Nederlands eerste 125 jaar geleden geboren EEN RUSTVERSTOORDER socialist VIEOISIIND. f MEDEBl SDAP bulletin' RECHT VOOR ALLE VRIJDAG 31 DECEMBER 1971 Erbij mrmrmnrnmmrm, wn/nnmmmri won wmrnn werd als zoon van een predikant, Onverstandig „Overbodig maken' A narchist In de Kamer Vrees voor ontslag Ferdinand Domela Nieuwenhuis werd als zoon van een predikant, later hoogleraar in de theologie, geboren op 31 december 1846, nu 125 jaar geleden. Men kan de datum als een symbool beschouwen: het kind richtte zijn eerste blikken op een nieuw jaar, op een nieuwe tijd. De man zou dat zijn leven lang blijven doen. In deze familie van dominees lag het voor de hand dat de zoon ook theologie zou studeren en zo geschiedde. In 1870 werd hij beroepen te Harlingen en vol geestdrift begon hij aan zijn werk dat hij later omschreef als: de opheffing des volks met het voorbeeld voor ogen van de grote meester, wiens beeld Thorwaldsens bekende schepping ook in latere jaren zijn plaats op Nieuwenhuis’ bureau be hield. Van Harlingen werd de jonge, geestdriftige en welbespraakte pre dikant naar Beverwijk en vandaar in 1875 naar Den Haag beroepen. Hij was toen al „modem” geworden, wat ten duidelijkste bleek toen hij wei gerde op Hemelvaartsdag te preken: die dag had voor hem alle reden van bestaan verloren, want dat Jezus lichamelijk in de hemel zou zijn opgenomen, was voor de modemen nog slechts een vrome legende. Maar wie verder keek, zag dat de „afdwalingen” van de jpnge predikant verder gingen. Reeds in De Gids van 1872 bepleitte hij arbitrage bij internationale verwikkelingen en de onafhankelijkheidsverklaring van onze koloniën. Het zal dan ook weinigen verwonderd hebben dat hij enige jaren later brak met kerk en geloof, zich openlijk tot het socialisme bekende en zich volkomen richtte op de belangen van de medemens „want heeft men de hemel hiernamaals losgelaten, dan blijft de denkende mens niets anders over dan de aarde te maken tot een hemel”. Sprak hij aanvankelijk nog van humanisme en humaniteit, onder invloed van de grote revolutionaire denkers werd hij meer en meer de agitator van het atheïsme. Het geloof aan God had plaats gemaakt voor een onvoorwaardelijk geloof in de mensheid en de in haar schuilende krachten. Die mensheid wakker te schudden, haar te bezielen, haar te doen geloven in haar eigen kracht, dat was de taak die van nu af zijn levenstaak zou worden. <fi U Donderdag 29 Svplemher, BE KERK. Ferdinand Domela Nieuwenhuis i Ui van hij, drie A Het oefent Nieuwenhuis heeft in de gevangenis afschuwelijke maanden doorgebracht, maar hij had zich voorgenomen niet te klagen. Zelfs behield hij zijn zin voor humor. In zijn cel hing de spreuk: Wie in oprechtheid wandelt, wandelt zeker. Die tekst zou, zei hij tot de gevange nispredikant beter kunnen luiden: Wie in oprechtheid wandelt, wandelt zeker de gevangenis in. Het grapje werd niet gewaardeerd. hij gedaan wat hij kon. Als dat niet tot resultaten leidde, kan het hem niet worden verweten. fffOrrOfH/nffffft uit. Voeg daar nog bij al wat Nieu wenhuis in die jaren publiceerde aan artikelen, boeken, vertalingen en bro chures, voeg er de uren van studie bij en de talloze besprekingen met geest verwanten, het redacteurschap van Recht voor Allen, het blad dat hij had opgericht onder de zinspreuk: Alleen wie de vrijheid van anderen liefheeft is zelf de vrijheid waard, en ge zult eerbied en bewondering voelen voor de werkkracht en het arbeidsvermogen van Nieuwenhuis gedurende een lange reeks van jaren. Wie zich een beela wil vormen van het leven der arbeiders in de tweede helft der negentiende eeuw leze maar eens Theun de Vries’ roman Stiefmoe der Aarde. Wij die gewend zijn aan wat wij de welvaartsstaat noemen, kunnen ons nauwelijks het ellendige lot voorstellen van de fabrieksarbeiders in de steden en van de boerenarbeiders ten plattelande die in die jaren soms zestien uur per etmaal werkten tegen een hongerloon, maar nauwelijks be seften hoe mensonterend hun bestaan was. Wij mogen niet aannemen dat de eigenaars der fabrieken en der grote boerenhofsteden toen allemaal gierige en hebzuchtige schurken waren, maar het blijft toch onbegrijpelijk dat zij gebruik maakten van zo iets afschuwe lijks als kinderarbeid, om nu maar één misstand te noemen. En het is wel duidelijk dat er slechts één man be hoefde te komen die op eenvoudige, voor de ongeoefende hersenen der ar beiders begrijpelijke wijze uiteenzette dat zij het slachtoffer waren van een verderfelijk systeem om hun slaafse onderdanigheid te doen verkeren in bittere wrok en verbeten opstandig heid. De man die deze gevoelens in de Nederlandse arbeidersklasse heeft wak ker geroepen, was Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Vandaar de verering, de aanbidding der verpauperde massa voor „us ferlosser” vandaar de afkeer, de haat der gegoeden, vandaar vóór alles hun vrees. Misschien is die nooit duidelijker tot uitdrukking gekomen dan in 1872 tijdens het congres der Internationale in Den Haag. Toen raadde een der kranten in volle ernst de moeders in de residentie aan haar kinderen in die dagen, geen gouden oorbelletjes te laten dragen, nu in de stad zo’n bende plunderaars en brand stichters aanwezig was. Toen Domela Nieuwenhuis na zeven maanden „zakkies te hebben geplakt" op 31 augustus, de verjaardag van het prinsesje, door Willem III begenadigd werd, laaiden de gevoelens die in zijn duizenden aanhangers voor hem leef den op tot een hoogte die niemand had kunnen vermoeden. Uit het oogpunt van politiek had de regering niets o-n- verstandigers kunnen doen dan Nieu wenhuis aan het volk teruggeven, zoals hij uit de cel kwam: vermagerd, bleek, kaalgeschoren. De vreugde over zijn terugkeer werd nu getemperd, bijna weggenomen door de haat tegen hen die de geliefde leider dit hadden aan gedaan. Op de welkomstvergadering op 2 september 1887 zei een arbeider, toen de ex-gevangene de zaal binnenkwam, terwijl de tranen hem in de ogen sprongen: „God. .vee. .domme, is dat Nieuwenhuis?” En hij vertolkte de ge voelens van verbittering en wrok van tallozen. In zijn Dageraad der Volksbevrijding heeft Vliegen, de sociaal-democraat, aanvankelijk bewonderaar, later felle tegenstander van Domela, een beeld van zijn vijand geschetst. Hij verklaart de invloed van de volksmenner want zó zag hij hem uit eigenschappen: zijn physieke kracht, zijn zelfbeheersing, zijn uithoudings vermogen. Zijn hoge gestalte geeft een indruk van zachtheid en kracht tege lijk. Niemand kan zich voorstellen dat hij ooit het hoofd zou buigen voor een bedreiging of een pas sneller lopen voor enig gevaar. Zijn Jezus kop steekt boven elke massa uit. Zijn dwepersogen staren in extase, terwijl zijn mond de blijde boodschap van een nieuwe we- Na de periode van zijn Kamerlid maatschap wendde Nieuwenhuis zich van het parlementarisme af. Hij citeer de graag een Frans grapje dat het woord parlement was gevormd uit par- ler en mentir: praten en liegen. In 1894 besloot de Sociaal-Democratische Bond die hij in 1881 had opgericht, op zijn voorstel niet meer deel te nemen aan de verkiezingen. Langs die weg kon. meende de Bond, de overwinning niet worden behaald. Daarvoor waren an dere middelen, eventueel gewelddadige nodig. Maar de meerderheid die dit besluit nam, was niet groot en het duurde dan ook niet lang of de Bond viel uiteen en de rechtse groep stichtte de SDAP. En ook met het linkse deel van de Bond, herdoopt in De Socialis- tenbond, brak Nieuwenhuis tenslotte. Hij verliet Recht voor Allen en richtte een nieuw blad op: De Vrije Socialist. Daarin predikte hij het anar chisme. Uitdrukkelijk keerde hij zich tegen het stichten van een landelijke organisatie met een centraal bestuur, een contributieregeling en aan de orga nisatie verantwoordelijke functionaris sen. Organisatie zonder gezag achtte hij onmogelijk en gezag verwierp hij. Kerk en Staat waren voor hem als typische gezagsorganen de grootste hinderpalen op de weg van de vooruit gang. Toen Troelstra hem honend toe riep: „Waar zijn uw legioenen?” ant woordde hij: „Niet de hoeveelheid mensen beslist of een beginsel goed dan wel verkeerd is maar de inhoud, de waarheid ervan. Het is onjuist te zeggen: ziet ge wel dat ik gelijk heb, want er staan zo veel legioenen achter mij, neen, de beginselen zelve moeten beslissen.” Dat moge waar zijn, een feit is dat Domela Nieuwenhuis gaandeweg alle contact met zijn vroegere mede standers en volgelingen verloor. In 1903 bij de bekende spoorwegstaking scheen het een ogenblik of zijn ideaal plotseling werkelijkheid zou worden, maar de beweging nam door onderlin ge verdeeldheid spoedig een einde. Maar toch zou Domela Nieuwenhuis nog eenmaal legioenen om zich verza melen. Dat was op 21 november 1919 bij zijn uitvaart. Toen bleek dat de arbeiders hun oude leider niet vergeten hadden. Nog nooit is een Nederlander, zelfs geen gekroond hoofd, ten grave gedragen als hij. Van de Diamantbeurs hebben bootwerkers de kist gedragen dwars door Amsterdam naar het Cen traal Station. Met rouwfloers omhangen vaandels, landauers vol bloemen en kransen, elfduizend mannen en vrou wen die de baar volgden, zangkoren die rouwliederen zongen toen de kist voorbijgedragen werd en langs de stra ten een ontelbare menigte die eerbiedig het hoofd ontblootte en zwijgend de stoet volgde met de ogen vol tranen. In de aula van Westerveld waar het stof felijk overschot van Nederlands eerste socialist werd gecremeerd, is niet ge sproken. Dat had hij uitdrukkelijk ver boden „opdat niet voor de zo veelste maal bewaarheid zou worden het woord: hier liggen de doden en hier liegen de levenden.” Zo was in kort bestek het leven van de apostel der arbeiders, van de man die in volstrekte opofferingsgezindheid en volledige inzet van zijn persoonlijk heid het bewustzijn van het proletari aat wakkergeroepen heeft. Verering en aanbidding zijn zijn deel geweest, maar ook verguizing en laster. Een feit blijft dat hij zijn leven in dienst heeft gesteld van de „gelijkbe rechtiging der ontrechten” en treffend, ook voor onze tijd, is zijn uitspraak die zijn lijfspreuk had kunnen zijn: Hoe kan ik gelukkig zijn als mijn geluk is gebouwd op het ongeluk van anderen? DR. P. H. SCHRÖDEF Van het begin af maakte hij propa- gandatochten. Aanvankelijk boycotte de burgerij de oproerkraaier en de arbeiders durfden niet te komen uit vrees voor ontslag. Zo stond hij avond aan avond voor een gehoor van twee of drie mensen. Maar hij bleef komen. Hoe hopeloos deze tochten ook leken, hij herhaalde ze altijd weer met het fanatieke vertrouwen dat het succes niet zou uitblijven. En het bleef niet schrijver, wel weer uitlopen „op zinne loze en zouteloze berichten omtrent handelingen van Z.M. die noch eerbied, noch toewijding, noch enige geestdrift kunnen uitlokken voor iemand die zo weinig werk van zijn baantje maakt.” Het is onbegrijpelijk, maar wel teke nend voor de gespannen sfeer, dat deze woorden de aanleiding vormden tot een rel in de pers. Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef' „Wie een vorst beledigt, beledigt Zijn volk. De smade lijke taal van Domela Nieuwenhuis treft dus het gehele volk en wij vra gen: moeten wij Nederlanders ons ge dwee laten beledigen, bedreigen en grieven door een man die onder het masker van onbaatzuchtigheid de vuig- ste zelfzucht en zelfverheffing op ‘t oog heeft? En inderdaad greep nu de justi tie in met een aanklacht „wegens het boosaardiglijk en openbaar smaden, honen en lasteren van den persoon des Konings”. De zaak kwam voor en Do mela nam de schuld op zich, daar anders de zetter zou worden vervolgd. Hij werd tot een jaar celstraf veroor deeld. Op de vroege morgen na de uitspraak vervoegde zich een onbeken de bij hem die verklaarde Boelens te heten -en de schrijver van het artikel te zijn. Hij had verwacht dat Nieu wenhuis er met eer boete zou afko men, die hij dan had willen betalen. Maar nu Nieuwenhuis tot een vrij heidsstraf was veroordeeld, wilde hij niet langer zijn anonimiteit handhaven. Bij de behandeling van de zaak voor het Hof trad Boelens als getuige op en verklaarde hetzelfde. Niettemin werd Nieuwenhuis opnieuw veroordeeld en de Hoge Raad bekrachtigde het vonnis. Het schijnt werkelijk zo te zijn ge weest dat men meende op deze wijze het dreigende gevaar van het socialis me te kunnen bezweren. „Wat zal die Nieuwenhuis raar opkijken als hij uit de kast komt en geen socialisten meer vindt", zei in volle ernst een inspecteur van politie te Amsterdam. In Recht voor Allen schreef zijn mederedacteur: „Langs de weg van haat, kuiperij, eer en winstbejag hebben de lakeien van de hofbeambte Du Tour (de minister van Justitie) onze vriend eindelijk als prooi voorgeworpen aan het hof- en beursroofgedierte dat als hongerige ra ven op hem aasde omdat hij hen bemoeilijkte in het plunderen en ver moorden des volks”. V,A\' Vat; u 1 t>> iM'WWjuai ,én-;u»‘.rtU'y ri-efit® et: vrgtMrttnn ikau' SW#,; nïM de SVruf de? IvHtWra. .BiiJW r LEVE HET SOCIAIJSME! s reld doet horen. Zijn armen verheffen zich in spber gebaar nu eens dreigend, dan aanbiddend, dan zegenend. En de voor hem zittende schare hangt aan zijn lippen. Zijn zelfbeheersing, aldus Vliegen, komt het duidelijkst aan het licht in de vergaderingen waar hij spreeekt. Als hij binnentreedt onder één einde loos gejuich, één reep van verering, toont zijn gelaat geen spoor van ver rassing, van trots of van vreugde. Niets verraadt enige aandoening, zelfs de stem niet die zegt dat al die hulde niet hem betreft, maar het beginsel waar van hij de drager is. De tot hem gerichte toespraken getuigen van een mateloze verering, hij gevoelt zich aanbeden, maar zijn gelaat blijft onbe weeglijk. In de ogen glinstert geen vonk van trots. Maar ook: als dezelfde man door een opgehitste menigte met woeste kreten van razernij wordt ont vangen, een menigte die maar één wens heeft: hem te beledigen, hem te stenigen, hem te verscheuren, dan stapt het doel van aller haat schijnbaar onbewogen voort, iets bleker, de lippen wat vaster opeengeklemd. Zijn begelei ders vechten met zijn belagers, hij schrijdt voort naar zijn doel, vrees schijnt hij niet te kennen, aan verdedi ging niet te denken Zijn uithoudingsvermogen tenslotte kent geen weerga. Uit zjjn omvangrijke autobiografie Van Christen tot Anarchist rijst zjjn beeld voor ons op. Nieuwenhuis had een rechte slanke gestalte en een prachtige kop. Een Christuskop zeg gen sommigen, een Profetenkop an deren. Hy had het uiterljjk dat hij nodig had. Zjjn stem was rustig, sympathiek en melodieus, soms met zware accenten en de gedragen toon die aan de vroegere predikant deed denken, soms schril en bijtend van Ironie en sarcasme als hij zjjn tegen standers of de maatschappij hekelde met zjjn woord. Hij kende het ef fect van de snelle toonwisseling en van het plotselinge brede gebaar. Toch was hjj geen demagoog: hij wilde de mensen niet overbluffen, maar hen aan het denken zetten. Hjj was gefortuneerd, maar leefde so ber, was vegetariër, geheelonthou der en niet-roker. Hij reisde altjjd derde klas en overnachtte bij een zjj- ner toehoorders zelfs in de arme lijkste hut. Men noemde hem een rustverstoorder en dat was hjj. Zjjn lijfspreuk, ontleend aan de Franse revolutionair Marat was: Ferardum prosim: het komt er niet op aan of ik te gronde ga mits ik maar nuttig ben. In de pers en door zjjn vijanden werd hjj een voiksopruier genoemd; een onverlaat, een doldriftige dwe per, een holle frasenmaker, een be- klagenswaardige zenuwlijder, een beunhaas, een gewetenloze volks menner. Eens, toen hjj in Gent een rede had gehouden voor de fabrieks arbeiders. meldde het Dagblad van Zuid-Holland en ’s-Gravenhage dat hjj had gesproken in een publieJc huls. Het tekent het niveau waarop de strjjd gestreden werd. Maar nu Nieuwenhuis’ repliek: „Al ware het dat ik, zoals gesuggereerd wordt, in een bordeel had gesproken, dan kan men mjj dat niet ten kwade dui- z den, want dan volgde ik het voor beeld van Jezus, die immers ook beschuldigd werd omgang te hebben met tollenaars en hoeren”. Het is een vergelijking die men in het werk van Domela Nieuwenhuis telkens zal tegenkomen. Er was in hem een dwingende behoefte zich te identi ficeren met het Grote Voorbeeld. Dat is Jezus voor hem gebleven ook toen hij het geloof verloren en de kerk verlaten had. Ziehier in korte woorden wat Vlie gen over Domela Nieuwenhuis Schreef. Hoe kan bij zoveel waardering toch zulk een diepe verwijdering tussen bei de .mannen zijn ontstaan? In' Van Christen tot Anarchist geeft Nieuwen huis zelf het antwoord op deze vraag. Vliegen stelde vast dat Nieuwenhuis nooit de plooibaarheid heeft bezeten die een politiek leider nodig heeft om bij veranderde omstandigheden zijn tactiek naar die omstandigheden te wijzigen. En Nieuwenhuis antwoordt: Ik beschouw dit niet als een verwijt, maar als een compliment, als een lof tuiting. Ik ben namelijk niet in de wieg gelegd voor politiek leider, omdat mijn karakter mij niet toelaat om telkenmale naar de. omstandigheden het voorschrijven, te knoeien en te konkelen. Geen enkel politiek leider ontkomt daaraan. En elders schreef hij: Mijn doel en streven is steeds geweest mij als leider overbodig te maken evenals dat het geval moet zijn bij de opvoeding der kinderen door verstandige ouders. En met instemming haalde hij aan wat een partijgenoot in Amerika eens tot zün gehoor had ge zegd: „Te lang hebben de arbeiders der wereld gewacht op de een of andere Mozes om hen uit de slavernij te leiden. Hij is niet gekomen, hij zal niet komen. Ik zou er u niet uit willen leiden, al kon ik het. Want als ge er uitgeleid kunt worden, kunt ge er ook weer ingeleid worden. Ik wil uw gees ten zo vormen, dat er niets is wat ge niet zelf doent kunt.” Dat is de kern van zijn leer. Domela Nieuwenhuis kon zich niet insnoeren in enig partijverband, hij kon daaraan niet alles ondergeschikt maken. partijleven, zo schreef steeds een bedervende invloed uit, daar men de ogen sluit voor zoveel verkeerds in de partij om ze dubbel en dwars open te zetten voor de kleinste afwijkingen in andere partijen. Dat wilde in de praktijk zeggen dat Nieuwenhuis zich telkens gedwongen voelde te breken met de groep waarin hij zich te voren thuisgevoeld had. Zijn vijanden zeiden: hij breekt af, hij doet niets dan afbreken, eerst het parle mentarisme, daarna de politieke actie, tenslotte de sociaal-democratie. Nieu wenhuis antwoordde- Ik ben als de knaap die tot rijpheid komt als man, ik ben aan de sociaal-democratie ont groeid. In die beweging openbaren zich de kiemen van bederf, daar de betaal de leiders, evenals de predikanten en geestelijken in de kerk, er een beroep van maken en haar brengen op de weg der centralisatie, waardoor men alle initiatief smoort en de arbeiders naar het model van het leger dresseert tot een volgzame kudde die eenvoudig ge hoor geeft aan de bevelen van bovenaf. Daartegenover werkt, de anarchie fe deratief en wil het eigen initiatief der arbeiders bevorderen Zij wil de arbei dersklasse tot zelfstandige mensen op voeden door werkstakingen en directe actie. Zij strijdt openlijk tegen het militarisme, de godsdienst en het ko ningschap, allemaal zaken waar de so ciaal-democratie omheen draait als een kat om de hete brij Natuurlijk is de ontwikkeling van Domela Nieuwenhuis in de richting van het anarchisme niet plotseling ge gaan. Ze is geleidelijk gegroeid in de loop van twintig jaren. Daarbij zijn twee dramatische perioden in zijn le ven van grote invloed geweest: zijn gevangenisstraf en zijn kamerlidmaat schap. Nieuwenhuis had in 1886 in Recht voor Allen een artikel opgenomen, hem uit Amsterdam toegezonden door iemand die zich Jansen noemde. Daarin werd naar aanleiding van ’s Konings jaarlijkse bezoek aan de hoofdstad spottend geschreven over de leugens die de grote bladen aan deze gebeurte nis zouden wijden. Het zou, aldus de f® .7. fh.-rtwl wtoïndwiimhw myt (infer- w-ii-fciA'. ta mi»ra. v«« aiutwn. n p W iw tv MMit™ Ifc. I4...V.M hlertur Ml op .«.'wotHoxta "l a Acht maanden na zijn ontslag uit de gevangenis werd Domela Nieuwenhuis door de kiezers van het district Scho- terland gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Als je leest hoe hij daar ont vangen en behandeld is, stijgt het schaamrood je naar de wangen: nog geen honderd jaar geleden trad de elite des volks tegen een medelid op als tegen een misdadiger. Men groette hem niet, ging hem uit de weg; elk gesprek ging in gefluister over als hij naderde; niemand wilde naast hem zitten; een groep liberalen had afgesproken nooit met hem te debatteren. Verscheidene kranten kondigden aan geen letter te zullen publiceren van wat de „afge vaardigde van Schoterland” in de Ka mer te berde zou brengen. En Willem III was zo woedend over de verkiezing van de man die hem beledigd had, dat hij de Gouden Zweep, de prijs die hij jaarlijks uitloofde bij de Friese hard draverijen, van dat ogenblik af inhield. Maar de gehate afgevaardigde, die in de Kamer ook nooit met het traditio nele „geachte afgevaardigde” werd be jegend, bleef onverstoorbaar en deed zijn werk. Het is herhaaldelijk gezegd dat Do mela Nieuwenhuis „geen man was voor de Kamer” dat hij in wezen geen parlementariër was Het laatste moge waar zijn, het dient te worden erkend, dat hij, één tegen negenennegentig, meermalen als een rasechte parlemen tariër is opgetreden, trachtend te berei ken wat onder de omstandigheden „haalbaar” was, hoezeer dat ook streed tegen zijn natuur. Zijn actie tegen de gedwongen winkelnering die arbeiders dwong een belangrijk deel van hun loon te besteden in de winkel van de baas en dan tegen woekerprijzen, bracht het evenmin tot behandeling als zijn voorstel een belastingo verschot aan te wenden tot leniging van de nood der armen in de strenge winter van ’90. Het enige antwoord dat hij kreeg kwam van de regeringstafel. De minister zeide dat de afgevaardigde van Schoterland zijn toon in de Kamer liever tegenover het volk moest aan slaan en voorts diende te bedenken dat alleen terugkeer tor het Woord van God verbetering va” de treurige toe stand zou kunnen brengen. Is het won der dat Domela meer en meer ont goocheld werd en dankbaar was toen hij in 1891 niet werd herkozen? Men kan alleen zeggen: als Kamerlid heeft

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1971 | | pagina 31