HP
ÉH
Él
u
Él
Él
Él
ui
ui
Éi
Dammen
Van een prinses die trouwen wilde
ZATERDAG 9 JULI 1960
4. Erbij jy.
PAGINA VIJF
Él
HP
ui
fl
Él
ui
üf
iü
ÊHP
Éif
H
H
jjj
ui
B
n
B
n
HU
im
ss
üj
fff
!É1
H
jp
éi
jjp
Él
B
A
Él
B
B
Éi
JU
fll
iü
B
Él
B
m
Si
Hf
B
B
HP
B
fH
SS
H
ëm
k
ËS
WM
ÈL
B
in
H
pp
B
B
IJS
IJS
B
ij
érn
fff
B
'wm
érn
mp
B
Het kikkervisje
Het Reti-ma'noeuvre (slot)
Vorige week hebben wij onze lezers ge
tracht in te leiden in de „leer van het vier
kant" en het „Reti-manoeuvre". En zulks
met het doel, hen op weg te helpen bij het
oplossen van een eindspelcompositie, die
aan het eind van dit artikel nader zal
worden besproken.
Even repeteren: een zwarte vrijpion op
h5 kan worden tegengehouden door de
witte koning, indien deze het vierkant hl
h5d5dl kan betreden.
In uitzonderingsgevallen komt de koning
nog op tijd als hij één en soms zelfs twee
velden van het vierkant verwijderd staat.
Reti bewees dit in zijn wonderlijke, uit
1922 stammende, compositie, welke op de
kenners de uitwerking van een atoombom
had.
In de stand: Wit: Kh8, pion c6, zwart:
Ka6, pion h5 houdt wit aan zet remise
door het „Reti-manoeuvre", van hetwelk
wij de volgende variant herhalen: 1) Kg7
h4, 2) Kf6 Kb6, 3) Ke5! h3, 4) Kd6! enz.
Men wrijft zich de ogen uit, wanneer
men kennis neemt van de ressources, die
door het manoeuvre mogelijk worden. Zie
bijv. het diagram, eveneens een compositie
van Reti.
WW
wm
m
mÊ
ÉH
fül
van vele briefschrijvers laten wij de partij
hier nog eens in zijn geheel volgen.
B. Dukel: wit (Stormvogels); W. de Jong:
zwart (VSV).
1) 33-28 18-23. 2) 39-33 12-18. 3) 44-39
7-12. 4) 31-27 20-24. 6) 37-31 14-20. 7) 49-44
24-29. 8) 33x24 20x29. 9) 27-22 18x27. 10)
31x22 17-21.
4) 35x24. Doel van dit offer is, om in het
eindspel terreinwinst te behalen met be
zetting van veld 24. 4)18-22. 5) 28x19
22-28. 6) 32x23 13-18. Wit staat met 8 stuk
ken tegen zwart met 7 stukken verloren.
Goed gezien van De Jong.
B. Dukel
Na dit alles ten slotte de oplossing van
de „harde noot", vorige week ter overden
king aan de lezers voorgelegd.
Wit: Kh5, pion c6. Zwart: Ka6, pion f6—
g7—h6. Wit houdt remise, hoewel zwart
drie verbonden vrijpionnen heeft, terwijl
normaliter twee voldoende zijn voor de
winst. Zie: 1) Kh5—g6 (Ka6—b6, 2) Kg6xg7
h6h5, 3) Kg7xf6 en één van de vertak
kingen van het vorige eindspel is bereikt.
Of: 1) f6—f5, 2) Kg6xg7ü f5—f4, 3)
Kg7—f6 Ka6—b6 (na f3 volgt weer 4) Ke7!)
4) Kf6—e5ü f4—f3, 5) Ke5—d6! met remise.
Telkens weer de diagonale wandeling via
e5, welke voor de achtervolging van de
vrijpion even snel is als de meetkundig
snelste weg, maar bovendien de mogelijk
heid van een onverwachte uitval naar de
damevleugel open houdt.
Een prachtige uitwerking van het prin
cipe gaf de Hollandse componist De Feyter
in het volgende eindspel.
m.
'mum
Wit: Ka8, pion f4. Zwart: Kb5, pion a6.
Wit aan zet houdt remise. Op het eerste
gezicht schijnt dit weer onmogelijk. Want
vrijpion a6 staat buiten bereik van Ka8,
terwijl daarentegen pion f4 kan worden
tegengehouden door Kb5, die (na f4f5)
het vierkant f8—f5—c5—c8 kan binnen
wandelen. Zie bijv. 1) f5? Kc6, 2) f6 Kd6,
3) f7 Ke7, 4) Ka7 a5 en zwart haalt dame.
Maar weer brengt het Reti-manoeuvre uit
komst, doordat Ka8 twee gezichten gaat
vertonen: één gezicht op het achterhalen
van de a-pion, één op ondersteuning van
de f-pion. Zie: 1) Ka8b7) a6a5, 2) Kb7
c7ü (Niet 2) f5? Kc5, 3) Kc7 Kd5. 4)
Kd7 Ke5 en wit komt te laat). Na de tekst
zet dreigt de f-pion door te lopen omdat
zwart, hoewel hij het vierkant kan betre
den, niet meer via d6 naar het promotie-
veld f8 kan snellen. Dus: 2) Kb5c5,
3) Kc7—d7 Kc5—d5, 4) Kd7—e7!
Dreigt weer f5, zodat 4) Kd5e4 ge
dwongen is, 5) Ke7e6! Ke4xf4 (anders
f4f5). 6) Ke6—d5! en wit heeft het vier
kant van pion a5 bereikt. De tactische
„mijl-op-zeven"-omweg via e7 naar a2
(daar wordt de a-pion veroverd!), schenkt
een bijzonder esthetisch genot.
„Nu weet ik het wel", zal de lezer zeg
gen. Het mocht wat! (Verplaats in het
bovengenoemde eindspel uit 1922 de witte
koning eens naar het gunstiger! veld
h7 (één veld dichterbij de h-pion) en Ka6
naar a7. Dan ontstaat de stelling van dia
gram 6.
Wit: Kh7, pion c6. Zwart: Ka7, pion h5.
Wit aan zet verliest! Om dit te doorgron
den moet men eerst inzien, dat ons „ge
wone" manoeuvre niet opgaat. Zie: 1) Kg7?
h4, 2) Kf6 Kb8! De koning gaat vóór de
pion staan; na bijv. 3) Ke7 wint Kc7. Dus
3) Ke5 h3, 4) Kd6 Kc8! en zwart wint.
Maar waarom kan wit in de aanvangs-
stelling zijn diagonale wandeling niet langs
de dichterbij gelegen! diagonaal h7
bl maken? Wegens een tactische finesse!
1) Kh7—g6 h5—h4, 2) Kg6—f5 h4—h3! 3)
Kf5—e6schijnbaar net als in het eer
ste eindspel. 3) h3h2, 4) c6c7 h2
hl D, 5) c7—c8 D Dhl—h3t en zwart ver
overt de dame. Hiermede is echter ons on
derzoek niet voltooid. Is 4) Kd7 (i.p.v. 4) c7)
niet voldoende voor remise? Een onder
steunde vrijpion op de 7de rij pleegt im
mers remise te houden tegen een dame!?
(een aan vakmensen bekende regel, welke
hier niet nader kan worden toegelicht.)
Neen! Want na 4) Kd7 hl D, 5) c7 Dd5t
6) Kc8 Kb6! 7) Kb8 volgt Db7 mat!
Wit: Kd7, pion c7. Zwart: Kf3, Rh7, pion
b7. Wit aan zet; remise.
Wit's taak lijkt onvervulbaar. Na bijv.
1) c8 D Rf5f, 2) Kc7 Rc8: 3) Kc8: b5 is het
uit. Geen baat brengt 1) Kd6 Rf5, 2) Kc5
Ke4, 3) Kb8 Rc8 en wit staat machteloos
tegen het naderen van de zwarte koning.
De zwarte opstelling: Rc8, pion b7 schijnt
de winst te garanderen, omdat pion b7 ge
dekt en het promotieveld c8 bezet wordt.
De spectaculaire weg naar remise is ge
baseerd op twee pointes n.l. a) pion b7
wordt naar voren gejaagd,- zodat hij van
c8 uit niet meer kan worden gedekt; b)
daarna winst wit bij de achtervolging van
de pion het noodzakelijke tempo door het
Reti-manoeuvre.
Het wonder voltrekt zich als volgt: 1)
Kd7c8ü b7b5, 2) Kc8—d7Het
lijkt een absurditeit dat wit op deze manier
twee zetten heeft verloren. 2) b5b4,
3) Kd7—d6 Rh7—f5, 4) Kd6—e5ü De
geest van Reti verschijnt op het bord.
Zwart moet nu eerst een zet verliezen om
zijn loper te redden, want na 4)b3, 5)
Kf5: b2, 6) c8 D promoveert ook de witte
pion. En na 4) Rf5c8 „switcht" de
witte koning met 5) Ke5d4 het promo
tievierkant binnen.-met remise!!
Begrijpt ge nu.' lieve lezers, dat de
schaakgodin Caïssa een vrouw is. wier
minnaars haar levenslang trouw blijven?
Mr. Ed. Spanjaard
Donderdagavond 16 juni werd in het
kader van de Velsersportweek een levende
damwedstrijd gehouden tussen de nationale
kampioen 1960, Wim de Jong, en B. Dukel.
Als damschijven op het tien bij tien vier
kante meter grote bordpapieren dambord
fungeerden twintig welpen van de twee
IJmuidense voetbalclubs VSV en Storm
vogels. Per microfoon verzorgde erevoor
zitter K. de Jong de reportage van dit zes
tig minuten durend schouwspel: ex-wereld-
kampioen P. Roozenburg gaf een technische
uiteenzetting aan het publiek. Op het grote
dambord assisteerden de DCIJ-leden J. van
Straten, Theo Tielrooy en H. Laros bij het
„slaan" en „haasje-overspringen". Het ge
heel wat een boeiend geheel. Op verzoek
WIM DE JONG
Wit aan zet vervolgde in de partij met:
1) 34-30 dwingt tot 3-8. In de partij ver
volgde wit met 2) 31-27 11-17, waarna door
minder goed spel de partij voor v. d. Berg
verloren ging. Na afloop merkte De Jong
zeer terecht op, dat het sterke offer door
een geestig tegenoffer het niét opging. Na
1) 34-30 3-8. 2) 25-20 24x15. 3) 30-24 19x30.
P. v. d. BERG
11) 41-37 12-17. De litteratuur geeft nog
Weinig of niets over deze boeiende ope
ningsvariant. 12) 46-41 8-12. 13) 39-33 3-8.
14) 33x24 19x39. 15) 32x23 13x24. 16) 43x34
17x28. 17) 32x23 24-29. 18) 23-19 9-13. 19)
34x23 13x24. 20) 44-39 10-14. 21) 39-33
14-20. 22) 33-29 24x33. 23) 38x29 20-24. 24)
29x20 15x24. 25) 42-38 11-17. 26) 38-33 5-10.
27) 40-34 4-9. 28) 34-30 9-13. 29) 30x19
13x24. 30) 45-40 17-22. 31) 40-34 6-11.
Stand: Zwart: 1, 2, 8, 10, 11, 12, 16, 21, 22,
24: Wit: 23, 33, 34, 35, 36, 37, 41, 47, 48, 50.
Wit kan een stuk winnen door 34-30,
waarna zwart verloren zou staan. Door het
snelle tempo werd het spel door wit ver
loren.
32) 34-29 10-15. 33) 29x20 15x24. 34) 35-30?
24x35. 35) 23-19 12-18. 36) 33-28 22x33. 37)
19-14 33-39. 38) 14-10 35-40. 39) 10-4 40-44.
40) 4x6 44-49. 41) 6x44 49x35. Wit gaf zich
gewonnen.
I In het toernooi om het zilveren dam
bord, dat elk jaar in de maand juni door
de Haarlemse Damclub wordt georgani
seerd en waar acht hoofdklassekwartetten
uit Kennemerland aan deelnemen, kwam
onlangs in de partij P. v. d. Berg (zwart,
DCIJ) versus de nationale kampioen 1960,
Wim de Jong (wit, 't Oosten) de volgende
stelling voor:
A
B 3
O
V
4 2
O
B
10 8
4»
B
9 8
TROOST-SPEL
In de finale van de wereldkampioen
schappen voor bridgeteams te Turijn, ging
één van de wedstrijden tussen Frankrijk
en het team Verenigde Staten-II. Aan
Franse zijde speelden in deze match Jaïs-
Trézel Bourchtoff-Delmoule en Bacherich
-Ghestem mede, de Amerikanen waren
aanwezig met Charles Goren, mevrouw
Helen Sobel, en verder Schenken, Ogust,
Mathe en Allinger; men kan dus zeggen,
dat in deze match de top der internatio
nale bridgewereld ruim vertegenwoordigd
was.
Het werd de enige nederlaag die de
Fransen in de finale leden (6169 in 60
spellen), welke nederlaag tot stand kwam
na een volkomen ineenstorting der Frane
sen in de laatste 20 spellen, toen iedereen
al dacht dat hun voorsprong onaantast
baar was.
Uit deze wedstrijd wil ik u ditmaal een
spel laten zien, dat ik een „troostspel" zou
willen noemen. Ik geloof namelijk, dat
vele bridgers hierin de troost kunnen vin
den, dat óók door de grootmeesters soms
droevige biedresultaten worden geboekt.
Ziet u maar:
H6 4
9 8 7 3
O H 7 3
4* 6 5 3
4 V 9 7 2
O A B 10 5
0 4
4* A H V 2
10 8 5
C H 6
O A V 9 5 2
4» 10 7 4
West was gever, niemand kwetsbaar.
Indien u de moeite zoudt willen nemen
om de spellen nauwkeurig te analyseren,
zult u ontdekken dat OW de volgende
manchebiedingen (soms zelfs met één of
meer overslagen) kunnen maken: 5 kla
veren, 4 schoppen, 4 harten en 3 Sans-
atout.
Het is natuurlijk wel waar, dat de NZ-
kaarten vrij gunstig verdeeld zitten, doch
ik wil daaraan toevoegen, dat ik van mijn
leven véél minder mooie (en succesrijke
manchebiedingen gezien heb dan die, welke
men op déze OW-spellen kan doen.
Ik zal u eerst laten zien hoe Jaïs-Trézel
als OW boden: west 1 klaveren - oost 1
ruiten - west 1 harten - oost 1 Sansatout -
west pas.
En nu hoe het Amerikaanse paar Mathe-
Allinger het deed: west 1 klaveren - oost
1 Sansatout - west pas.
Aan beide tafels werd door de zuidspeler
met <0> uitgekomen, noord nam OHeer en
speelde <>7 na, oost speelde OB bij. Aan
beide tafels lieten de zuidspelers deze slag
lopen, hopende dat noord nóg eens aan slag
zou komen om dóór de OIO van oost te
spelen.
Het behoeft geen betoog, dat hierna de
koek van NZ op was: OW maakten verder
alle slagen, dus werd aan beide tafels 1 SA
gemaakt met4 overslagen voor een
score van 210 punten.
Natuurlijk had zuid onmiddellijk een
derde slag in O kunnen maken, maar zelfs
dan hadden OW voldoende slagen over
gehouden voor een manchebod.
Als ii dus eens een keertje ónder de man
che blijft hangen en uw partner zegt daar
over iets, kunt ge hem in herinnering bren
gen dat zélfs wereldkampioenen niet alles
goed doen dus waarom u dan wél?
H. W. Filarski
"BOEKEN ZIJN GEEN GERING on
derdeel van het geluk - de litteratuur zal
mijn laatste hartstocht zijn". Frederik de
Grote is deze woorden, die hij in de kracht
van zijn leven neerschreef, trouw gebleven
tot aan zijn dood. Boekei. waren zijn
dierbaarste bezit en hij behandelde hen met
liefde. In zijn jonge jaren had hij eenster-
ke voorkeur voor Franse letterkunde en
hij placht toen met verachting te spre
ken over Duitse dichters en prozaïsten
Later veranderde zijn smaak. Hij concen
treerde zich toen voornamelijk op de klas
sieken en kreeg ook meer waardering voor
de nieuwe Duitse litteratuur.
De klassieken las Frederik de Grote
steeds in een Duitse of Franse vertaling.
Hij zei eens: "Wie niet beroepshalve een
man van de wetenschap is, doet er beter
aan de dingen te bestuderen, dan een
groot aantal vreemde talen, die immers
slechts uit woorden bestaan. Het is beter
een schrijver in een goede vertaling te
leren kennen dan hem in zijn eigen taal
maar half te begrijpen. Men kan toch wel
aannemen, dat iemand, die een deel van
zijn leven heeft gewijd aan het verzorgen
van een vertaling, de diepere betekenis
van het werk beter begrepen heeft dan
degene, die het voor de eerste maal leest."
DE KONING HAD de gewoonte om
hardop te lezen, teneinde de klank van de
woorden en het ritme van het geschreve
ne duidelijker tot zich te laten doordrin
gen. Ook iiet hij zich vaak voorlezen. De
positie van „Voorlezer des Konings" was
aan zijn hof een „Vertrauensposten". De
voorlezers moesten niet alleen goed kun
nen voordragen, maar moesten ook letter
kundig zeer goed onderlegd zijn. de ko
ning goede adviezen kunnen geven, en in
staat zijn een juiste keuze te maken uit
nieuw verschenen werken. Frederik's
laatste voorlezer, C. Dantal. geeft in zijn
memoires een interessante karakteristiek
van de koning als boekenvriend:
„De zin voor orde, die de koning in
alles, ook in de kleinste dingen, nastreef
de, was voorbeeldig. Dat bleek niet alleen
uit zijn dagindeling, maar ook uit de in
deling van zijn bibliothekei Behalve de
verschillende bibliotheken, die hij op het
slot in de stad (Potsdam), in Sans-Souci
en in het nieuwe paleis bezat, had hij ook
nog een kleine reisbibliotheek, die hij
meenam, waarheen hij ook trok. Iedere
bibliotheek had een nauwkeurig bijgehou
den catalogus. Boeken, die hij bezig was
te lezen of dikwijls wilde inzien, lagen
op de tafels en vensterbanken van zijn
zitkamer, waar niemand het waagde iets
te verleggen of aan te raken".
„Wanneer ik een boek uit de bibliotheek
nam, moest ik op de lege plek een stukje
papier leggen met de titel er op, zodat
het boek later weer precies op dezelfde
plaats kon worden teruggezet. De boeken
op de tafels moesten rechtop staan, behal
ve wanneer ik ze uitgelezen had. Dan
moesten ze plat worden neergelegd. Ieder
soort boeken had een eigen kast. Er was
een kast voor geschiedenis, een andere
voor litteratuur cn poëzie en een derde
voor de vertalingen van de klassieken.
De boeken waren gerangschikt volgens een
systeem, dat meer gericht was op het
verstand dan op het oog, want hun plaats
werd bepaald door de belangrijkheid van
de inhoud en het kon de koning niets sche
len of boeken van ongelijke grootte naast
elkaar stonden. In dit opzicht week hij
af van de meeste andere boekenverzame
laars, die ik heb gekend".
„De koning schafte zich voor het ge
mak meestal octavobanden aan. Zijn fo
lianten en quartobanden liet hij later over
brengen naar de openbare bibliotheek in
Berlijn. Alle boeken, die hij kon waarde
ren, liet hij opnieuw inbinden in rood saf
fiaan leer met goud op snee. Op de band
van ieder boek was een gouden letter
aangebracht, die aangaf in welke biblio
theek het werk thuishoorde".
OVER DE LITTERAIRE SMAAK van
Frederik de Grote verschaft ons de Mar
kies Lucchesini, één van zijn vertrouwe
lingen uit zijn laatste levensjaren, enkele
interessante gegevens. „Aangezien dé ko
ning zo goed als geen Latijn kent, kan hij
over de schoonheid van I-loratius slechts
in zo verre oordelen als weergegeven
wordt door de vertaling. Het is derhalve
onvermijdelijk, dat hij vele Latijnse dich
ters onrecht doet. Hij heeft weinig waar
dering voor de „Ars poëtica", omdat de
ze naar zijn mening te onsamenhangend
is. Het beste bevallen hem de Satiren.
Hij vindt Aristophanes vervelend, omdat
de Griekse en Latijnse blijspelen geen in
nerlijk verband hebben en men gedwongen
is een heleboel onbelangrijke dingen te
verteren voordat men iets van schoonheid
kan vinden. De Griekse drama's maken
op hem een slechte indruk, Latijnse blij
spelen vindt hij smakeloos, het moderne
Duitse toneel lijdt naar zijn mening aan
bloedarmoede, maar het Franse toneel
acht hij volmaakt."
„BACON SCHAT hij zeer hoog en hij
waardeert de Engelse kanselier meer dan
Plato en andere klassieke filosofen. Op Ci
cero is hij dol. Hij gelooft niets vgn alle
wonderbaarlijke dingen, die men over Ar
chimedes en zijn wetenschap vertelt. De
koning heeft een zeer gebrekkige kennis
van de mechanica en meent, dat deze we
tenschap nutteloos is. In dit opzicht heeft
hij veel vooroordelen. Hij heeft, ook wat
de natuurkunde betreft, beperkte en ver
keerde voorstellingen. De wetenschappen,
welke op de ervaring gegrondvest zijn,
zijn hem vrijwel geheel onbekend. Dat is
zijn wetenschappelijke Achillespees. Aan
gezien hij niets van natuurkunde begrijpt,
heeft hij voor degenen, die zich wei met
deze wetenschap bezighouden weinig ach
ting. In natuurkundig opzicht houdt hij er
zeer persoonlijke opvattingen op na, die
meer dichterlijk dan verstandig zijn. Maar
dat neemt niet weg, dat zijn sprankelend
genie hem toch wel degelijk een zeker in
zicht verschaft, alleen ontbreekt het hem
aan feitenkennis in deze materie."
Het moet voor iedere kunstenaar een ge
not zijn geweest met Frederik de Grote te
praten.
\V. Kielich
DE PRINSES VAN HET LAND van
Kilaween wilde trouwen. Ze sprak er
over met haar vader, de koning van
Kilaween, en die vond het best. „Je
hebt gelijk, dochtertje, dat je wilt trou
wen, want je bent groot en volwassen
geworden" sprak de koning „maar
weet je al wie je tot man zult nemen?"
Nee, daar had de prinses eigenlijk nog
niet over nagedacht en daarom werd
besloten, dat de wens van de prinses
in het gehele land bekend zou worden
gemaakt. Nu, het is te begrijpen, dat
die bekendmaking alom met belangstel
ling werd gelezen. Iedere jongeman
vroeg zich af of hfj niet een kansje kon
maken, want de prinses van Kilaween
was mooi en aardig en ze zouden alle
maal wel graag met haar willen trou
wen.
Zo was het ook met Nel is, de zoon
van de oude tuinman. Nelis was een
ijverige jongen en hij hielp zijn vader
bij zijn werk in de paleistuinen van
's morgens vroeg tot 's avonds laat.
Wanneer hij de prinses tijdens haar
ochtendwandeling in de tuin ontmoette
liet hij zijn werk altijd even rusten om
haar te groeten, want hij bewonderde
haar als geen ander. En altijd groette
de prinses terug, zó vriendelijk en min
zaam, dat Nelis vol ongeduld bleef uit
zien naar de volgende dag, waarop hij
haar weer zou ontmoeten.
Toen Nelis nu hoorde, dat de prinses
wilde trouwen, voelde hij zich erg be
droefd worden. Misschien zou zij nu
wel uit het paleis vertrekken, dacht hij,
en misschien zou hij haar wel nooit
meer in de paleistuin terugzien.
DE MOEDER VAN NELIS begreep
wel waarover haar zoon zich zorgen
maakte. „Treur .niet zo, Nelis" zei ze
tegen hem „trek liever je beste pak
aan en meld je bij het paleis. Jij hebt
toch evenveel kans om met de prinses
te trouwen als ieder ander?" Maar
daar was Nelis niet zo zeker van. Hij
was immers maar een heel gewone
jongen? Hij had gewoon haar en een
gewone neus en hij kon niets bijzon
ders. Wat zou de prinses nu in hem
kunnen zien? Doch de moeder van Ne
lis dacht er anders over. „Ik vind, dat
je prachtige ogen hebt" zei ze „en als
ik de prinses was, dan zou ik vast eh
zeker jou nemen!" Nelis moest er een
beetje om lachen. Alle moeders zijn
toch hetzelfde, dacht hij, ze zien alle
maal iets bijzonders in hun kinderen.
Maar hij deed toch wat ze gezegd had,
trok zijn goeie pak aan en haastte zich
naar het paleis.
IN HET PALEIS werd Nelis naar een
grote zaal geleid. De moed zonk hem al
in de schoenen toen hij al die jonge
mannen zag, die daar bij elkaar waren.
De een w_as nog rijker gekleed dan de
ander en in-hoffelijkheid deden ze niet
voor elkaar onder. Nelis dacht er juist
over maar terug te gaan toen de prinses
binnenkwam. Ze was mooier dan ooit.
Haar lange blonde haar viel krullend
over haar schouders en ze lachte zo
vrolijk, dat Nelis zijn hart sneller voel
de kloppen. In de zaak werd het stil
Toen ook de koning was binnengekomen
moesten alle jongemannen om beurt
naar voren komen. De eerste jongeman
vertelde, dat hij op school altijd de bes
te rapporten had gehad. De tweede jon
geman was gespierd en hij kon vechten
als een leeuw. De derde was de rijkste
van het land. De vierde was de dapper
ste. de vijfde was de mooiste en de
zesde had op een keer een hond uit het
water gered. O, o, wat een prachtige
eigenschappen hadden al deze mannen.
Nelis begreep wel, dat hij tevergeefs
was gekomen en toen hij als laatste
voor de prinses moest verschijnen kreeg
hij een kleur tot achter zijn oren.
„EN WAT HEB JIJ aan te bie
den?" vroeg de prinses vriedelijk. Ach
wat voelde die Nelis zich verschrikkelijk
verlegen. Wat moest hij nu zeggen? „Ik
eh ik weet het niet" bracht hij er einde
lijk uit en hij sloeg bedremmeld zijn
ogen neer. De andere jongemannen be
gonnen te lachen, maar de prinses
bleef ernstig. „Ben jij niet de zoon van
de tuinman, die altijd zo hard aan het
werk is?" vroeg ze nieuwsgierig. „Ja,
die ben ik" beaamde Nelis. Hij voelde
zich ineens niet meer verlegen en hij
keek haar aan, zoals hij dat in de tuin
placht te doen, vol bewondering en ge
negenheid. De prinses stond op. „Met
hem wil ik trouwen, vader!" riep zij
uit en ze trad op Nelis toe om hem
haar hand te geven. En omdat ieder
een zich verbaasd toonde over haar
besluit verklaarde ze: „Nelis van de
tuinman is niet alleen ijverig, maar hij
is bovendien bescheiden, want hij wist
niets bijzonders over zichzelf te vertel
len. Daarom wil ik hém tot man!"
De prinses had een goede keus ge
daan. Dat vond de koning en dat vond
iedereen in 't land van Kilaween, waar
de bruiloft met veel vrolijkheid gevierd
werd. En Nelis? Je kunt begrijpen hoe
gelukkig hij was om de prinses tot
vrouw te hebben. Voortaan kon hij haar
immers iedere dag zien? Zo vaak en
wanneer hij maar wilde!
Marjan van Beek
Een kikkervisje in de vaart
had om te gaan alleen een staart.
Maar op een dag, 't was einde mei,
kwamen er nog twee poten bij!
De kikkervis dacht: ,,'k Mag nu hopen,
da.t ik weldra vlot zal lopen".
Maar dat had de kikkervis
toch werkelijk een beetje mis!
Het lopen was voor 't arme dier
Nog lange niet een groot plezier.
Want, ging het soms wat al te vlug,
dan viel hij spart'lend op zijn rug!
Tot 't kikkervisje op een dag
van voren óók twee poten zag.
Van vreugde ging hij luidkeels zingen,
want ja, nu kon hij voortaan springen'.
Jan Nelissen