Merkwaardige doopinschrijvingen in oude registers ROEIEN IN DE BRANDING discoucs Nieuwste sport in Australië: ZATERDAG 1960 Erbij PAGINA DRIE Het aantal „branding-roeiers" is in Australië groot, groot genog om zelfs wed strijden in deze „sport" te organiseren. Bij deze wedstrijden duidt, een boei onge veer een kilometer in zee, het keerpunt aan van de weg, die de deelnemende boten van en naar het strand moeten afleggen. De bemanning van de boot, die uit vijf koppen bestaat een stuurman-comman dant en vier roeiers- vecht zich een weg door de kolkende branding naar de boei, rondt deze en bindt op de terugweg op nieuw de strijd aan met het water. EEN SERIE FOTO'S, gemaakt tijdens de nationale kampioenschappen aan het Mereweather Strand, bij de industriestad Newcastle in Australië toont echter duide lijk aan dat het allemaal niet zo eenvou dig is, als het hier staat neergeschreven. De eerste kleine golven worden „met gemak" genomen, maar even verder ko men reeds de grote „rollers" en nadat men ternauwernood een aanvaring met een andere boot heeft weten te voorkomen, wordt onmiddellijk de aandacht weer opge vraagd door de volgend neerbonkende golf. (foto linksboven). Als deze lawine tenslotte bedaard is, heeft één van de bo ten de strijd moeten staken, terwijl de andere door de golf wordt opgetild, (foto links-midden). Na het ronden van de boei komt echter ook voor deze boot het einde. Een verkeerd beoordeelde golf bedelft boot en bemanning met een schuimende water massa. (foto links-beneden). Maar ook de tegenstander heeft met moeilijkheden te kampen en voordat de boot boven op hen valt, verlaten de roei ers met een sprong het scheepje, (foto rechts-boven). De „Maurice Shipton" kwam als eerste aan, maar de vreugde dreigt vergald te worden door de tweede boot, die op de zelfde plek wil landen. Een aanvaring is onvermijdelijk (foto rechts-midden). Even later wordt de tweede boot bovenop de eerste gesmeten, waaruit de overwin naars zich reeds uit de voeten hebben gemaakt. Maar nog is het leed niet ge leden, want ook boot nummer drie (links op de foto) landt op deze plek en dreigt bij de aanvaring betrokken te raken. Ondanks hun zware training en hun be kendheid met het „werk" leggen de roei ers het, zelfs in het gezicht van de ha ven, nog af tegen de brute kracht en het geweld van de nimmer aflatende bran ding. NADAT IN 1637 IN VENETIë het eerste voor publiek toegankelijke ope rahuis geopend was, werd Italië wel dra overstroomd met een overvloedige produktie in de nieuwe kunstvorm, een produktie die dikwijls meer gericht was op het leveren van dankbaar materiaal voor keelvirtuositeit en op allegorische en mythologische wonderen door mid del van theatermachinerie. Zoals de Amerikaanse commentator op de hoes van deze opname het uitdrukt: „show business was booming". Zoals ook nu nog, verzamelden aldra kenners en lief hebbers die kunst van vermaak wisten te onderscheiden, al behoefde het eer ste het laatste niet uit te sluiten, zich in aparte besloten bijeenkomsten toen uiteraard meestal ten hove der adellij ken. Hier ontstond een ander, intiemer type van muzikaal theater, de kamer cantate of „Serenata" waarin de ge smade landman vrijend, dartelend en kwelend werd afgebeeld aan de borst van moeder natuur, o benijdenswaar dige ongekunsteldheid. Naar pastorale trant heeft Mozart nog zijn eerste ope- raatje „Bastien und Bastienne" geschre ven, als elfjarige jongen. In zulke werkstukken voor de „happy few" kon de componist weer componeren, dat wil zeggen: behoefde hij niet meer aan het alleen zaligmakende strottenhoofd van de gevierde castraat X te denken, maar kon hij zich uitleven in een afwisseling van verschillende vormpatronen, nieu we instrumentale combinaties, rijkere harmonische wendingen en een levendig wisselspel tussen orkest en zangstem- AL DEZE ELEMENTEN vindt men in een voor die tijd opmerkelijke varië teit bijeen in de „Serenata a Tre", één van de negenendertig opera's en oratoria die Vivaldi geschreven heeft en tot welker publicatie men nu gelei delijk overgaat. Natuurlijk zijn er ook vlakke stukken in dit operaatje te vin den, al te gemakkelijke unisoni tussen een solist en de instrumenten, te lang durige couplet - met - ritornello - aria's. Maar 't geheel heeft toch 'n frisheid die het ook voor onze oren nog uitheft bo ven het curiosum van „weer zo'n op gegraven (meester)-werk. Het is dikwijls of men een prae-echo verneemt van Mozarts opera buffa. Vooral het feit dat Vivaldi reeds die spitse parlan- do-aria's kon schrijven die Mozart later zo meesterlijk hanteerde, geeft de af- Antcmio Vivaldi: Serenata a Tre „La Ninfa e il Pastore" - Grete Rapisardi-Savio, SUvana Zanolli .sopraan) en Amilcare Blaffard (te nor), Kamerorkest van Milaan o.l.v. Edwin Loehrer - Vox PL 7990. W. A. Mozart: Klarinetconcert in A, K.V. 622 en Fagotconcert in Bes, K.V. 191 - Rudolf Jettel (klarinet) en Leo Cermak (fagot) met het Pro Musica Orkest uit Wenen o.l.v. Leo pold Emmer - Vox PL 8870. wisseling aan het geheel, en doorbreekt de starre dualiteit van recitatief en aria. De behandeling van het orkest, waaruit dikwijls tegenstemmen zich los maken bij de vocale soli, is eigenlijk heel wat aardiger dan de beruchte „reuzengitaar" die Vivaldi's Italiaanse confraters honderd jaar later in hun opera's te hooi en te gras toepasten. De uitvoering is in stijl; de drie so listen zingen zoals het hier hoort: een beetje ijl, een beetje glimlachend- wee moedig, alleen de tenor met die robuuste melancholie die door liefde in de vrije natuur gewekt wordt. Het orkest gaat hierin voortreffelijk mee, en de techni ci hebben het effect bewaard, waar schijnlijk doordat de zangers dicht op de microfoon geplaatst zijn en veel mezza-voce zingen. Deze opname gaat vergezeld van een tekstboekje in twee talen, Italiaans en Engels. NIET EEN ZÉÉR GESLAAGDE op name is de volgende plaat van de beide solo-concerten voor blazers van Mozart, het klarinetconcert uit 1791 en het fa gotconcert, betrekkelijk een jeugdwerk, uit 1774. Jammer, vooral het eerstge noemde is een prachtstuk met een tweede deel waarin men graag een meer doordringend fluwelen toon ge hoord had dan die van Rudolf Jettel, di naar mijn smaak te scherp is. Men mist ook die serene vervoering die voor Mo zart's langzame bewegingen kenmer kend is. Het orkest speelt capabel, maar droog, onpersoonlijk, wat natuurlijk in de eerste plaats aan de dirigent ligt. Dit „Pro Musica Orchestra, Vienna" —zoals de hoes vermeldt lijkt mij een ad hoe ensemble zoals ze wel meer voor platen-opnamen bijeen gezocht worden. Het resultaat is in dit geval weinig verheugend. Een bezwaar is ook nog dat men het kleppen-mechnisme van de klarinettist hinderlijk hoort „meespelen", terwijl de plaat (althans mijn exemplaar) her en daar een ste vige ruis heeft. Beter is het Fagotconcert qua uitvoe ring gelukt, omdat de fagottist een muzi kaler man is dan zijn vakbroeder op de klarinet, hij houdt meer spanning in zijn frases. Maar ook voor deze plaat zijde gelden de reeds genoemde bezwa ren wat betreft orkestspel en opname kwaliteit. Sas Bunge IN TEGENSTELLING TOT NEDERLAND, waar de roeisport over het alge meen wordt beoefend in rustig en kalm water, zoekt men in Australië de vervaarlijke branding op. Australische jongemannen trachten in ranke boten het geweld van de neerstortende golven te overwinnen en niet zelden gebeurt het, dat boot en bemanning door de neerdonde- rende golven zo hevig worden overvallen, dat de roeiers flinke ver wondingen oplopen. HOE ONWAARSCHIJNLIJK het ook mag lijken dat op hoge leeftijd van ouders nog kinderen kunnen worden geboren; de doopboeken getuigen inderdaad van onge lofelijke uitzonderingen. Zo bijvoorbeeld in Wijk bij Duurstede: 1732 den 3e maartgedoopt het kind van Joris Kroeder, 85 jaren en Johanna Bezek. 1734, den XI july het kindt Gerrit, ouders Joris Kroeder, 87 jaar oud en Johanna Bezek, 56 jaar. In Stedum werd op 18 juli 1723 gedoopt: het kindt van Meester Jacobus Haver kamp, organist, nae zijn zeggen int hon- derste jaar sijns ouderdoms. Amsterdam plaatst ons voor een raadsel, zoals ook de koster van de Oude Kerk in 1618 voor een raadsel stond, toen hij schreef: wist niet seggen, hoe 'f kindts moer en vaers naem waar, noch hoe 't kindt sou genaemt worden. Sij verwachten de vader; ick ging nae 't koor of hij quam en oft kindt gedoopt is weet ick niet; mijn stelt voor, dat ze Harmen seijde. Stelt u zich eens voor wanneer een amb tenaar van de burgerlijke stand een der gelijke geboorte-akte zou opmaken! Met vondelingen wisten de dominees en kosters vaak geen raad. Het ging hun allemaal niet zo gemakkelijk af als de ambtenaren in Beetsterzwaag, toen daar in het begin van de negentiende eeuw een vondeling een naam moest hebben en men heel ver standig er Adam (eerste van een nieuw geslacht) Vondeling van maakte, waarmede de stamvader van de oud-minister van Landbouw geregistreerd werd. In Lederdorp was een meisje gevonden in 1808, waarvan de koster schreef: gedoopt 23 April 1808 Adriana Margaretha van Straten, een vondeling, genoemd naar haar vindplaats: de straat. In het Groninger dorpje Meeden had de koster de gewoonte de bijnaam van de vader in het doopboek op te tekenen, zo dat we lezen: gedoopt het kint van Geert in de wande- linge genaemt Seven Wijven en is ge- naampt Harm. 8 dito gedoopt een soontje van Jacob Hendriks in de wandélinge Pijp Toeback genaamt. ged. Berent, zn. van Jan Juriaans, in de wandelinge „Roothair" genaampt. Een tragische inschrijving kunnen we vinden in het doopboek van Lekkerkerk: 23 February 1716 Gedoopt Willemeijntje De Vader van dit kint is eenige maanden te voorden vermoord van séker perzoon d.ie nog drie mans en twee vrouwperzoonen had vermoord, waarover alhier levendig is geraaibraakt. Ook leren we de omstandigheden van de minder bedeelden onder het volk goed kennen in het doopboek van Oosternieland in Groningen waar de predikant schreef: 1686, Maeij 16, is gedoopt Jannes, soone van Jurrien Gerritzen en Trijntie Ottens, naa haer beijde verclaringe echtelieden, nae dat dit kint den XV dito waer geboren onder den blouwen hemel omtrent die dobbe van Jan Eeuwes Knoll, gelegen voor sijn achter deur e, niemant deze barende Vrouwe in haere barensnoodt te hulp sijnde als Godt alleen, en niemant hier het werk van Vroetvrou verrichten dan alleen de Heere. Deze beijden waren arme luijden, haer broot bij de deuren biddende, en zijn met onze attestatie van de doop harer kindts bij ons geschiedt, weder van ons vertrokken Voor hen was dus geen plaats bij Knoll of bij de dominee en één dag na de ge boorte vertrokken zij alweer met onbeken de bestemming In Nieuw Scheemda kon op 26 februari 1718 dominee het kind niet in de kerk dopen, waarvoor hij de volgende reden opgaf: Dit kind is gedoopt bij 't Waer in 't huys van Claes Luytjes alwaar ik mijn eerste predikatie sedert de watersvloet gedaen dewijl in de Kerk een Kpeng lag, dat er was ingespoeld of in gesleept. TENSLOTTE NOG even een blik in het doopboek van Lekkerkerk, waar dominee tussen de doopinschrijvingen door schreef: 1. Nog een oude, versieeten Slegter hoed gedragen zeedert den 12 Meij 1719. 2. Een fijnen hoed gekogt den 20 Sep tember 1722, en dus over het jaar oud en gedragen. Dominee vond zijn hoed dus even be langrijk als de kinderdoop! Vleer VóóR DE INVOERING van onze burgerlijke stand in 1811 was er geen officiële geboorteregistratie. Omtrent de geboorten vóór 1811 zouden we dan ook niets weten, indien er geen kerkelijke doopregisters waren waarin de dominee of pastoor, koster of schoolmeester de doop van de kinderen hadden opgetekend. Deze doopregisters zijn echter vaak verloren gegaan, slecht bij gehouden of bijna onleesbaar, zodat de genealoog bij het raad plegen van deze boeken wel eens teleurgesteld wordt, vooral wanneer hij moet zoeken in de registers van de zeventiende GROTE GEZINNEN waren er vroeger zonder enige twijfel meer dan tegenwoor dig. Dit blijkt ook uit een doopinschrijving die we vonden in het doopboek van Hom- huizen en Kloosterburen bij de Lauwers- zee: 1803, den 3 July, gedoopt Renje te Hom- huizen, dogtertje van Pieter Rieuwerts en Aaltje Louwes, egtelieden aldaar, zijnde dit het dertigste kind van dien man, bij vier eeuw waarvan in de regel niet veel meer over is, en waarin dik wijls ook alleen maar de naam van het kind met die van de vader, maar zonder de naam van de moeder werd opgeschreven. Een voudig is een onderzoek in dergelijke registers niet en daar komt nog bij, dat het, behoudens enige uitzonderingen, ook een droge lectuur is, want slechts namen en getallen komen er in voor. Er zijn echter uitzonderingen, waaruit we de toestanden in vroegere tijden kunnen afleiden of de geestesgesteldheid van de schrijver. Enkele daarvan laten wij hier volgen. vrouwen verweckt, zegge het 30ste kind. Dit aantal wordt nog overtroffen in het Groninger Uithuizermeeden, waar 25 fe bruari 1701 vermeld wordt: Kerkvooghe Jacob Claasen en Engel, sijn 32ste kindt gedoopt, genaemt Arent. Te Tzum in Friesland werd een drieling gedoopt, getuige het doopboek anno 1743: Den 17 Maart heeft Lyckle Atzes zijnde opzigter bij de molen zijn drie in eener dragt geborene jonge zonen laten dopen genaampt Sadrach, Mesach en Abednego. Ook in Brielle werd eens een drieling geboren en gedoopt met de namen Abra ham, Izaak en Jacob, zoals meestal manne lijke drielingen genoemd werden. De re gering van het stadje schonk een zilveren beker aan de ouders met het opschrift: Drie Patriarchen zijn voor dezen wel geboren, Maar niet ter zeiver tijt: nu heeft in eene dragt Een Brielsche burgeres drie tevens voortgebracht Al levend, en ter kerk door 't doopsel uitverkoren Die heeft de Stad, ten prijs van zulk een vrugtbaarheiö Dees 'zilvre beker aan die Zoonen toegelijt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 15