Gesprek met twee WOODBR OOKERS
Alleen wie niets
te zeggen heeft,
valt door de mand
Maarten Kloos (lid van Jeugdorkest)
over Bijvancks Opstandingsbeweging:
Jammer, zo'n interview net nu
Haarlem begint los te komen"
I
BONT MUZIEKBOEK
Wat zijn de
Woodbrookers
APRIL
1969
ZATERDAG
(Van onze kunstredacteur)
BENTVELD Voor mijn bezoek aan de „Arbeiders
Gemeenschap der Woodbrookers" in Bentveld beston
den een paar aanleidingen. Ik had gehoord dat er een
werkweek over modern toneel gehouden zou worden.
Sjoerd Biersma, die mij dat vertelde, is oud-leerling
van de Rotterdamse sociale akademie. Hij en mejuf
frouw Jules Sol, die dezelfde opleiding in Eindhoven
volgde, zijn „cultureel werkers" en sinds augustus
cursusleiders bij de Woodbrookers. Ik wilde van hen
te weten komen, wat de sociale akademies verstaan
onder cultureel werk en wat de concrete vorm is, die
dat werk in een vormingscentrum als dat der Wood
brookers aanneemt. Het leek me niet te ver gezocht
om uit het gebruik in nauw verband van de woorden
„sociaal" en „cultureel" te besluiten dat dit werk be
oogt een groter deel van de bevolking te bereiken dan
zich meestal bij de cultuur betrokken voelt. En een
vergroting van het cultureel geïnteresseerd publiek
zal zijn weerslag hebben op de cultuur zelf.
W. J. Lukkenaer
ff
IN WOODBROOK bij Birming
ham probeerde de Quaker Randell
Harris omstreeks '1900 de maat
schappelijke hokjesgeest te door
breken door ontmoetingen te orga
niseren van mensen met verschil
lende geloofsrichtingen, politieke
overtuigingen en uit verschillende
maatschappelijke Iqgen. Studenten
uit Leiden namen aan die gespreks
groepen deel en vormden in 1908
een reünistenvereniging in Neder
land. Uit de werkbijeenkomsten
van die oudcursisten ontstond in de
Achterhoek het centrum Barchem.
Deze Nederlandse tak van de Wood-
brookers had van begin af aan geen
Quaker-achtergrond, al zijn belang
rijke trekken van het Engelse werk
overgenomen. Een daarvan is, dat
het niet gaat om vrijblijvende ont-
fnoetingen zoals bijvoorbeeld de
volksuniversiteiten organiseren: in
het Woodbrookerswerk wordt juist
over de knelpunten gediscussieerd.
IN 1919, vijftig jaar geleden, nam
men in Bentveld een nieuw, voor
die tijd baanbrekend, initiatief: een
confrontatie van christendom en so
cialisme. Er werd met name onder
de arbeiders gewerkt, wat de naam
der Bentveldse vestiging verklaart.
In de werkeloosheidsperiode gaf
men de eerste cursussen. Directeur
was Marx-kenner dr. W. Banning
Na de oorlog was een belangrijk
deel van de doelstelling gereali
seerd. Niettemin bleef het ontmoe
tingscentrum, dat niet aan partij of
kerk gebonden is, gehandhaafd om
christendom en socialisme kritisch
te begeleiden. Sinds de oorlog wordt
het werk door de overheid gesubsi
dieerd. Directeur is nu dr. A. van
Biemen.
Rond 1950 kwam men op het idee
werkweken voor scholen te houden
Gekozen werden scholen die men
sen opleiden voor een pedagigische
situatie: kweekscholen, sociale aka-
demies en nijverheidsopleidingen.
Daarnaast zijn er weekend- en
avondcursussen voor bijvoorbeeld
vakbondsbestuurders en kaderfunc
tionarissen van de Partij van de
Arbeid.
Welke rol speelt de cultuur in
uw werk?
„Een van de dingen die wij hier doen
is het creatieve spel, dat je overigens
beter geïmproviseerd spel kunt noe
men. Vergelijk het met tekenles. Vroe
ger liet de leraar je een vaas nateke
nen, nu moet je maar beginnen en
zien wat er uit komt. Zo was het vroe
ger met toneel ook: je speelde een
verhaaltje na dat al bestond. Wij
laten improviseren en menen dat we
daardoor dichter komen bij wat toneel
eigenlijk is. Toneel is nooit een tekst.
Een tekst is hoogstens aanleiding.
„Een van de vormen die wij toe
passen is het „inspeelspel". De deel
nemers staan in een kring. Wie in
de kring stapt moet spelen. Iedere
nieuwe speler moet een andere wen
ding aan het spel geven, zodat er tel
kens een nieuwe situatie ontstaat. Spe
lers die in zo'n nieuwe spelsituatie
niets meer te doen hebben gaan weer
buiten de kring staan".
„Een voorbeeld. Iemand begint „het
ontbijt" te spelen. Een tweede stapt
in de speelruimte en maakt er een
„ontbijt voor patiënten in een zieken
huis" van. De volgende rijdt in een
auto voorbij het ziekenhuis en speelt,
dat hem een verkeersongeluk over
komt. Daardoor dwingt hij twee an
deren, hem het ziekenhuis binnen te
dragen. Daar gaat iemand een hart
transplantatie op hem uitvoeren, waar
bij natuurlijk de ontbijtsituatie weg
valt en een paar spelers afvallen. Voor
de transplantatie is een lijk nodig. Dat
komt er. De transplantatie vindt plaats
maar mislukt: Een tweede dode. De
volgende speler maakt er dan een
begrafenis van".
Is het de bedoeling zoiets vast te
leggen?
„Nee. Het leuke ervan is juist, dat
het zo uniek is".
Heeft het volgens u verband met
„kunst"?
Wij geven er niet de naam kunst
aan. Er zijn wel parallellen met wat
bijvoorbeeld Teater Terzijde doet;
verder met pop-art en met free jazz".
Hebt u dit werk aan de sociale
akademie geleerd?
„We zijn daar opgeleid om zulke
dingen, die door anderen worden ge
daan, te kunnen beoordelen. Daarom
hebben we ze op school zelf ook moe
ten doen. Onze opleiding is interdisci
plinair en niet in de eerste plaats
praktisch. Voor muziek, spel, handen
arbeid en pantomime kiezen we spe
cialisten. Wat je op de sociale aka
demie wel grondig leert is het werken
met groepen. Hoe je in het groepspro
ces, dat voortdurend verandert, leiding
kunt geven".
Wat is het doei van uw werk in
het Woodbrookershuis?
„Persoonlijkheids- en maatschappe
lijke vorming. Eigen aan dit centrum
is, dat je altijd wijst op de konse-
kwenties voor de maatschappij. Als
we het bijvoorbeeld met een school
klas over democratisering van het on
derwijs hebben, proberen we concreet
aan te geven, wat de cursisten daar
in hun situatie aan kunnen doen. Voor
die vorming maken we gebruik van
een thema, dat echter geen doel, maar
middel is. Het wordt door de cursis
ten gekozen. Zoals nu het moderne
toneel".
De sociale akademie omvat ver
schillende opleidingen. Hoe staan die
tot elkaar?
„Allereerst is er het sociale werk,
bedoeld voor het oplossen van maat
schappelijke problemen, waaronder
ook noodsituaties, of het voorkomen
van noodsituaties. Bij het culturele
werk is nooit sprake van een noodsi
tuatie. Het dient om de situatie waar
in de mensen zich bevinden te verhel
deren. Dat is een werk dat nooit
wordt afgerond. Verandering van de
situatie wordt niet vooropgesteld. Dat
is wel het geval bij de derde soort so
ciaal werk, het opbouwwerk. Ook daar
worden gespreksgroepen gevormd,
maar de mensen die daaraan meedoen
worden ervoor uitgenodigd als verte
genwoordiger van een groep. In nieuwe
stadswijken bijvoorbeeld kan zo'n ge
sprek leiden tot het inrichten van wijk-
opbouw-organen. Dat gebeurt nu in de
Amsterdamse Bijlmermeer".
Wat denkt u dat het gevolg van
het sociaal-cultureel werk kan zijn
voor de kunst eri haar beoefenaars?
„Een bepaald soort kunstenaars zal
er door onttroond worden. Die konden
tot nu toe alles voor kunst verkopen.
Dat wordt wat moeilijker. Als je zelf
eens wat probeert leer je beter de
waarde onderscheiden van wat een
ander doet. Je gaat dan vanzelf ho
gere eisen stellen aan de vakman. Dat
is goed, het publiek denkt nog te veel:
die kunstenaar kan het en wij niet.
Het experimentele toneel bijvoorbeeld
vraagt geen publiek dat apathisch
zit te kijken. Haal gerust de kunste
naars van de verhoging af waar ze
niet op horen. Laat zien dat het ge
wone mensen zijn en zorg dat de men
sen lol krijgen in culturele dingen. Al
leen kunstenaars die niets te vertellen
hebben vallen door de mand. Dat is
dan erg jammer, maar dat weten we
dan meteen erg goed".
lfinnnnfiannnnf*nnnrm-r-M",",>"'—
Maarten Kloos, „spelend" op zijn cello-in-kist.
(Van t>nze kunstredacteur)
HAARLEM Twee weken ge
leden publiceerden wij het verslag
van een gesprek met de Heem-
steedse musicus Henk Byvanck,
voorvechter van een „opstandings-
beweging", die de eeuwige waar
den in de muziek weer een kans
wil geven en „voor het gevoel on
verstaanbare" experimenten af
wijst. De overheid zou onverstaan
bare muziek geen kans moeten
geven, aldus de heer Bijvanck, die
verder zei, dat „het muzikale ge
weten" bij het onderscheiden van
muziek in verstaanbaar en niet-
verstaanbaar de doorslag moest
geven. Het vergif der onverstaan
bare muziek moet volgens hem
worden uitgeroeid. Miljoenen hon
geren volgens Bijvanck naar een
muziek, die weer aansluit bij de
eeuwige waarden der traditie.
Onder die hongerenden zijn naar
zijn zeggen veel leden van het
Haarlems Jeugdorkest. Eén van
deze leden reageerde spontaan
negatief op de uitlatingen van de
heer Bijvanck. Het is de student
bouwkunde Maarten Kloos. cellist
niet alleen in het Haarlems Jeugd
orkest, maar ook in het Amster-
dams Studenten Kamerorkest, dat
zich uitsluitend aan de door Bij
vanck verfoeide experimentele
muziek wijdt.
„HET IS VERVELEND dat zo'n in
terview gepubliceerd wordt net op het
moment dat Haarlem een beetje begint
los te komen. Er is de laatste tijd
onder de Haarlemmers die zelf muziek
maken een kleine groep ontstaan met
wat meer belangstelling voor experi
mentele muziek. Met name zij die vorig
jaar naar het Ives-concert geweest
zijn. Het geweldige van Haarlem is,
dat het cultureel niet wordt wegge
drukt door Amsterdam. Je hebt hier
een enorm muziekleven, een groot mu
zikaal publiek. Maar om, zoals de
heer Bijvanck doet, de experimenteel
gezinden onder dat publiek niet-muzi-
Kaal te noemen is te gek, dat is nau
welijks onder woorden te brengen".
„In de groep die openstaat voor
moderne muziek tref je verschillen
de soorten belangstelling aan. Een
deel ervan wil alles horen, wil op de
hoogte zijn van wat er is. Een ander
deel denkt mee, vraagt zich af: waar
gaat die muziek naar toe. Eén ding
hebben ze gemeen: ze zijn niet be
zorgd. Je bent nu eenmaal niet be
zorgd over iets waar je zelf mee be
zig bent. De bezorgdheid van mensen
als Bijvanck komt voort uit het ge
voel dat ze het niet helemaal meer
kunnen bevatten, dat ze er niet bij
kunnen".
„Volgens Bijvanck is muziek een
kwestie van gevoel. Dat is het natuur
lijk ook, maar niet op de manier waar
op hij het stelt. Hij zegt: het kan mij
niet ontroeren, dus kan het niemand
ontroeren.
„Dat interview met Bijvanck had
gewoon niet geschreven moeten wor
den. Er zijn altijd mensen die andere
dingen willen dan er al zijn. Die
komen altijd in conflict met de men
sen die net zo heerlijk waren gewend
aan wat er al was. De experimentelen
zoeken gewoon op hun manier. Wat ze
vinden wordt uitgevoerd en meteen
voelen de anderen zich belaagd. Ik be
grijp niet waar dat uit voortkomt. Alle
experimentele componisten zullen toe
geven dat de tonale muziek nooit zal
verdwijnen, altijd uitgevoerd zal blij
ven worden. Maar daarom is zij nog
niet alleen-zaligmakend".
„Waarom moet zo'n conflict in de
krant. Ik vind het geen nieuws, het
is de gewoonste zaak van de wereld.
Wie dien je er mee om de meest reac
tionaire mening in de krant te zetten.
Dat draagt niets bij tot een ontwikke
ling die toch doorgaat".
Maarten Kloos laat reacties zien op
de Beethoven-beweging van de Fran
se cellist Paul Tortelier, een bewe
ging die ongeveer hetzelfde nastreeft
als Bijvanck.
„Tortelier is een begenadigd muzi-
cus. Het was een grote klap voor mij
dat deze vent opeens met zo'n mening
op kwam draven".
Bruno Madema: „Ik vind dat zó
treurig en acht het cultureel niveau
van zulke formuleringen van Tortelier
zo ver beneden nul, dat iedere dis
cussie is uitgesloten".
Maarten Kloos: De experimentelen
slaan geen kloof tussen nu en vroe
ger. Wat ze doen zou niet mogelijk
zijn zonder wat er vroeger gedaan is.
Het is volkomen nonsens wat Bij
vanck beweert. Wat hij zegt: „We wil
len terug naar een kunst van mense
lijkheid en broederliefde", dat is een
loze kreet. Hij zal niet duidelijk kun
nen maken wat er onmenselijk is
aan de experimentele muziek. Alles
wat door mensen gemaakt wordt is
menselijk. Als hij dat niet ziet moet
hij de oorzaak bij zichzelf zoeken. Als
zulke mensen iets horen dat ze niet
begrijpen zoeken ze de oorzaak on
middellijk bij wat ze horen. Ze pro
jecteren hun eigen onvermogen".
„Bijvanck zegt ook: „de componisten
moeten rekening houden met het mu
zikale publiek". Ook die mening is
weer zo op hemzelf gericht. Hij vindt
dat de componisten rekening moeten
houden met hem, omdat hij muzikaal
is, de anderen niet. Dat is honds arro
gant. Ik geloof helemaal niet dat de
componisten rekening moeten houden
met het publiek. Een componist moet
muziek maken zoals hij vindt dat het
moet. Je werk wordt dualistisch als
je bijvoorbeeld probeert, reacties van
recensenten er in te verwerken".
„Ik geloof persoonlijk niet zo erg,
dat je per se begrepen moet worden
Het is natuurlijk fijn om enthousiaste
reacties te krijgen, maar de eigen ont
wikkeling gaat voor. Iedere componist
heeft zijn eigen ontwikkeling. Hij moet
zijn eigen criticus zijn".
U bent lid zowel van een modern
als van een niet-modern orkest. Zijn
er verschillen in opvatting bij die
twee?
„Het Haarlems Jeugdorkest is ont
staan uit een groep mensen die graag
gezellig samen wilden spelen. Er
waren dus twee motieven: de muziek
en de gezelligheid. Bij een meerderheid
van het jeugdorkest bestaat de mening
dat hedendaagse muziek onspeelbaar
is. Toen ik zeventien was en bij het
orkest kwam verlangde ik er nog hele
maal niet naar om moderne muziek te
spelen, maar ik ben er van overtuigd,
dat ik het erg leuk had gevonden als
ik er toen al mee was begonnen".
„Het Studenten Kamerorkest toont
met iedere uitvoering aan, dat die
muziek voor amateurs bereikbaar is".
Daarom alleen al heeft dat orkest
reden van bestaan."
„Er blijft een kloof: liefhebbers van
de nieuwe muziek willen met plezier
oude muziek spelen. Andersom is dat
niet zo, ze willen het niet eens pro
beren".
„Het Studentenorkest is het enige
Nederlandse orkest dat zich uitsluitend
aan deze muziek wijdt. Daarom zijn
er ook veel leerlingen van conserva
toria lid van".
Wat is volgens u de consequen
tie van de theorieën van Bijvanck?
„Hij zegt dat „die minderwaardige
kunst moet worden uitgeroeid". Dat
deed me direkt denken aan Hitiers
„Entartete Kunst". Ik geloof dat deze
man niet overziet wat de consequen
ties zijn van wat hij hier ze<*t VprHer
Het Bentveldse huis van de „Ar
beiders Gemeenschap der Wood
brookers".
.juuuurnrmnmn"
„OVER SMAAK valt best te twis
ten, en het is zelfs nuttig om dat eens
te doen", vindt Wolf-Eberhard von
Lewenski. Zijn ruim driehonderd blad
zijden tellend boek „Musik wieder
gefragt" (uitgeverij Claassen, Düs
seldorf) is er het bewijs van dat dit
een hele tijd kan worden volgehouden
zonder vervelend te worden.
De Darmstadter muziekcriticus Le-
winski is in Duitsland geen onbekende
figuur, dank tij zijn medewerking aan
verschillend» kranten en periodieken,
en ook aan radio- en televisieprogram
ma's. In zijn onlangs verschenen boek
heeft hij een aantal van zijn artikelen
en interviews gebundeld.
Van figuren als Clara Haskil of ïftmri
Richter tekent Lewinski portret
ten die gemakkelijk leesbaar zijn, en
bovendien boeien. Dit vooral door de
menselijke kant die hij telkens naar
voren haalt.
Het hoofdstuk over Richard Strauss,
evenals de beide vorige geen interview
vraagt meer concentratie en gedé-
tailleerder vakkennis van de lezer.
Toch vindt ook de niet-vakmusicus
hier een aantal opmerkingen die hem
wat dichter tot deze „stijl-jongleur"
kunnen brengen.
Interviews zijn er onder meer te
vinden met Henze, die er plezier in
blijkt te hebben zijn interviewer wat
belachelijk te maken, en met Günther
Rennert, de intendant van de Beierse
Staatsopera
Voor het primair culinaire theater
ziet Rennert geen toekomst meer, en
hij constateert met vreugde dat de
topzangers er in de laatste tijd weer
meer toe neigen om wat minder te
reizen, teneinde bij een bepaald ope
rahuis iets te helpen opbouwen. Meer
ensemble-opvoeringen dus, die wat
meer diepgang zouden kunnen krijgen
als de hoofdrollen niet bij elke opvoe
ring door andere personen bezet zou
den zijn.
Soms heeft Lewinski met ver
schillende interpreten een gesprek
over hetzelfde onderwerp, bijvoorbeeld
de Mozartstijl van vandaag, dan weer
laat hij de musici met rust en praat
over de zin en onzin van de muziek
kritiek of over de psychologie van het
applaus: „Eigenlijk zou er een aparte
vorm van applaus gevonden moeten
worden, om de reactie van het publiek
op het kunstwerk te onderscheiden
van de reactie op de interpretatie."
De tweeëndertig hoofdstuken hééft
de schrijver onder de noemer „ge
dachten en gesprekken over het he
dendaagse muziekleven gebracht.
Hij bedoelt hiermee uiteraard het in
ternationale muziekleven, en spreekt
niet alleen over toestanden in Duits
land. Maar het is duidelijk dat de
hoofdstukken oorspronkelijk voor ver
schillende kranten, en zowel voor de
radio als voor het massa-publiciteits
medium televisie zijn opgezet: hoewel
dat gene wat er gezegd wordt vrij we1
in elk hoof.'.stuk de moeite waard is,
is de manier waarop het wordt gezegd
de ene keer veel bevattelijker dan de
andere. Enkele behandelde onderwer
pen zijn geschikt voor de normaal-ge
ïnteresseerde leek, maar de meeste
vragen een meer dan gemiddelde mu
zikale background.
miwwvwfwmmwmwwwwwwww*
vergelijkt hij zich met Tortelier en
dat vind ik een heel erge fout. Tortelier
zegt, geestverwanten te verzamelen
om daarmee te trachten het hem ver
trouwde milieu te bewaren, terwijl Bij
vanck er op uit is alles wat hem miet
zint te vernietigen. Dat is het ver
schil tussen die twee soorten behou
dendheid".
„Zijn angst voor de experimentele
muziek is overigens niet erg gegrond.
Het Nederlandse muziekleven is over
wegend niet-modern. Wel maken zulke
heftige reacties de experimentelen tot
een kliek; je isoleert ze er mee. Als de
modernen zoals nu gebeurt reageren
met „dat is te onbenullig om te reage
ren" ben je weer een stap verder naar
het isolement. En dat terwijl ze met
dingen als het „politieke concert" in
Carré hebben geprobeerd uit het iso
lement te komen".
„De radio schept op het ogenblik
een wat beter klimaat voor de expe
rimentelen. De radio heeft én belang
stelling én geld. Wat Han Reiziger van
de VPRO samen met Peter Lohr doet
de kamermuziek-concerten, dat is vooi
Haarlem zeer belangrijk".
„Waar het om gaat is niet oud of
nieuw. Het enige dat mag tellen is
kwaliteit. En om die te bewijzen moet
ieder nieuw werk minstens een twee
de kans krijgen."
W. J. Lukkenapr