Vadei Cats, Het debuut van Geert van Beek raadspensionaris, praktische filosoof van het leven en een ondeugende rakker Litteraire Kanttekeningen HET IS MET JACOB CATS eigenlijk een vreemde zaak: geen Neder landse dichter is meer bewonderd, meer vereerd dan hij; geen ook is meer verguisd. Nog tegen het ein de van de negentiende eeuw, dus tweehonderd jaar na zijn dood, verschenen enige uitgaven van „Alle de Wercken" bij verschillende uitgevers, geïllustreerde folio-uit gaven, waarin men dus kennelijk nog brood zag. Maar in diezelfde tijd schreef Busken Huet over Vader Cats op smalende en bijtende toon, hem noemend een rijmelaar en een kwezel, een man met een erbarme lijk karakter, een gemene en ge meenmakende geest, die met zijn door en door laaghartige moraal, zijn leuterlievende vroomheid en zijn keutelachtige poëzie onnoe melijk veel kwaad heeft gesticht. Hoe is dan zijn onvergelijkbare populariteit te verklaren? Busken Huet weet een antwoord op deze vraag en het is een antwoord zo scherp als een scheermes: alleen daérdoor zijn de geschriften van Cats hier te lande tot een tweede bijbel geworden, doordat hij onder de schijn van vroomheid en in de taal van de godsdienst ons volk ge stijfd en aangemoedigd heeft in al zijn hoofdgebreken. „Hij heeft een wawelend en geniepig volk van ons gemaakt, heeft onzen smaak bedorven, heeft onzen kunstzin uit gedoofd, heeft geen hoogere eer zucht bij ons gewekt dan om, met Gods naam op de lippen en eene aalmoes in de uitgestrekte hand, te sterven als millionair". Voorwaar een streng vonnis. Of het billijk is tevens? Mij dunkt: neen. Cats is meer geweest dan een fari zeïsche leuteraar en het is mogelijk dat te bewijzen en er tegelijk een verklaring voor te vinden dat Bus ken Huet zó meedogenloos de staf over hem brak. Daar is in de eerste plaats de levensloop van de dich ter, waarover wij allerlei weten uit zijn autobiografie. Het is moeilijk te loochenen dat Cats zich daarin als een echte kat-in-het-donker-knijper doet kennen; wonderlijk is alleen de naïveteit waarmee hij voor zijn streken uitkomt. Dan is er de taal die dikwijls de grenzen der plat vloersheid verre overschrijdt. Er is de stof, naar onze smaak veelvuldig van het peil der ordinaire volksro mans, dubbelzinnig en vulgair. Maar anderzijds is er reden gedichten van Cats te vergelijken met genre stukjes van Ostade en Jan Steen, ze te waarderen, ja, te bewonde ren om hun spitse zegging, hun on navolgbare toets, hun koddige vermenging van deftigheid en boersheid. Cats slaagde er dikwijls Een hoekje uit het Catshuis Sorgvliet in Den Haag met een schilderij dat de dichter voorstelt. in met zijn beelden onmiddellijk te treffen; hij wist met zijn praktische zin een snaar te treffen in het hart van man en vrouw, van jong en oud. De dichter Westerbaen had gelijk, toen hij van Cats schreef: Een ander dichte diep en hetfbe zijn vermaken Dat hij een klein getal van lezers maar vermaakt; Een kok die sausen vent die vele tongen smaken, Heeft nering in zijn huis wanneer een ander klaagt. JACOB CATS werd .10 november 1577 geboren te Brouwershaven; zijn vader was er een gezeten burger en maakte deel uit van de vroedschap. De vier kinderen wer den opgevoed bij een oom te Zierikzee, want vader Cats hertrouwde met een Franse vrouw en oom voelde er niet voor zijn neefjes en nichtjes te laten verfran sen. In het Zierikzeese huis maakte de jeugdige Jacob kennis met wat hij in zijn latere dichtwerken onophoudelijk noemt: de geijle min. Een dienstmeisje placht met de jongelui nogal te ravotten en ofschoon Cats als tweëentachtigjarige in zijn auto biografie dit gedoe ernstig afkeurde, schijnt hij er op jeugdige leeftijd niet af kerig van te zijn geweest. Op Zierikzee volgde Leiden, waar alweer een huishoude lijke hulp zijn hart verontrustte, zó zelfs dat men een ogenblik dreigde hem een onwettig kind thuis te bezorgen. Maar Cats ontsprong de dans, studeerde braaf lette ren en vooral rechten, verwisselde na enige jaren Leiden met Orleans, waar hij promo veerde en zich verlustigde in de gunst der Franse meisjes. In Den Haag teruggekeerd maakte hij alras naam door een vrouw te verdedigen en vrij te pleiten die van tove narij was beschuldigd. Zijn carrière scheen evenwel te zullen mislukken, doordat hij jarenlang door hevige koortsen werd ge plaagd. Noch een langdurig verblijf in Engeland, noch een reeks van huismiddel tjes verloste hem van die kwaal. Tenslotte raadpleegde hij onder de grootste aarze lingen en gewetenskwellingen een alche mist en zie. een zeker rood poeder (naar alle waarschijnlijkheid kinine) bewerkstel ligde het wonder en genas hem. IN 1603 WERD CATS stadsadvocaat te Middelburg en daar overkwam hem wat hem door zijn biografen en critici altijd zeer euvel is geduid: hij ontmoette er een meisje en dong naar haar hand. Toen hem echter bleek dat haar vader „ter beurs veracht was en banckqueroet gespeelt had", haalde Cats bakzeil en offerde de liefde op aan zijn positie in de stad. Twee jaar later huwde hij de degelijke en niet onbemiddelde Elisabeth van Valckenburg die hem „ten lesten tot Gods Kerck brocht" en hem als lidmaat deed toetreden tot de Hervormde gemeente. Wederom enige laren later legde Cats zijn rechtspraktijk neer en kocht onderge lopen land in Staats Vlaanderen op, dat hij drooglegde en ging bebouwen, een be drijf dat hem geen windeieren heeft ge legd. Pas wanneer hij de vier kruisjes achter de rug heeft, treedt Cats als dichter op. Hij blijkt dan reeds een geoefend verzen schrijver te zijn, maar hoger dan het niveau w,aarop hij begon, is hij zijn leven lang niet gekomen. Maatschappelijk even wel steeg hij in deze periode ras: na voor een professoraat in Leiden te hebben be dankt, werd hij pensionaris van Middel burg, daarna van Dordrecht en tenslotte Raadpensionaris van Holland, het ambt dat Oldenbarnevelt vóór hem had be kleed en dat Johan de Witt na hem zou bekleden. „Godt geeve dat het hem ende den lande zaeligh zij", schreef Hooft, toen hem het bericht van deze benoeming be reikte en uit deze woorden spreekt wel enige twijfel. Een politicus van enige be tekenis is Cats dan ook nooit geweest; zijn beleid was voornamelijk gericht op het vermijden van binnenlandse twisten. Ook als gezant der Republiek in Engeland wist hij weinig te bereiken en hij was blij in 1652 alleambten te kunnen neerleggen, op zijn buiten Sorghvliet in de duinen tussen Den Haag en Scheveningen van het buitenleven te genieten en zijn verzen stroom onbelemmerd te kunnen laten voortvloeien Merkwaardig is vooral zijn toen tot stand gekomen „Twee en tachtigh- jarigh leven", een berijmde autobiografie, opgedragen aan zijn veertien kleinkinde ren, waarin opa onomwonden, openhartig en naïef telkens verhaalt hoe zijn aard van. de jeugd af „genegen was te mallen en dat het vrouwelijck geslacht hem wel heeft bevallen." Wij gaven daarvan reeds enige voorbeelden. Op 12 september 1660, dus nu driehon derd jaar geleden, is Cats rustig ontslapen, drieëntachtig jaar oud. HET IS NIET Dj: BEDOELING in deze korte beschouwing een lange reeks titels van door Cats geschreven dichtwerken op te nemen. Maar geheel mogen ze toch ook niet ontbrekenomdat ze bijvoorbeeld Houwelijck. enige eeuwen lang het wetboek voor het Nederlandse huisgezin, met de fraaie en welsprekende ondertitel: De minstens spreekwoordelijke be kendheid vam Vader Cats zal op 12 september reliëf krijgen bij de officiële herdenking die om 11.00 in de Trèveszaal van het Binnenhof in Den Haag zal worden gehouden. De Maatschappij der Nederlandse Letter kunde heeft deze bijeenkomst belegd tijdens welke prof. dr. L. W. G. Schol ten over Cats als staatsman zal spre ken. De verbintenissen die Cats heeft gehad met Vlaanderen zullen onder werp van het referaat zijn dat door prof. dr. E. Rombauts zal worden ge houden. De litteraire waarde van Cats' geschriften, anekdoten, spreek woorden (door Feith gebundeld, door C'. Busken Huet, Potgieter, Kalff en Derudder besproken en gecritiseerd) zal geëerd worden met een geïl lustreerde bloemlezing uit zijn werk; een andere publikatie is in voorbe reiding, namelijk van gebundelde wetenschappelijke opstellen, waarin Cats' leven en werken worden belicht. Op 12 september worden nog meer manifestaties aan deze nationale fi guur gewijd. In de namiddag wordt op Sorghvliet in Den Haag een ten toonstelling aan hem gewijd geopend. Later op de avond, in het Haags Ge meentemuseum, zal prof. dr. G. A. van Es spreken over „Jacob Cats als moralist en dichter" tijdens een litte raire avond. Een gravure van Jacob Cats door M. Miereveld. Dat is het go.nsche beleyt des echten staets afgedeelt in ses Hooft-stucken, te weten: Maeght, Vryster. Bruyt, Vrouwe, Moeder, 'Weduwe, behelsende mede de Mannelicke Tegenplichten. Daar is voort de T r o u- r i n g h, voluit geheten: ,,'s Werelds begin, midden, eynde besloten in den Trou-ringh met den proef steen van denselven", waarin beroemde verhalen voorkomen als Liefdes Vosse-vel, Het Spaens Heydinnetje, de Mandragende Maegt en talloze andere, door Cats met zijn grote belezenheid en geweldige talen kennis aan tal van vreemde litteraturen ontleend. Daar isdeSpieghelvanden ouden ende nieuwen tijt, een ver zameling van spreekwoorden en zinspreu ken vol wijze lessen over opvoeding, hu welijksleven, maatschappelijke plichten, middelen om de gezondheid te bewaren, ja wat niet al. Huize Sorghvliet in Den Haag, waar op 12 september een aan Cats gewijde expositie wordt geopend. den. In dit opzicht is Cats onuitputtelijk, maar dikwijls ook weinig kieskeurig Een in het vlees gegroeide nagel is voor hem een even aantrekkelijk onderwerp voor bespiegeling als het slachten van een var ken, het trekken van een kies, vlooien in bed, de voor- en nadelen van het zweten enz. Een enkel voorbeeld ter illustratie. Een boer in een tuin, zware pompoenen ziende groeien aan zwakke, voze stengels en kleine, lichte eikels aan forse bomen, acht dit een onjuiste schikking. Dan valt hem een eikel op het. hoofd en maeckt een put in sijnen hoet; Des soo verschiet sijn innigh bloet, En hij seyd': God, vergeeft 'et mij! Ick spreke los en al te vrij, lek spreke teqen uw beleyt, En dat ick segh, heeft geen bescheyt; Want had 'et va mijn sin gegaen, Het ware nu met mij gedaen; Eylaes! mijn onbesuysde hooft, Dat ware van sijn breyn berooft; Ick lage met de neus in 't zant, Alleen door enckei onverstant. En de les luidt: Ghy, stof en asch! ghy, aerden pot! Ghy oordeel vellen over Godt? ONMISKENEAAR IS CATS in zulk werk de voortzetter van de Middeleeuwse dichtkunst, die immers ook in zo sterke mate didaktisch was. Daarbij komt dat Cats in brede-kringen gelezen en genoten kon worden, omdaThij de romantische trek bevredigde naar verhalen uit vreemde lan den, praktische levenswijsheid bood en om dat hij in de volkstaal schreef. „Wij hebben overal", zegt Cats, „ge- poocht te gebrvyken een openbare, een voudige, ronde en gans gemeene manier van seggen, deselve meest overal ghelijck makende met onse dagelickse maniere van spreken, daarin alle duysterheyt, so veel ons doenlick is gheweest. schouwende". Een tenslotte: Cat-- was soms vies en ook wel aan de schuine kant twee trekken die hij gemeen hari met een groot aantal Ne derlanders. Ook die eigenschappen hebben zonder enige twijfel tot zijn grote popula riteit bijgedragen. Busken Huet heeft zeker gelijk als hij zegt dat men Cats lezende veeleer zou wanen aan een boerebruiloft aan te zitten dan te gast te zijn genood bij een Raad pensionaris en Grootzegelbewaarder van Holland, maar hij is onbillijk tevens. Het volk dat hem vereerde, moge dan gesmuld hebben van een aantal vulgariteiten, het heeft hem terecht bewonderd om zijn praktische wijsheid, om de populaire be handeling van gewone levensvragen, om de puntigheid en kernachtigheid van zijn „sinspreucken", waarvan ik slechts enkele kan noemen, zoals: „Nijd bijt, deugd ver heugt, eer is teer, gissen is missen, morgen zorgen, kinderen hinderen. Duidelijk daar mee verwant zijn de tweeregelige rijmpjes als: Het puntje van een gauwe pen Is 't felste wapen dat ick ken, waarbij valt op te merken dat een gauwe pen geen gouden pen is, maar een snelle. Gouden pennen kende men in Cats' tijd nog niet. Is het volgende niet aardig? Soo veel mans zijn in een man Als hij vreemde talen kan. Vele van deze rijmpjes behoren nog tot de volkswijsheid van heden. Men denke aan: Als apen hooge klimmen willen, Dan siet men strax haer kale billen. Doe bij een kleijntjen dickwils wat, Soo wort 'et noch een groote schat. Het beste stuck van 't huys-bedrijf Dat is een goed en hantsaem wijf. Meer kinders sijn er van vreten bedorven Als 'er van honger sijn gestorven. Die hooger klimt als hem betaemt, Valt laeger als hij heeft geraemt. Eet dat gaer is, Drinckt dat klaer is, Spreeckt dat waer is. MEN ZOU BLADZIJDEN kunnen vullen met deze pittige volkswijsheid, evenals men pagina's in Cats' werk kan aanwijzen die onvoorstelbaar langdradig, eentonig en vervelend zijn. Zijn alexandrijnen verra den een zekere gemakzucht en hun een vormig onpersoonlijk ritme heeft zelfs de weinig vleiende benaming: Catsiaanse dreun gekregen. Maar daarnaast dient er kend dat zijn werk aan de eenvoudige lezer juist dat bood aan ontspanning en lering, waaraan hij behoefte had. Het zijn die eigenschappen welke „alle de wercken van Vader Cats" gedurende enige eeuwen tot de tweede huisbijbel van het Nederlandse ge zin hebben gemaakt. Dr. P. H. Schroder IN ZIJN „SINNE- EN MINNEBEEL DEN" is Cats menigmaal op zijn best. Hij toont ons een embleem, een zinnebeeld dus, en omringt dat met toepasselijke gedich ten. Eén voorbeeld: de illustratie toont ons een meisje dat een doosje opent; er vliegt een vink uit. Nu de toepassing: in de eerste plaats is 't met de vink als met de maag dom „die ons so licht ontglijt; Met soecken raeckt 'et wecb. met vinden is 'et guyt". Tweede toepassing in godsdienstige zaken geldt dat matigheid moet worden betracht in het zoeken en uitvorsen van ,,'s Hemels diepe saken". Niet soecken is hier best, niet weten hier verkiest; Die soeckt en vint 'et niet, of die het vint verliest". Maar ook kan het gesloten doosje vergeleken worden met de zwijgende mond: „Wie niet te wijs en is en niet wil schvnen geck, Die spreke niet te veel, soo heelt hij sijn gebreck". En tenslotte zijn het doosje en de vink te ver gelijken met het lichaam en de ziel: „Waerom, o Christenheit, waerom doch hier gevreest? Al velt de doot het lijf, sij maeckt een vrijen geest". ZOALS MEN ZIET: vindingrijk was Cats in hoge mate. Want zulke veel-zinnige korte gedichtjes schreef hij bij tientallen. Een plaatje dat een schildpad voorstelt, in spireert hem tot de volgende zinnebeelden: de verliefde draagt steeds het minnepak; de arme geleerde draagt zijn gehele rijk dom met zich; de mens met slechte begeer ten gaat steeds onder de last zijner boze neigingen gebukt. Typisch voor Cats is dat hij uit de een voudigste verhaaltjes wijze lessen puurt, dat alles in zijn omgeving hem een beeld is en een aanleiding tot vergelijking, de mug die bloed zuigt uit zijn hand zo goed als de slak in haar huisje; de druiventros waarvan de kleinste druiven de zoetste zijn zo goed als de brandnetel die men ste vig moet aanvatten om zich niet te bran- MIJN EERSTE KENNISMAKING met het werk van Geert van Beek een de buut, bestaande uit een viertal gebundelde novellen, dat onder de symbolisch-samen- vattende titel „Een hand boven de ogen" bij Uitgeverij .A A. M. Stols/J. P. Barth verscheen heeft het me allesbehalve ge makkelijk gemaakt om de litteraire kwali teiten van deze ongewone en met een sterk-persoonlijke signatuur geschreven eerstelingen af te wegen tegen hun tekor ten en tot een gemotiveerde slotsom te komen. Het niet geringe aantal van mijn hartgrondige ja's en geprikkelde neens wees erop, dat Van Beek over een even on betwistbaar als gecompliceerd talent be schikt, een krampachtig talent zoals me later bleek, dat zich met- een bittere ernst vastbyt in het gekozen thema en daarbij met een stil fanatisme de tanden in eigen vlees zet, een talent kortom, dat in zijn gedrevenheid at het mogelijke doet om de volle tegenstrijdige persoonlijkheid van de auteur in te zetten, ten profijte en tot schade van zijn schriftuur. Bij een aan dachtig herlezen meen ik verschillende contradicties op het spoor te zijn gekomen, die me kenmerkend en beslissend ten goede en ten kwade lijken voor de eigen-aardige gesteldheid van dit eerste- lingswerk, zowe' wat de thematische in houd als wat de compositorische en stilis tische vorming betreft. Er is iets ste- kends, iets uitoagends in en daarnaast een onverholen zachtaardigheid. Er is een ironie met een bittere nasmaak en er is een hartstoon van warme menselijkheid. Er is een pijnigende zelfkwelling en er is een milde overgave Er is een Sint Fransiscus die de schuldloze dieren liefheeft als crea turen van Gods schepping en er is een Sa vonarola die de gewetenlozen striemt. Er is een haast onverbiddelijk radicalisme dat het zwart bij voorkeur naast het witste wit plaatst en er is een vertroostende deer nis met de mens in zijn zelfstrijd, in zijn strijd met God en om God. Geert van Beek is Katholiek, hij belijdt zijn geloofsover tuiging met de volle zedelijke ernst en gloed van een oprechte vroomheid. Er zou geen reden zijn om van zijn confessie mel ding te maken in een litteraire beoorde ling van zijn schriftuur als hij niet, naar het mij voorkomr, elk woord dat hij schrijft van die confessie zoals ze hem tot het hart en in zijn u erk uit het hart spreekt met een ware ferveur doordrong, met alle implicaties van het onvolledig mens-zijn daaraan verbonden, een zekere opstandig heid. inbegrepen Hij kcin niet anders: hij moet het kwaad zo scherp mogelijk tegen over het goed, de zonde zo fel mogelijk tegenover de zuiverheid des harten, de last van de schuld zo drukkend mogelijk tegen over de onbezwaardheid van een rein ge moed stellen, zó immers spreekt zijn ge loof tot zijn geweten, zo spreekt zijn ge weten in deemoed en rebellie tot zijn men selijkheid. DEZE INNERLIJKE BEWOGENHEID, dit met hart en ziel betrokken-zijn bij het geen hij schrijft, de tegenstrijdigheden die ik daareven aanduidde. dat alles drukt onvermijdelijk een stempel op zijn schrijf wijze, zijn woordgebruik, zijn stijl. Men kan bij Van Bec-k fragmenten vinden van een treffende soberheid, frappante stalen van de moeilijke kunst, van het weglaten en het indirect kenbaar en voelbaar ma ken, en daarnaast (en daartussen zelfs) fragmenten waarin hij zich aan halsbre kende beeldspiaak en een bedenkelije retoriek waagt. Hij kan zinnen schrijven waarin de wooiden als in hout gesneden staan en zinnen waarin het al te lyrische sentiment met zijn zuivere gevoelens aan de haal gaat. Een strenge beknoptheid wordt soms op de voet gevolgd door een verslappende bveedsprakerigheid,. een pun tige ironie sluit niet een haast naïeve sim pelheid uit. „Hij gaat", schrijft Van Beek van een van zijn figuren, „soms open als verkreukte droogpruimen die je in het water legt" Elders heet het: als de rook van aardappelloof over de velden hangt en de goudreinet gretige handen vult, het steeltie moeiteloos van de takken knikt, wat zwerkt die jongen daar dan eenzaam rond" „Gelige aardappelschijven verkneukelen zich in het vet", „berkebo men kriebelen trots hun eerste schaduw op de gevels" -- dergelijke verlitteratuur- de stijlornamenten en poëzie-albumplaat- jes, die ik bij tientallen van nijdige uit roeptekens voorzag, moet men maar zo gauw mogelijk vergeten terwille van de kernachtige passages, die ruimschoots in de meerderheid zijn. TREKT MEN DE BLOEMRIJKE buiten sporigheden, de geforceerde beeldspraak en gemaniereei de zinswendingen af van het geheel, dan rest er een met sterke in nerlijke aandrang geschreven werk, waar van de geladen zinnen treffen door hun menselijke waarachtigheid in de strijd tussen zonde en genade, schuld en verlos sing, verdoemenis en katharsis. Zowel in de eerste en de tweede novelle „Naar buiten kijken" en „Halfstok" als in de slotvertelling „Afscheid van Charley" is zijn thema de mens die gekweld wordt door de uit geloofsoogpunt fundamentele Vervolg zie pag. 2)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1960 | | pagina 17