Grepen uit een vruchtbaar leven :Cv. NEDERLAND HERDENKT THIJSSE ONBEKCWIERD. Fraaie uitgave van Thijsse boek ZATERDAG 24 JULI 1965 Erbij PAGINA TWEE Bezoek BÉ! I hmujjwiw ks'wmiu.iLjwgjMimia (Vervolg van pagina 1) louter voor hun genoegen af en en toe deden. Van vier- (of nog meer) baans asfaltwegen had niemand ooit gehoord. De straatweg Amsterdam-Haarlem was bestraat met klinkers of kinder hoofdjes en pal erlangs liep een smal grijs fietspaadje van carbid-afval. Ge concentreerd werken was in die rustige tijd misschien gemakkelijker dan te genwoordig". Eigenschappen Zo is het proza van Hana veelvul dig bespiegelend van aard. Hana heeft Thijsse goed gekend. Hij geeft in het begin van het boekje een korte opsomming van de meest ken merkende eigenschappen van Thijs se: Een geestelijke reus, met het hart van een kind. Vol van onbekommerde vrolijkheid, onmiddellijk overslaand op ieder die met hem in aanraking kwam. Een wilde fantast (en dat wist hij zelf heel goed!). Grenzeloze optimist. Vol kattekwaad, van de wieg tot het graf. Levensgenieter in de hoogste mate. Meester van de zelfspot. Innig har telijk voor zijn medemensen. Vlot spre ker met zeer eigen woordkeus, zins bouw en gebaar; geestig en ad rem. Soms veel te goed van vertrouwen. On voorstelbaar grote liefde voor al wat leeft in de natuur, samengaand met intense belangstelling en nooit eindi gende verwondering. Slordig in veel dingen die het lijden konden. De goed geefsheid zelf. Geen man-met-twee- linkerhanden, maar toch helemaal geen knutselaar. Financier van de kou de grond zonder enige belangstelling voor geld. Vreugdevol werker van de vroege morgen tot de niet zo érg late avond. Muzikaal. Liefhebber van toneel. En thousiast violist (onverdroten voort- strijkend, ook als het niet helemaal goedging). Gezelligheidsmens. Flink rumoerig, gretig lezer (historische ro mans, literatuur, dichtkunst, maar ook lichte lectuur en detectives). Allerbeminnelijkst, onbescheiden. Ta lenknobbel. Verwoed bridge-speler, vooral op latere leeftijd. Sterk extra vert. Koopziek, in het bijzonder na los lating in boekhandel.s Goed tekenaar. Natuurlijk overwicht. Niet-roker. Ha ter van alle haast. Scherp opmerker. Kon heerlijk van de hak op de tak springen zonder de grote lijn uit het oog te verliezen. Ging grootmoedig voort in het gareel van de allerkeurig ste Hollandse huisvrouw, die zijn echt genote was (wijselijk met de hand op de portemonnee!) Uiterst geconcen treerde werker totdat hij even uit het raam keek en in zijn tuin iets bij zonders opmerkte. Zo kenschetst Hana Jac. P. Thijsse. Hij vertelt in het boekje uitvoerig over zijn levenswerk en een van de belang rijkste onderdelen is wel de beschrij ving van de strijd om de natuurgebie den. Pas na harde strijd en grote in spanning lukt het de Naardermeer te redden en dat geeft de stoot tot de op richting van de vereniging tot behoud van natuurmonumenten. Maar eigenlijk kunen we Thij9se het best eren door hier enkele frag menten uit zijn publikaties af te druk ken. Het zijn twee artikelen uit het blad „De levende natuur", dat hij sa men met E. Heima'ns en J. S. Jaspers verzorgde. Het eerste is een staal van waarneming, het tweede een staal van zijn zorg voor het behoud van de na tuur 2). Bosandoorn „De bosandoorn" geeft een goede in druk van de gezellige stijl waarin Thijsse zijn kennis overdroeg. „Wat is de plantkunde toch een aan gename wetenschap, tenminste som- worden niet toegelaten, misschien een doodenkele die er al stond. We wer ken daarom ook meest met struikge was en hakhout. Dat wordt op sommi ge plaatsen heel dicht gehouden, voor al langs de omtrek. Op gezette tijden wordt er gekapt en zo hebben we dan altijd hier of daar een paar „lichte bosjes", waar een weelderige bosflora zich ontwikkelt. Daar hebben we dan in lente en voorzomer rijk vertoon van sneeuw klokjes, lenteklokjes, anemonen, pri mula's, helmbloemen, vogelmelk, zene- groen, de mooie bosgrassen, kortom Ter gelegenheid van het Thijsse- eeuwfeest heeft de uitgeverij L. J. Veen uit Amsterdam „Het intieme le ven dér vogels" van Thijsse herdrukt. Men heeft er een fraaie uitgave van gemaakt, zodat het werkelijk als een feest-uitgave kan worden beschouwd. Dat blijkt meteen al bij het titelblad, het blijkt ook uit de verdere illustra ties, foto's van de beste vogelfotogra fen. Jan P. Strijbos schreef een voor woord, waarin hij meteen een duidelij ke biografie heeft verwerkt. We zeiden al dat de illustraties in dit boek voortreffelijk zijn. Het is eigen lijk overbodig iets over de tekst te schrijven. Evenals in de andere boeken van Thijsse vindt men ook hier de dui delijke, enthousiaste benadering, het speelse en levensblije karakter. En wat ook nog belangrijk is: achterin het boek vindt men een beknopte biblio grafie van Thijsse's werken. We beve len dit boek zonder voorbehoud aan. alles en nog wat. Van de meeste plan ten aanschouwen we hier de hele le vensgeschiedenis. Wij hebben thans bij de vierhonderd soorten te verantwoor- - De foto links toont het geboortehuis van Jac. P. Thijsse, het Tuighuis in Maas tricht. Rechts een beeld van het Zuidhollands-Utrechts polderland, zoals Thijsse het in de omgeving van Woerden leerde kennen. In het midden ziet men een beeld van de opening van „Thijsses Hof". In het kostelijke boek van Hana wordt beschreven hoe Thijsses grootste voorpret was om tijdens de aanleg-in- grote-trekken op verscheidene plekken kwistig allerlei in de vrije natuur ver zamelde zaden uit te strooien. Dat was altijd al een liefhebberij van hem ge weest, zaadjes van bepaalde planten zomaar eens hier of daar uitstrooien op een plekje waarvan hij meende dat het wel geschikte kansen bood. Op de dag van de opening werd hij in de aula van het Kennemer Lyceum gehuldigd. Daar ontving hij ook de onderscheiding tot officier in de orde van Oranje- Nassau. In de stromende regen werden daarna achter het pannekoekenhuisje opnieuw toespraken gehouden. Thijsse (blootshoofd onder de paraplu) toonde zich hier een onverbeterlijk optimist, toen hij opmerkte dat „de fikse regen buien, waarvan we op dit moment genieten, ons de tuin zo fris en groen vertonen". digen van het broedgebied, allerlei zang en gemoedsuiting, het „slepen" voor de nestbouw, het voeren van de jongen, het rondtrekken van de ouden met de jongen, de vluchtige en meer stabiele wintergasten. met dit verhaal uit 1915, waaruit de grote liefde voor de natuur spreekt, de grote opmerkingsgave en de gave om het eenvoudig te vertellen. Maar gaan wij over tot een tweede fragment. Plantsoenen Een belangrijk stuk van Thijsse is „Instructieve plantsoenen". In dit stuk uit 1941 praat hij over zijn idealen, die voor een groot deel in „Thijsses Hof' zijn verwezenlijkt. Hier volgt het nog steeds actuele artikel: „Op een van de wondermooie dagen omtrent 1 oktober van dit jaar wandel de ik in een „mooi" plantsoen. Alle banken langs het pad waren bezet met mensen, die genoten van het heerlijke weer en van het fraaie uitzicht. Op de kleurige bloemen wemelde het van bonte vlinders. Jammer echter, dat de wandelaars daar niet in het bijzonder van konden genieten, want ze waren van die bloe- menzoom gescheiden door een keurig geschoren gazon, tientallen meters diep en dat mochten ze natuurlijk niet be treden. Midden op het gazon stond een grote uitheemse struik met nogal veel rode bloemen en fraai groen blad, maar er was geen kans, te weten te komen of dat niet soms een goede be kende was uit de koffietuinen van Ja va. Het publiek bekommerde zich er trouwens helemaal niet om. Wanneer ge openbare plantsoenen eens op de keper bekijkt, vooral in on ze grote steden, dan zult ge er vele aan treffen van keurige architectonische aanleg. Zorgvuldig voorzien van fraaie planten, dag aan dag goed onderhou den, maar zonder waarde voor hen, die niet tevreden zijn met een min of meer schilderachtig geheel, met kleur en ruimte, doch ook wat willen beseffen van het tierig leven op onze aarde. Dergelijke plantsoenen zijn niet meer dan vullingen voör pleinen en brede straten. Ik ken er, die geheel af- geheimd zijn met ijzer hekwerk en daar in alleen één zorgvuldig gesloten poort je voor den plantsoenarbeider. Veel goede ruimte en brave arbeid gaat op deze wijze verloren. Dat kan toch wel anders, Ik droom van plantsoenen, waar het publiek, oud en jong, onwetend en ingewijd, het he le jaar door gemakkelijk getuige kan zijn van wat in de loop der seizoenen, te beginnen met 1 januari en te eindi gen met 31 december op het gebied van onze inheemse planten- en dieren wereld te beleven valt. Een plantsoen, waar de stedeling zich gedurende enige vrije uren per week kan inleven in on ze flora en fauna en een goede inlei ding en voorbereiding kan vinden voor een vruchtbaar verblijf in onze be roemde vakantie-oorden. Thijsse's Hof Die droom is reeds voor een groot deel verwezenlijkt in Thijsses Hof. Het is daar ten allerstrengste verbo den, buiiten de paden te gaan. Maar die paden leiden dan ook langs honderden soorten van planten uit bos en duin, en plassenland, niet pedant gerang schikt als in een botanische tuin, maar vrij en vrolijk gegroepeerd in natuur lijke gezelschappen, juist zoals we ze in de echte vrije natuur zien en liefst in zo grote hoeveelheden dat de bezoe ker er vanzelf attent op wordt, niet alleen de mensen, maar ook de insek- ten en de vogels. Voor die vogels be staat ook ruime gelegenheid voor nes telen, niet alleen in nestkastjes, maar ook in boom en struik en riet en ruigte. Dat alles is mogelijk door het stren ge gebod van niet de paden te mogen verlaten. Daardoor is meteen ook het zoeken naar vogelnesten van de baan. We kunnen overigens van het vogelle ven al het andere te zien en te horen krijgen: de velerlei manier om aan de kost te komen, het betrekken en verde- De paden moeten stemmig gehard zijn. Op sommige plaatsen hebben we kleine pleintjes, waar een „excursie" toegesproken kan worden. Gezelschap pen mogen echter niet talrijker zijn dan twintig personen. Ik houd hele maal niet van die massale „natuur studie". Eigenlijk is het éénpersoons werk. Daarom is het goed, dat er lec tuur bestaat over de Hof. Zo beleven wij dan net het omgekeerde van met die kweekschoolmeisjes. Die kwamen van het boek naar de natuur en wij komen van de natuur naar het boek. Het is veel waard, wanneer de Hof gelegen kan zijn in aansluiting met park of bos en ook met de vrije na tuur. Onvoorwaardelijk nodig is dat echter niet. Ik zou er zelfs veel voor voelen het Sarphatiepark in Amster dam in zijn geheel in te richten als „instructief plantsoen". De Hof moet altijd jong zijn. Honderdjarige bomen Levenslang heeft de vriendschap geduurd tussen Thijsse en de Bloe- mendaalse heer Adolphe Burdet. Hij was een Frans-Zwitserse leraar, die na zijn huwelijk met de Nederland se mejuffrouw Van der Vliet in Bloemendaal was komen wonen. De heer en mevrouw BurdetVan der Vliet woonden op „Lindenheuvel". De Kennemer Duinen tussen Am sterdamse waterleiding en Duin en Kruidberg waren het eigendom van mevrouw Van der Vliet, de moeder van mevrouw Burdet. De heer Bur det ontwikkelde zich tot een ver maard vogelfotograaf en trok voort durend met Thijsse mee. Het ex-libris van Thijsse. den. Tot slot maak ik nog de opmer king dat ik in de tijd dat de Hof be staat veel waarnemingen heb gedaan, die totaal nieuw voor mij waren en waarover in de boeken weinig of niets te vinden was. Ik hoop dat het Plant soenwezen ook deze richting uit wil. Toegewijde bioloog-pedagogen zijn er wel genoeg en de tuinarchitectuur vindt hier weer eens een aardige toe passing." Aldus Jac. P. Thijsse. In structieve plantsoenen zijn nog geen gemeengoed geworden in de steden. Maar gelukkig is in de vorm van „na tuurpaden" hier en daar toch al veel bereikt. Kees Maas 1) Feest in de natuur" door Kees Hana (Van Holkema en Warendorf, Amsterdam). 2) Fragmenten uit de Thijsse-bloemlezing „De levende natuur" (Ploegsma, Amster dam). ontwikkeld. Indien ge nu op een zon nige middag een onderzoek naar die honing gaat instellen, dan vindt ge meestal niets en daarom was ik nu maar in de vroegte gegaan om eens te kijken wat er zou gebeuren. Al afwachtende tekende ik meteen wat oude en jonge bloemen en ik moet erkennen, dat de vogels behoor lijk voor afleiding hebben gezorgd, 't Is nu de tijd van de rondzwervende families; in de anderhalf uur, die ik bij de andoorns doorbracht, kreeg ik bezoek van hele gezinnen, van twee roodborstjes, een roodstaartje, twee zanglijsters, een merel, een winterko ninkje (die had acht jongen bij zich), drie pimpels, een goudhaantje en een heggemus allemaal dankzij de vogelbe scherming op de grote buitenplaatsen". Het is verleidelijk om door te gaan de bloeiende goudhaver de grasbloem leerden kennen als een gemakkelijke bloem. Haast alle bomen en struiken van Nederland waren op hun mooist, de rozen vertoonden hun bloem van gisteren en hun bloem van heden, de nachtegalen zaten te zingen en te kij ven bij bank 11 en het molenaartje klepperde in de ligusters. „Zo'n Hof moesten we bij ons in de stad ook hebben", zei een van de jongedames, „en dan van de eerste klas af, telkens een uurtje daarheen." Ja, en de lagere school ook telkens een uurtje erheen, en de kinderen met hun ouders, en de jongelui boven de veertien jaar op hun eigen houtje. Maar aan één zo'n Hof heeft jullie grote stad niet genoeg. Er moeten er minstens een dozijn zijn, verdeeld over de om trek van de stad, liefst ook enige in het centrale gedeelte. Het zou gemakkelijk kunnen. De er varing heeft geleerd, dat we op een stuk van twee hectaren voldoende ge legenheid hebben om al dat moois en heerlijks te vertonen. Eén goede vlij tige plantsoenarbeider kan de zaak in orde houden met medewerking van een toegewijd bioloog-pedagoog. Er moet een spaarzaam, maar juist ge bruik worden gemaakt van hark en schoffel, van zeis en bijl. Verwildering kunnen we slechts toelaten in de vo gelbroedplaatsen. Maar de heesters en bomen moeten niet met blote benen staan. De Hof moet omgeven zijn met een stevig hek en alleen toegankelijk op bepaalde tijden en dan moet de plantsoenarbeider voornamelijk toe zicht uitoefenen. mige onderdelen ervan. Daar zit ik nu op een vroege junimorgen tegen een dikke den geleund midden in de bloei ende bosandoorns, waarmee ik al sinds lang een appeltje te schillen heb. Ik heb al eens meer verteld, dat de levensgeschiedenis van onze gewone planten nog lang niet in alle bijzonder heden bekend is en dat ge gerust de eerste de beste te pakken kunt nemen met de zeer gegronde hoop, dat ze iets nieuws te vertellen heeft, voor u per soonlijk tenminste. Want doorgaans, als je zo'n bijzonderheid hebt „ontdekt", blijkt toch bij nader onderzoek, dat een ander u al voor is geweest, maar dat is helemaal niet erg. De meeste kans op succes hebt ge, wanneer ge uw bloemen observeert gedurende alle uren van de dag en gedurende zoveel mogelijk dagen van het jaar. Het is natuurlijk allemaal mooi en goed, om planten te verzamelen en te determi neren, maar dat is eigenlijk toch maar het allereerste begin van het leren ken nen van zo'n plant. Toch geeft het determineren op zich zelf ook al zeer nuttige aanwijzingen en nu was het de „haarkrans" binnen in de kroonbuis, het onderscheid tus sen Stachys en Betonica, die mïj in dertijd tot de nadere beschouwing van onze mooie bosplant heeft gebracht. Het heet dat die haarkrans, die ook bij de dovenetel voorkomt, de honing be schermt tegen verdroging en tegen on genode gasten. Die honing zelf wordt afgezonderd door de honingklier, die aan de voor-, of, zoals ge wilt, aan de onderzijde van de bloem het sterkst is Thijsse bij de opening van Thijsse's hof. De betrekkingen tussen de insekten en de planten laten zich ook gemakke lijk bestuderen langs de paden, bij de planten, die tot borsthoogte of tot kop- hoogte reiken, zelfs in bijzonderheden en gebruik makend van de loep als dat nodig mocht zijn. Dit jaar, op een mooie junimor gen, kreeg de Hof onverwacht be zoek van een hoogste klasse van een kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen uit een van onze grootste steden. Het waren meest meisjes. Ze kenden hun biologie heel aardig uit het boek en de schoolpla ten, maar stonden nu nogal vreemd te kijken tegenover de werkelijkheid. En nu had je de vreugde moeten zien, toen papier en drukinkt omgezet werden in levende wezens. Alle bo vengenoemde kunsten werden vertoond en het wonder gebeurde, dat zij aan

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1965 | | pagina 14