De Turkse tortel voelt zich al aardig thuis discaucs Over NIEUWE MUZIEKUITGAVEN strandhorens en xandïijsten NIEUWE BOEKEN in zakformaat Erbij ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1960 PAGINA DRIb Hieronder worden besproken: Strawinsky - Suite uit ,,De Vuurvogel"; Ravel - Suite no. 1 en 2 uit „Daphnis et Chloe". Philadelphia Or kest o.l.v. Eugene Ormandy (Philips GBL 5508); Strawinsky - „Pulcinella". suite voor klein orkest naar Pergolesi. Bamberger Sym- phoniker o.l.v. Fritz Lehmann (DGG LPE 17209). Granados - Drie fragmenten uit de opera „Goyescas". Spaans Nationaal Orkest o.l.v. Ataulfo Argenta: Consuelo Rubio, sso- praan (Decca CEP 633). LOOP BIJVOORBEELD tijdens de eb eens dicht langs de uitvloeiende golven en op een goed moment zal uw oog worden getrokken naar de sierlijke kronkellijnen van uiterst fijn, wit schelpgruis, die elke uitvloeier achterlaat op het harde zand. Strikt genomen zou je hier van een selec tieverschijnsel kunnen spreken. Want in het aanlopende water wordt de bovenste laag van het zand even opgewerveld. Het zwaarste gedeelte zakt meteen weer om laag, maar het lichte schelpgruis wordt meegevoerd tot het uiterste randje van de dunne waterlaag. En wanneer het water dan terugtrekt, blijft op het strand de lange, bochtige lijn achter; de zand- of strandlijst. Zijn vorm zal zich altijd rege len naar het profiel van het strand, zoals ook het water dit doet. Waar het iets die per is dan in de naaste omgeving (door een wat lager stukje strand) loopt het ver der door en daar maakt dus ook de strand lijst een bocht landinwaarts. Op betrekke lijk hoge plaatsen komt het water minder ver en blijft de lijst dichter bij zee. Overigens is er op het stuk van hoog en laag nog wel het een en ander te beleven aan het schijnbaar zo vlakke strand. Wan del maar voort en vooral bij tamelijk stil water hebt u een mooie kans het fenomeen van de strandhorens te ontdekken. Lange punten van schelpen of zwarte takjes- en veenrommel. Ze liggen op keurig regel matige afstanden van elkaar en je vraagt je af hoe deze strandhorens zijn ontstaan. Door er even bij te blijven kijken, terwijl het water steeds opnieuw komt aanzetten, ziet u wat er precies gebeurt: tussen de NATUURLIJK HEBT U ook dat prentje in de krant gezien van de volmaakt onverstoorbare Engels man, die in de gietregen gezellig zijn thee zette langs de Zeeweg. Zo'n man geeft bij een dergelijke gelegenheid een groot voorbeeld aan ons, ten aanzien van het weer al gauw wat sikkeneurige Neder landers. Hij aanvaardt de dingen zoals ze zijn, wetend dat gemopper de regen alleen maar moeilijker verdraagbaar maakt. En hij doet verder of er niets aan de hand is. Kostelijk! Afdakje uitspannen, thee zetten. Regenjas aantrekken, wan delen. Goed uit je ogen kijken en genieten van wat er is te zien. Mag ik u een dergelijke manier van doen warm aanbevelen? Trek rustig naar het strand wanneer het niet helemaal zwem- en zonnebad- weer is. Doe een trui aan als het moet, neem een regenjas mee en wandel een flink stuk. Onderweg is er genoeg te zien, zomaar aan doodgewone zaken als zand en wat aanspoelende schelpen. Het is alleen maar een kwestie van er even op letten. MODERNE LITTERATUUR van formaat valt er in de Duitse goedkope series slechts sporadisch te signaleren. Daarom is de aanwezigheid dit maal van een aantal belangrijke titels een opmer kelijk feit. Daar is dan allereerst de roman van Ilse Aichinger „Die Grössere Hoffnung", de mee slepende levensgeschiedenis van een meisje dat opgroeit temidden van het machtsvertoon en de onmenselijkheid van de Nazi's in Oostenrijk. Daarnaast van Hermann Broch „Der Versucher", waarin aan de figuur van de hoofdpersoon, de pseudo-profeet Marius, die aan de zwoegende mensheid een nieuwe wereldorde pretendeert te brengen, door Broch scherp gestalte wordt ge geven. Van deze auteur verscheen reeds eerder „Esch, oder die Anarchie", het middelste deel van zijn trilogie „Die Schlafwandler", een mach tige kroniek van de maatschappelijke en morele decadentie in het Duitsland van 1888 tot 1918. Van Hans Henny Jahnn, organist, orgelbouwer, paardefokker. hormoon-onderzoeker, componist en ook nog apostel van een nieuwe religie, ver scheen een bundeltje korte verhalen en essays onder de titel „Aufzeichnungen cines Einzelgan- gers" Wie notities van dergelijke lieden graag leest, zal in dit geval beslist niet bedrogen uitko men. Een uitzonderlijke figuur is Jahnn zeer zeker en vanzelfsprekend lopen daarom de meningen omtrent zijn artistieke competentie nogal uiteen; voor de een geldt hij als en meelijwekkend im moreel fantast, de ander daarentegen ziet hem als een ziener en drager van bouwstenen voor een geheel nieuwe wereld: die van de anarchist met goede bedoelingen, zoals Jahnn zich zelf noemt. In dit bundeltje is hij gelukkig meer ge nietbaar dan in zijn drama's en romans waarin hii zelf. laat. staan zijn lezers, bijkans bezwijkt onder de last van een mateloze hoeveelheid bizar materiaal. Ondanks alle bezwaren die men tegen hem kan koesteren blijft hij toch een figuur die een nadere kennismaking zeker verdient. Heinrich Hauser, na twaalf ambachten en der tien ongelukken een vruchtbaar doch gediscipli neerd schrijver, geeft in „Brackwasser" het ver haal van een mislukte liefde; die van een ma- hoos en diens bruid die hij uit Mexico meenam naar zijn geboorteplaats; een fijn-geschreven ver haal waarin alle sentimentaliteit volstrekt afwe zig is. Heinrich Böll verrast zijn lezers met een bundel novellen „Der Bahnhof von Zimpren". Bij deze schrijver doet zich het eigenaardige feit voor dat in ons land de afzet van zijn werk in pocketformaat belangrijk groter is dan in Duits land zelf! De Anglo-Amerikaanse series bieden zoals ge woonlijk weer een zeer grote verscheidenheid van auteurs en titels naar ieders smaak. Hoewel de recordcijfers van „Round the bend" van Nevil Shute waarschijnlijk wel niet bereikt zullen worden, zullen zijn „The rainbow and the rose" en „In the wet." bij zeer velen toch wel een gre tig onthaal vinden. Shute blijft in al zijn boeken een echte schijver voor het grote publiek, evenals Pearl Buck met haar „The long love" en „Voices in the house" en Stuart Cloete met zijn „Gazella", dit alles in de trant die men reeds jaren van hei- gewend is The angry young men zijn vertegen woordigd door John Wain, Kingsly Amis: var de eerste is ziin befaamde „Hurry on down", van de laatste „That uncertain feeling" verkrijgbaar Evenals in zijn „Lucky Jinr" neemt Amis weel een doodgewoon mannetje bij de kop. een biblio thecaris in een klein stadje. Maar als men bevel andere figuren tegenkomt dan is er nog een ander zeer aanbevelenswaardig boek „English eccen trics" waarin Edith Sitwell. zelf een van de meest excentrieke aarribewoonsters. de lezer rond leidt door een prachtige galerij van buitenissige heden, deels bekend, deels volslagen onbekend kluizenaars, oplichters, flessentrekkers, zeelieden, wereldreizigers, geleerden etc etc 250 pagina's onwekkende en verfrissende lectuur met als toe gift een kostelijke foto van de schrijfster zelf op de achterflap. Zeer vreemd ook is de wereld die men door V Sackvllle-West beschreven vindt in haar befaam de „The Edwardians": die van de Engelse society in de laatste dagen van haar grootheid, waarin tevens de eerste tekenen van haar verval zich aankondigen. A. M. DE BEIDE BALLETTEN „Vuurvo gel" en „Daphnis et Chloe" zijn kort na elkaar ontstaan, de premières had den plaats bij de Russische Balletten in Parijs in 1910 en in 1912. Op deze Philips-plaat vindt men de suites bijeen die door de componisten Strawinsky en Ravel voor concertgebruik samengesteld werden. De uitvoeringen door het Phi- ladelhia-orkest onder Ormandy zijn briljant, vooral waar het heftig toegaat zoals in „Katsjei's Helledans" uit de Vuurvogel-suite, of in de krijgsdans uit de eerste Daphnis-suite. In de verteren de momenten (bijvoorbeeld: de Berceu se uit de Vuurvogel, of het famezue „Lever du Jour" uit Ravel's balletmu ziek) is het wel een of er een gebrek aan poëzie is, waardoor het geheel wat aan bindende spanning verliest. Jammer dat men in „Daphnis" het koor wèl hoort in de Nocturne van de eerste Suite, terwijl het is weggelaten (om welke reden?) in de Danse Générale aan het slot. Wie deze tweede Suite aléén wil bezitten, verwijs ik nog eens naar het 45-toeren-plaatie van For.tana, met het Residentie-orkest o.l.v. Willem van Otterloo. Strawinsky' Pulcinella-suite is een keuze van elf nummers uit de gelijknamige balletmuziek, gecompo neerd in 1919/20. De leider van de Russische Balletten, Diaghilev, had in Engelse en Italiaanse bibliotheken een aantal trio-sonates, orkestwerken en operafragmenten verzameld van de Napolitaanse componist Giambattista Pergolesi (1710-1736) die vooral bekend geworden is als de schepper van de opera buffa, de „musical comedy" van de achttiende eeuw, met aria's in-de- volkstoon en straattypes in plaats van goden en nymfen. Strawinsky heeft het hem ter bewerking voorgelegde mate riaal op zeer eigenzinnige wijze behan deld. Hij „integreert" namelijk Pergo lesi op de wijze waarop iemand het we zen van een mens, een boek of een voor werp volledig tot ervaring tracht te brengen. Alexandre Tansman zegt hier over in zijn biografie van de compo nist: „Pulcinella is een tour de for ce, omdat de componist erin slaagt het Italiaanse divertissement niet in zijn wezen aan te tasten of te vervormen, zuiver door het aandeel van zijn eigen persoonlijkheid, zonder zijn toevlucht te nemen tot een archaïserende stijl vervalsing. De muziek, die nu eens gracieus, dan weer van brede allure is, bewaart haar karakter van levendi ge lichtvoetigheid, haar Napolitaanse sfeer". Toen iemand Strawinsky er een verwijt van maakte dat een der gelijke houding ten opzichte van een historische figuur van weinig respect getuigde, antwoordde hij: „On ne fait pas d'enfants avec le respect". Voor een scheppend kunstenaar is alles ma teriaal, en het is op zichzelf onverschil lig of datgene wat in de transformatie een nieuwe gestalte krijgt een „nood- lots"-motief is, een volksliedje of het oeuvre van een voorganger. „Pulcinella" is het eerste werk dat getuigt van een stijlprincipe dat al spoedig met de onbeholpen naam „neo klassiek" is bestempeld. Als zodanig is het, met de kort daaraan voorafgaande „Histoire du Soldat", een keerpunt in muziek van deze eeuw. Wie zich inte resseert voor de ontwikkeling van een van de rneest markante kunstenaarsfi guren van onze tijd, moet deze plaat kopen. Het orkest uit Bamberg geeft onder leiding van de enkele jaren ge leden overleden dirigent Fritz Lehmann een bijzonder beeld van deze merk waardige partituur. SPAANSE LYRIEK van het zuiver ste water biedt dit 45-toeren-plaatje van Decca. „La Maja y el Ruisenor" (het meisje en de nachtegaal) is één van de zes pianostukken die Enrique Granados, zelf een pianist van formaat, bundelde onder de titel „Goyescas". Naderhand werkte hij ze om voor or kest en nam ze op in een opera onder dezelfde titel, waarvan het libretto eveneens teruggaat op schilderijen van Goya. Het door Consuelo Rubio schit terend gezongen lied is een soort noc turne, een afbeelding van 't Spanje dei- dromen dat door de dichters en musi ci zou zijn uitgevonden, ook als het niet op de kaart voorkwam. Het ragfijne en toch zo verzédigde weefsel der instru mentale stemmen wordt door 't Natio naal Orkest van Spanje onder Argenta voortreffelijk gerealiseerd. „Het meisje en de nachtegaal" is eigenlijk de twee de zijde van deze opname; op de eer ste vindt men een, niet erg interessant „Intermezzo" uit de genoemde opera, en een „Interlude" dat een passend voorspel op het lied vormt. Sas Bunge Carl Philipp Emanuel Bach, wiens Preludium en zes Sonates voor Orgel en Clavecimbel zijn uitgegeven bij Harmonia, in de oorspronkelijke zet ting hersteld door Hans Brandt Buys. De eeuwherdenking van Gustav Mah ler's geboorte heeft aanleiding gegeven tot menige publikatie, die de figuur van de componist der „Symphonie der Tausend" voor de huidige generatie tracht toe te lichten. Hiertoe is ook te rekenen het bij de N.V. H. J. Dieben te 's Gravenhage verschenen boekje van Hans Christoph Worbs „Gustav Mahler", in een vertaling van Marius Monnikendam. De schrijver geeft er zich rekenschap van dat Mahler nog steeds tot de omstreden meesters be hoort: om zijn geestelijke problematiek, zijn uiterlijk effect en zijn geringe kies keurigheid in de aanwending van naar het plat-populaire zwemende thematiek, waar tegenover hij de „Moed voor het banale" van latere componisten plaatst, die hun echter niet kwalijk genomen wordt. Hij tracht in zijn studie over leven en werk van Mahler vele misverstanden uit de weg te ruimen om deze romantische nabloeier in zijn specifieke levenssfeer te verklaren. Schrijver doet dit in een klare en rustige betoogtrant, die geen spoor meer toont van de exaltatie, die vroegere geschriften over de componist in zijn werk kenmerk ten. Het werkje is fraai geïllustreerd en met muziekvoorbeelden toegelicht. De ondernemende muziekuitgeverij „Harmonia" te Hilversum brengt weer een paar belangrijke werken op de markt, die ook wel in buitenlandse edities verkrijg baar zijn, doch door hun verzorgde redac tie speciaal kunnen worden aanbevolen. Dit geldt ten eerste voor het in de jongste tijd zeer vermaard geraakte „Gloria" van Antonio Vivaldi voor soli, koor en orkest, waarvan een uitgave voorligt naar het oorspronkelijk manuscript, met uitwerking van het continuo door Cor Backers; en ten tweede, voor „Preludium en zes So nates" van Carl Philipp Emanuel Bach voor orgel of clavecimbel. Men weet, dat deze waardige zoon van de Leipziger Can tor zevenentwintig jaar (van 1740 tot 1767) als cembalist in dienst geweest is van de muzieklievende Frederik de Grote, alvo rens hij te Hamburg, als opvolger van Te- lemann, die zijn peetoom was, muziekdi recteur aan de hoofdkerken en cantor aan het Johanneum-gymnasium werd. De or gelcomposities waar het hierom gaat schreef hij in zijn Berlijnse tijd voor Prin ses Amalia van Pruisen, de zuster van Freederik II, die over een huisorgel be schikte dat een vrij hoge discant (tot f 4) bezat. Vermits de Sonates op deze om vang van het klavier berekend waren, vie len zij enigszins buiten de praktijk van de toenmalige orgels, die in de regel de d 4 niet overschreden. De composities bleven dan ook onuitgegeven tot 1791, drie jaar na de dood van de componist, en wel door de zorgen van Rellstab, die hiermee zijn vereerde leraar een posthume hulde bracht. Rellstab verstoutte zich echter de composities van zijn meester dermate te wijzigen, onder meer door transpositie naar een lagere toonaard, dat ze nu op ieder normaal orgel te spelen waren. In de Harmonia-uitgave is nu de oor spronkelijke zetting hersteld het ge beurde door wijlen Hans Brandts Buys, wat tegenwoordig voor vertolking op jon gere orgels geen bezwaar is, en anderszins door iedere handige organist kan worden opgelost. Bovendien eigenen zich de com posities, die zonder pedaalpartij gedacht zijn, volkomen voor clavecimbel in piano. Wat voor Hans Brandts Buys als herstel ler haast vanzelfsprekend is. betreffende de versieringen, wordt de vertolker ner gens in 't onzekere gelaten; hij ging van het standpunt uit: liever geen „fiorituren", dan zo maar op goed geluk; hij heeft ze dus steeds met een cijfer aangeduid, dat verwijst naar een lijst, opgesteld naar 's componisten voorschriften in zijn be roemde boek „Versuch über die wahre Art das Klavier zu spielen". Ook heeft de bewerker ad libitum aanwijzingen gege ven voor pedaalgebruik. De aard dezer muziek wijkt beduidend af van die van Johann Sebastian Bach. We zijn een generatie verder en wel een zeer vooruitstrevende. De „oude" Bach, voor zover zijn werk bekend was geweest, raakte vergeten; en als er in de tweede helft van de achttiende eeuw sprake was van Bach, dan bedoelde men Carl Phi lipp Emanuel, de auteur van de hier be sproken orgelsonates. Kind van zijn tijd streefde deze naar een gevoelsstijl, welke parallel liep met die der Mannheimers en die uitmondt bij Haydn en Mozart. Als voorbereider van de romantische klavier muziek is hij de meester geweest, die de brug sloeg van de barok naar de Weense klassieken. Zowel naar de geest als naar de vorm was hij een baanbreker, wat be vestigd wordt door de getuigenis van Haydn: „Wat ik als componist geworden ben heb ik te danken aan de voorbeelden van Carl Philipp Emanuel Bach". Het speelse karakter iian deze zes orgelsona tes is hiermee aangeduid en verklaard. Zij vullen als 't ware het vacuum tussen de machtige orgelstijl der barok en de po gingen tot restauratie ervan door Men delssohn en zijn adepten. De keurig ver zorgde uitgave voldoet aan de strengste eisen. Jos. de Klerk horens is vrij diep water en dat perst de lichte schelpen of veenresten aldoor meer opzij, zódat de ruggetjes voortdurend hoger worden. Goed, zult u zeggpn, maar waar ligt het allereerste begin van zo'n verzameling strandhorens nu? Sla er een boek op na als dat van Minnaert, De Natuurkunde van het Vrije Veld (deel III). U zult er lezen hoe de schrijver denkt aan „toevallige kleine uithollingen" in het strand. Daar ben ik het in alle bescheidenheid maar ten dele mee eens. Ik geloof namelijk niet hele maal aan die toevalligheid. En ik zou het bijzonder op prijs stellen als u ook eens ging letten op wat ik meen te hebben op gemerkt. Daarvoor moet u er dan op uit als het flink hard waait. Kijk bij zo'n ge legenheid eens naar het strand als geheel, terwijl u nog bovenaan de zeereep staat en u moet hef, wel zien: de wind maakt enor me zandgolven op het strand (het mooiste als hij ongeveer zuidwest, dus evenwijdig aan het strand is). DEZE ZANDGOLVEN liggen op regel matige afstanden van elkaar en nu heb ik het sterke vermoeden, dat zij wel eens de „toevallige" fundamenten voor later bij stil weer ontstane horens zouden kunnen zijn. Laat ons elkander op dit stuk echter goed begrijpen: mijn veronderstelling is niets meer dan een veronderstelling, een theorie. Om de juistheid ervan te bewij zen zou je uitgebreide proeven moeten gaan nemen wind en weder dienende! op een flink stuk proefstrand. Je zou dagelijks de stand van zaken nauwkeurig moeten opnemen en daar boek van houden. Wie weet wat voor interessante dingen er dan nog meer aan het licht zouden komen. Maar zoiets vergt heel veel tijd. Helaas meer dan ik eraan kan besteden; aan u dus de eer? Kees Hana In 1949 werden in ons land oor het eerst Turkse tortelduiven gesignaleerd. Nie mand kon in dat jaar reeds zeggen, of de verschijning van een vierde wilde duiven- soort in ons vaderland van blijvende aard zou zijn. Wel waren er gronden om dat te vermoeden. Immers, de „Turkse veldtocht" in Europa was tot dan toe precies gevolgd. De belangrijkste jaartallen stonden vast: Hongarije bezet in 1932; Tsjechoslowakije bezet in 1939; Oostenrijk en Italië bezet in 1943; Duitsland bezet in 1946; Zweden en Denemarken bezet in 19481949. Toen de Turkse tortelduif dus in 1949 ons land binnenvloog, hadden dé vogelkenners al een beetje op die „invasie" gerekend. In 1950 nam die „invasie" blijvende vormen aan. In dat jaar was een scherp waar nemer namelijk zo gelukkig om het eerste „Turkse nest" te ontdekken. Het begon er dus op te lijken, dat er sprake kon zijn van een „annexatie". Vóór 1950 waren er in ons land drie wilde duivensoorten: De hout- of woudduif, de wilde tortelduif en de holenduif. Toen men in Musselkanaal het eerste „Turkse nest", het eerste „broed- geval" ontdekte, kon men de indringers uit Turkije in de Nederlandse burgerlijke stand opnemen. Na 1950 volgden er op die eerste Musselkanaalse Turkse idylle heel veel „broedgevallen". DE GEWOONTEN van de Turkse tortel duif verschillen maar weinig van die der inheemse tortelduif. Het nest bestaat uit een vloertje van dunne takjes. Op dit vloer tje legt de moeder van het (toekomstige) gezin twee ivoorwitte eitjes. Nadat deze on geveer veertien dagen trouw bebroed zijn, kruipen er twee Turkjes uit. Vader zowel als moeder voedt het kale kroost met de bekende „duivenmelk", die bestaat uit in de krop voorgeweekte zaden. Na een dag of achttien zijn de vleugels der jonge duif jes volgroeid en verlaten de diertjes het nest. Een korte tijd nog zorgen de ouders voor hen, dan zijn zij volwassen. ELK TURKS PAARTJE brengt per jaar drie a vier broedsels groot. Dit is, ver geleken bij de broedprestaties van andere vogels, tamelijk veel. Het is niet ondenk baar, dat de Turkse duiven zich gezien ons wispelturige klimaat op den duur „broed- beperking" zullen moeten opleggen. Er is zelfs een geval bekend van een Turks paartje, dat in oktober nog nestjongen had! Slechts bij hoge uitzondering heeft een aan ons klimaat aangepaste vogelsoort zo laat in het jaar nog „kinderen in de wieg". Het ziet er echter naar uit, dat de Turkse tortel een sterk gestel heeft. Dank zij zijn onder nemende geest kan hij zich uit veel moei lijkheden redden. HET BEVALT de Turkse tortel uit stekend in Nederland. Kenners voorspellen hem hier te lande een rooskleurige toe komst. Na het eerste opwindingverwekken- de broedgeval in Musselkanaal is er een wassende stroom geweest van berichten over Turkse gezinsvorming. Daar de nieuwe vogel bij voorkeur nestelt in tuinen en plantsoenen, kan ook de stadsmens hem bespieden. Hij lijkt sprekend op de als kooivogel bekende lach-, koer- of „koeke- roe"-duif, dus egaal beige op zwarte nek- streep na. Een goede opmerker ziet toch wel verschillen. De „Turkse Neef" zoals men hem wel noemt wegens zijn grote ge lijkenis met de kooivogel is op de rug zijde wat roodachtiger en vertoont in de staart meer wit. Bovendien is het stem geluid van de „Turk" zachter en monotoner dan het „koekeroe" van zijn gekooide neef. Tja, wat doe je als je als kleine goudhamster samen met zo'n grote kat op een aanrecht wordt gezet? Duiken en wegwezen, dat is het enige.' En dan komt zo'n krulstaart goed tepas. Dan kun je tenminste achter het monster wegduiken. Meneer hamster vertrouwt het nog niet erg. Maar wat te zeggen ua?i mevrouw? Die toont duidelijk, dat de maag voor haar het belangrijkste is. Laat die kat de kat maar, eerst moet die kokosnoot op! Maar zo'n kat is ook niet gek. Ze weet goudhamsters best in een hoek te drijven. Maar waarom doen die hamstertjes nu zo schichtig? Weten ze niet, dat lang niet elke poes zo dom is een hamster voor een muis aan te zien? Ma heeft haar buik al vol, maar nu durft pa ook wel. Poes snapt het niet. Ze heeft liever een schoteltje melk. Klappermelk mevrouw? Och misschien zo dadelijk, maar eerst moet poes het nog eens bekijken: Zo'n etende hamster lijkt wel een mens!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 15