" is ge
maakt door het radio-orkest van Baden
Baden, onder leiding van zijn vaste di
rigent Hans Rosbaud, met Grace Hoff
mann voor de alt-, en Helmut Melchert
voor de teiÜJbrliederen. Het is een opna
me die niet in ieder opzicht bevredigt.
Misschien heeft Rosbaud, wiens gaven
als orkestleider op ander terrein onbe
streden zijn, een iets te analytische be
nadering van deze partituur. Men
krijgt nu wel dikwijls fraaie orkestrale
detail-schildering te horen en de sfeer
tekening heeft de fijnzinnigheid die
misschien meer ten voordele van de
tekstdichter Li-Tai-Po is, dan van
Mahler, de componist. De tenor Helmut
Melchert neigt soms naar een opera-
pathos dat misstaat bij deze herfstige
schilderingen van de „Garten der See-
le", de alt toont veel meer begx-ip al
mist ook zij de spanning die het laatste
lied „Der Abschied" verdragelijk kan
maken.
Sas Bunge
ren geruchten dat in het zuiden een vre
selijke rivier was, de donkere Stroom,
en wie daarheen trok keerde nimmer te
rug. Die rivier is waarschijnlijk de Kongo
geweest.
TWINTIG JAAR WOONDE Dom Enri
que in Sangres. De beroemdste geleerden
van Europa bezochten hem daar, stelden
zijn ervaringen te boek en namen zijn
waarnemingen over. Het moet daar in
Sangres een wonderlijk wereldje zijn ge
weest, dat kasteel in de wildernis en daar
binnen de meest vex-fijnde geesten, die
Europa opleverde
Maar wat als wetenschap begonnen was
eindigde helaas in slavenhandel, want zo
als bijna altijd was men niet zozeer on
der de indi-uk van al die vreemde dingen,
die Dom Enrique aan het licht bracht,
maar wel van de eindeloze reservoirs aan
slaven, die in Afrika lagen. Het met edele
motieven begonnen werk werd gevolgd
door de handel en het geldverdienen. Por
tugese schepen voeren verder en verder
uit. In 1441 werd de eerste faktorij ge
opend bij Kaap Branco en daar begon de
eei-ste handel in „zwart ivoor".
In 1445 slaagde Diego Cao er in om de
Kaap Vei'dische eilanden te bex-eiken en
dat was een prestatie van de allereerste
orde, want nu had hij gedaan wat nie
mand voor hem had klaargespeeld, hij
was voorbij de enorme woestenij van de
daar aan de Atlantische Oceaan grenzen
de Sahara gezeild, en hier maakten de
Portugezen voor het eerste kennis met de
tropen. Nu waren ze niet meer te houden!
Ze voeren verder naar het zuiden en daar
begonnen de eerste gruwelen. Dorpen wer
den aangevallen, moord en doodslag werd
gepleegd op zwarte mensen, die nooit
eerder blanke mensen hadden gezien. Voor
Afrika begonnen toen die verschrikkelijke
de ontdekking van Indië mogelijk zou ma
ken, de Duitser Martin Behaim, zoon uit
een patricisch geslacht en een wiskundig
genie. Hij reisde eerst naar de Nedei-lan-
den en later naar Portugal. Daar maakte
men gi'aag gebruik van de diensten van
deze toen reeds beroemde astronoom. Hij
kreeg de opdi-acht de sterrenbeelden van
het zuidelijk halfrond te gaan bestuderen
en er kaarten van te maken. Hij nam
dus dienst onder Diego Cao en was erbij
toen de monding van de Kongorivier werd
ontdekt. Deze rivier heette toen nog de
Zaire, Men kwam er aan in 1484. Met
de heel kleine scheepjes uit die tijd voe-
ren ze van de ene oever naar de andei-e.
en dat ondanks de stroom die hier zo
sterk is dat zelfs moderne schepen er
last van hebben! Gebruikmakend van
wind en tegenstroom voer Diego Cao de
rivier op, nadat hij eei'st op de zuidelijke
oever een grote stenen paal had opgericht,
beki'oond met een kruis, waarop het vol
gend opschrift:
„In het jaar van de schepping der
wereld 6684 en Christi 1484 liet de
verheven en roemruchte koning Joao
II van Portugal dit land ontdekken en
deze zuil oprichten door Diego Cao, de
ridder van zijn Huis".
De Portugezen waren gewend dergelijke
zuilen op te richten in nieuw ontdekte
landen en daai-mee was dan het land auto
matisch Portugees eigendom.
WE HADDEN ONZE AUTO laten staan en
volgden de Kongolese chauffeur langs het
smalle wegje, aangegeven door een verval
len bordje: Rots van Diego Cao. Van dit
weggetje boog een pad af dat voerde naar
naar de Kongo. De donder van het water,
gezwollen door geweldige stortbuien, was
hierboven al duidelijk te horen. Het pad
MEN KAN IN IEDER reisbui-eau veiTiemen: er is de laatste
jai-en een nieuw type van vakantieganger geboren dat alreeds
met de naam van „festivalier" is gedoopt. De „festivalier"
kiest zijn vakantieoord niet in de eei-ste plaats naar aanleiding
van bos- of zeelucht, hoge of lagere bergen of het plekje waar
hij rustig kan vissen, maar vooral naar aanleiding van de
kunstgebeurtenissen die hem in die stad of streek kunnen wor
den aangeboden. De tijd dat het kunstseizoen met de eerste
zonnestralen op zijn laatste benen liep, is na de laatste oorlog
afgesloten, en men kan zélfs zeggen dat het culturele accent
steeds zwaarder op de zomermaanden wordt geworpen. De con
currentie tussen de Europese festivals waarvan de belang
rijkste instellingen in een fedei-atie, die de agenda's coördineren
moet, verenigd zijn is voortdurend scherper geworden, en de
jacht op de wereldpremière wordt al jaren tevoren ingezet.
En zo wórden de grote attracties van het moderne kunstleven,
de creatie van een opera of symfonie of ballet van een compo
nist met wereldreputatie of zelfs de nieuwe mise-en-scène van
deze of gene belangrijke regisseur, steeds meer voor dit of dat
festival gereserveerd. En de modaine snob of de kunstluis die
het zich nooit zou vergeven er de eerste keer al niet bij te zijn
geweest, reist in zijn vakantie nu dus van festival naar festival
om zichzelf aldus het afzichtelijke lot van de mond met de
volle tanden te besparen. Het snobisme heeft in de kunst door
de eeuwen heen een rol gespeeld die vaak als stimulans fun
geerde, maar ook mensen die plezieriger betrekkingen met de
kunst ondei-houden zullen, zonder de slaaf van hun mondaine
verplichtingen te worden, toch gi-aag ook wel eerst eens een
blik slaan op de grote evenementen die de verschillende festivals
in het vooruitzicht stellen, alvorens hun vakantieplannen op te
maken. En voor die laatste categorie leek het me niet ongeschikt
hier even een vluchtige blik te werpen op de programma's, die
de tientallen Franse festivals het zijn er nu welgeteld zelfs
zeventig.dit jaar te bieden hebben.
DIE BLIK DIENT om te beginnen ach
terwaarts te worden gericht, want de fes
tivalronde werd in Frankrijk in mei al (te
Bordeaux) geopend. Pierre Capdevielle,
een der muzikale leiders van de Franse
radio, die enkele goede kamermuziekwer
ken op zijn naam heeft staan, maakte hier
zijn debuut als operacomponist. En onder
de optredende ensembles hebben het Ne
derlands Kamerkoor van Felix de Nobel
en het Nederlands Kamerorkest onder lei
ding van Szymon Goldberg hun uitnemen
de reputatie nu ook tot deze oorden uitge
breid. In Straatsburg, waar de festivitei
ten nog op volle toeren draaien, heeft men
kennis kunnen maken met een nieuw werk
van de productieve Darius Milhaud, „Ser
vice Sacré" geheten; premières van zijn
jongere landgenoot-kunstbroeders Maurice
Jarre en Serge Nigg stonden hier nog te
wachten. Vichy beleeft dit jaar een mu
ziekfestival in etappes (25 juni tot 3 juli;
van 23 juli tot 21 juli en van 20 tot 28
augustus) dat voorts nog de originaliteit
vertoont dat het in het teken van de jazz
met Quincy Jones zou starten. Aix-
en Provence, waarover ik u later als oog-
en ooi-getuige nog nader hoop te berichten,
lokt met muziekdramatische meesterwer
ken uit oude en nieuwere doos: Purcell's
„Dido and Aeneas", Vivaldi's „La Senna
Festeggiante", Mozarts „Don Juan" en
„Figaro", Gounods ,Medicin malgré Lui"
en Poulencs „Voix Humaine".
EN MENTON dat toch in de buurt ligt,
sluit op die serie onmiddellijk (van 1 tot
14 augustus) aan om de beurt, volgens de
traditie daar, aan geconsacreerde kamer
muziekspelers als Robert Casadesus, Itur-
bi, Isaac Stern en het Vegh-kwartet te ge
ven. In Prades concentreren zich de kunst
gebeurtenissen weer rond de legendari
sche figuur van de nu 84-jarige cellist Pa-
blo Casals die zich dit jaar uitsluitend in
het romantische domein bewegen zal. Be-
sangon dat zijn reputatie vestigde met een
jaarlijkse concours voor jonge dirigenten,
komt wat gedurfder uit de bus door in
de personen van Henri Sauguet met een
nieuwe cantate en van Henri Dutilleux
met diens tweede symfonie ook com
ponisten van vandaag aan bod te laten
komen.
IN DE MUZIKALE DOMEINEN zijn zo
de voornaamste noviteiten wel genoemd,
maar in de zone van het toneel zijn nog
enkele titels en namen te signaleren.
Oudergewoonte strijkt Jean Vilar voor de
zomermaanden met zijn T.N.P. weer neer
in het Pausenpaleis van Avignon waar hij
zijn versie van Sofocles' Oedipus ten doop
zal houden. Roger Planchon treedt deze
zomer op in het grandioze openluchtthea
ter van Orange, terwijl in Lyon, Carcas-
sone en Vaison-la-Romaine Maria Casa-
res, Jean-Louis Barrault, Maria Mauban
en andere dragers van gi-ote Parijse to
neelnamen te aanschouwen en te bewonde
ren zullen zijn.
Men kan, als gezegd, zijn vakantiepro
gramma uilstippelen en daarvoor zulke
premières en voorstellingen als bewuste
rust- en hoogtepunten benutten. Men
kan zich ook op zijn goede gesternte ver
laten en uw vakantieweg vervolgen waar
de wind u waait in de hoop zo hier en
daar ook nog zo'n kunstgebeurtenis bij te
kunnen wonen. Persoonlijk zou ik het lie
ver in die tweede richting zoeken, waar
bij het element van verrassing het genoe
gen slechts verhogen kan. Met die zeven
tig festivals is er aan zomerse kunstver
pozing in Frankrijk in elk geval te kust
en te keur, en over het algemeen is, vol
gens de reisbureaus, het risico gering dat
ge 's avonds ter plaatse vanwege een uit
verkocht huis of tuin of park on
verrichter zake aan het loket terug zoudt
moeten worden gestuurd.
Kunst in de openlucht en in hemdswou-
tven: Hans Rosbaud dirigeert in Aix-en-
Provence.