r: Een land waar zelfs ratten het moeilijk hebben Naast de honger heerst de angst •M -JE 14 Schrijnende armoede IJs als maaltijd Bizar Lees door op volgende rechter pagina Papa Doe Mensonwaardig Belediging 1 i I I I I I l l I I i III 1111 11 i 11 I t I l I ASTI MlncO 50/HD COLVMBI* ont of «/HD hoon- ng or plaati 47/HD aiding Drie dagen rijden per ezel om in de stad, te komen. 53/HD =3 (Van onze speciale verslaggever) JEAN CLAUDE DUVALIER PAPA DOC <r Erbij zoon Jean Claude, een onbenullig uit ziende kolossale jonge man. hijning ondar irk 14, Boer) jeheoi in on >k het heden unctii i zee. Ben je deze groenstrook eenmaal gepasseerd dan moet je alle Europese en zelfs de iets ruimere Zuidameri- kaanse maatstaven omtrent, verkeer, behuizing, hygiëne en al dat soort no bele zaken, maar vergeten. Het laagje asfalt, dat ooit de straten heeft bedekt, is op de meeste plaatsen weggespoeld. Elektriciteitspalen met een wirwar van draden staan midden op de rijweg. ATLAHTISCH£\ rag OCtAAN'* Er kwam geen revolutie en ondanks de pogingen om het nieuwe regime in zeepkist op wielen een blok ijs voor zich uit duwen. Voor een halve gourde schraapt hij met een plamuurmes wat ijsschilfers af, die in een kartonnen bekertje met een paarse vloeistof wor den besprenkeld. Het is voor een Haïti- aan geen versnapering, maar een maal tijd. bruto 319,- Het is de erfenis van wijlen dr. Fran cois Duvalier, dat ziekeljjke oude man netje dat je vanaf iedere muur met een paar priemende ogen aankjjkt. De grote ommekeer, die na zijn dood in 1971 werd verwacht is uitgebleven. De duis tere machten die „Papa Doe” 14 jaar lang in het zadel hielden, hebben een getrouwe stroman gevonden in diens Een wandeling door Port au Prince begint als een belevenis, maar ontaardt al spoedig in een kwelling. Na een uur in deze stoffige, stinkende en bedelende mensenmassa heb je nog slechts één verlangen: water. Een café blijkt even zeldzaam als een ijssalon in Alaska. Haïti is zó arm, dat zelfs de Chinezen er geen brood in zien om een eethuisje te beginnen. De enige redding biedt een van de vele ijscomannetjes, die in een De overige 10 percent bestaat uit mulatten, een mengras dat is ontstaan als gevolg van de amoureuze activitei ten van Franse kolonisten met hun negerslaven. Het aantal blanken is zeer gering. Het zijn voornamelijk Fransen en de uit Libanon afkomstige Arabie ren, die de lokale handel beheersen. In een vrijwel droge rivier, tevens open riool, doen vrouwen de was, baden ze zich en halen ze drink water. groenten en fruit verkopen, komen tot 100 km uit de omtrek. Drie dagen lang lopen ze met hun koopwaar en hun schoenen op het hoofd naar de stad. Zodra ze Port au Prince binnenkomen, gaan de schoenen aan: bij presidentieel decreet is het verboden in de stad op blote voeten te lopen. Het centrum van Port au Prince is van 's ochtends vroeg tot diep in de nacht even druk als de Kalverstraat in december. De verhouding tussen in- en verkoop is echter volkomen zoek. Ie dereen is bezig, iedereen wil verkopen, maar er zijn er maar heel weinig die kunnen kopen. Buiten de hoofdstad is de armoede even groot, maar door de grotere sprei ding valt het iets minder op. Een verhuiskist is er al een redelijke wo ning en het is heel normaal dat een jongetje drie uur moet lopen om een pannetje water te bemachtigen. Het „regime” stelt er overigens hele maal geen prijs op dat een toerist zich ook buiten Port au Prince beweegt. De vreemdeling, die dat persé wil, moet eerst een pasje zien te bemachtigen bij het toeristenbureau, dat nog eens afge stempeld moet worden op het ministe rie van Binnenlandse Zaken. Als je dan een auto wilt huren, krijgt je te horen dat je met het voertuig niet verder mag dan tien mijl buiten de stad. Een taxichauffeur brengt je alleen daar waar hij wil en mag komen. Dat is dan niet veel verder dan Petionville, een dorpje in de bergen, waar diplo maten en zakenlieden in een voor Haiti buitennatuurlijke luxe leven. Indies je zelf een route uitstippelt, blijkt de chauffeur geen Frans meer te verstaan, de benzine is bijna op of er is iets met de weg aan de hand. Het kost een half uur praten om een chauffeur zover te brengen een ritje naar het graf van Papa Doe te maken. Dat blijkt ook niet in het toeristenpro gramma thuis te horen. Het legertje soldaten, dat bij het kerkhof rond hangt, doet schichtig als er een bleek- gezicht uit de taxi stapt. De meesten zijn plotseling verdwenen. De zes die overblijven, stellen zich als een ere wacht op rond het graf van Papa Doe en dan mag er zelfs gefotografeerd worden. Dwars door Port au Prince loopt kilometerslang de Avenue Dessalines. „Onze Champs Elysées”, zegt een trotse politieagent. Het is een handelscen- trum, waar winkels een volkomen on dergeschikte rol spelen. Alle activitei ten vinden plaats in de open lucht. In de bogen van de oud-koloniale bouw vallen zitten de naaisters, de schoen makers, de hout- en ijzerwerkers, die met een minimum aan gereedschap tot grote prestaties komen. Op de trottoirs de schoenpoetsers - wat valt er eigen lijk te poetsen? - en de handelaren met hun koopwaar. De vrouwtjes, die Dankzij een toevallige ontmoeting met een Nederlandse pater, die al zo’n 15 jaar in Haïti tegen de stroom in ploetert, lukt het uiteindelijk toch om de hoofdstad te ontvluchten. „Noem mij in godsnaam geen missionaris, want met het evangelie kan ik die lege magen hier niet vullen”. voer, de „tap-tap”. Het zijn van huis uit bestelwagentjes, die door primitieve kunstenaars van bumper tot bumper zijn versierd en voorzien van een reli gieuze tekst: „La Sainte Vierge”, „Dieu le veut” en „Sainte Thérèse”. Iedere auto heeft zijn eigen engelbewaarder. Geen overbodige luxe, want alleen ho gere machten kunnen deze schroothoop op de weg houden; voor een gewone automonteur moet het onbegonnen werk zijn. Je vindt de religieuze tek sten niet alleen op auto’s maar ook op winkels, werkplaatsen en ijscokar- retjes. De „Jezus Movement” is voor Haïti oud nieuws. f<i natia NtwOrlcon» Port au Prince is één grote krot- enwijk, waar de armoede je van alle kanten tegenwalmt. Als blanke oerist ben je op Haiti een opval- end stuk lokaas voor de legers bedelaars, de blinden, de kreupe len en de vrouwen met onbeweeg lijke kinderen op de arm, gewend niets te krijgen, maar hopend op een wonder. Onze redacteur op de 'Jederlandse Antillen, GERARD HABRAKEN, bracht een bezoek aan dit land, waar, naast de hon ger, de angst is blijven regeren nu na de dood van Duvalier de revo- utie is uitgebleven. Zijn beklem mend en ontluisterend verhaal vindt u op deze pagina. Een paar ritten in een scheefhan gend vrachtwagentje over de stoffelij ke resten van wat eens wegen waren, bezorgen je een schokeffect. Tussen twee lekke banden- geen nood, er lig gen vier reservewielen in de bak - krijg je dan te horen: „Als in dit land de mango’s niet in het wild zouden groeien, zou de helft van de bevolking al zijn uigeroeid. Hele families leven maandenlang alleen op mango’s. Een Haïtiaan is er al lang aan gewoon geraakt dat één maaltijd per dag vol doende is om in leven te blijven. Maar ook dit minimum halen de meeste gezinnen niet”. „Er worden hier talloze kinderen geboren met erfelijke ondervoedings- verschijnselen. Driehonderddertig op de 1000 kinderen sterven voordat ze twee jaar oud zijn. Een dan behoren de schoolkinderen nog tot de elite onder de paria’s. Ik kan bij deze mensen toch niet gaan preken dat ze niet mogen stelen? Het is dikwijls de enige manier om in leven te blijven”. „Het grootste wonder in Haïti is het feit, dat in deze broedplaats van bacte riën nog nooit een massale besmettelij ke ziekte is uitgebroken. Misschien dat dit eerst eens moet gebeuren, voordat de wereld en vooral de omliggende landen iets willen beseffen van de mensonwaardige toestanden die hier bestaan”. Hotel Plaza ligt aan de rand van een park, vlakbij het presidentiële paleis. Dit brengt het voordeel met zich mee, dat er de hele avond licht is. In de overige delen van Port au Prince valt de elektriciteit om het uur uit. De „cuisine créole”, die in de folder wordt gepropageerd, kent weinig variaties. Ie der» dag dezelfde doorkijksoep, met daarna een ondefinieerbaar stukje vlees, gegarneerd met wat vermicelli- achtige slierten en enkele solitaire dop erwten. Je zal je op Haïti geen hart infarct eten, maar na een paar dagen besef je pas goed dat je als toerist tot dat kleine groepje bevoorrechten be hoort, dat zich iedere dag verzekerd weet van tenminste één maaltijd. Zelfs water blijkt een weeldeartikel. Nog geen 100 meter van het hotel zitten enkele meisjes rond een open rioolput de afwas te doen. Als ze klaar zijn, vullen ze de potten en pannetjes en gaan ermee naar huis. Geen uitzon deringsgeval: iedere rioolput biedt het zelfde beeld. Als bleekgezicht ben je in Port au Prince een bijna even opvallende ver schijning als een neger in Groenland. Het handjevol blanken dat in Haïti woont, kom je op straat niet tegen. Ze zitten thuis, op kantoor of in hun auto. Een toerist is een „blanc Américain’, ook al kom je uit Europa. Die heeft dollars en werkt alleen al door zijn zeldzame verschijning als een opval lend stuk lokaas op het leger bede laars, dat in en buiten Port au Prince moet leven van wat die enkele toerist wenst te geven. „Give me a dime; I am hungry (geef me een dubbeltje, ik heb honger)”. Het is de herkenningsmelodie van de schriele jongetjes, die je al aan de poort van het hotel opwachten. Ze blijven de hele weg om je heen sprin gen. Als je iets geeft in de hoop ze kwijt te raken, zie je hun aantal met de minuut groeien. In de buurt van het paleis komt de tweede golf op je af. Ze noemen zich gidsen en hebben als zodanig een of andere officiële status. Ze vragen geen dime, maar een dollar. Of je dit nu betaalt of niet, je raakt ze de hele dag niet meer kwijt. Ze vertellen je precies wat je wel en niet fotograferen mag. Het paleis van de president - tanks en luchtafweergeschut in de tuin en bij iedere boom een soldaat - mag in ieder geval niet. „Onze geliefde president wil dat niet”. Dichter bij het centrum de gewone bedelaars langs de stoep, de blinden, de kreupelen en de vrouwen met onbe weeglijke kinderen op de arm. De souvenirverkopers, die als verkoopar gument de honger van hun kinderen aanvoeren. Wie is er eigenlijk geen bedelaar in Port au Prince? Een wille keurige voorbijganger, die we de weg vragen - het lijkt geen bedelaarstype - loopt met ons mee en vertelt over zijn zieke kinderen, waarvoor hij geen eten heeft. Met twee dollar zou hij weer een paar dagen gered zijn. Zelfs de politieagenten verkeren in dollarnood. 's Avonds zijn er dan nog de hoer tjes en de jongetjes van een jaar of tien, die aan de hotelpoort hun zusjes op zeer plastische wijze aan de man proberen te brengen. Ook hier zijn de verkoopargumenten: hongerende, zieke of stervende kinderen, broertjes of ou ders. „Het ergste is, dat al deze mensen de waarheid spreken”, zegt een Neder landse pater. De bedelaars van Haïti zijn vriende lijk, meelijwekkend, vasthoudend, maar nooit agressief. Het is het type dat gewend is om niets te krijgen, maar dat toch op een wonder blijft hopen. Port au Prince is één grote krotten wijk, waar de armoe je van alle kan ten tegenwalmt. Enige uitzondering: het park rond het presidentiële paleis, waar regeringsgebouwen, kazernes en een paar hotels een onwezenlijk solide indruk maken in vergelijking met de bouwvallen in de rest van de stad. PORT AU PRINCE. Honger en angst zijn de hoofdbestanddelen van het dagelijks leven in Haïti. Zodra je de „dr- Francois Duvalier luchthaven” even buiten de hoofdstad Port au Prin ce verlaat, stuit je waar je ook kijkt op een onvoorstelbare armoede. Een beeld dat je pas loslaat als aan het einde van het bezoek, de vliegtuigdeur weer achter je dicht slaat. Iets minder opvallend, maar des te beklemmender, is het angstcomplex, dat als een reus achtige paraplu boven Haïti hangt. Een gesprek, dat In politiek vaar water terecht dreigt te komen slaat onmiddellijk dood. „Ne touchez pas notre régine”, fluistert een Haïtiaan waarschuwend. het buitenland, althans uiterlijk een iets menselijker aanzien te geven, ver anderde er in feite niets. Of het zou moeten zijn, dat de „tonton Macoute” de Haïtiaanse Gestapo niet meer in uniform in de straten van Port au Prince verschijnt, maar in burger. Of dit op de Haïtianen een bevrijdende uitwerking heeft, valt sterk te betwij felen. Tussen Puerto Rico en Cuba ligt het eiland Hispaniola, tweederde deel hier van wordt in beslag genomen door de republiek Santo Domingo. De 27.000 vierkante kilometer die overblijven, vormen het grondgebied van de onaf hankelijke republiek Haïti. Het is de enige negerrepubliek in Zuid-Amerika: 90 percent van de bevolking bestaat uit kleurlingen; nakomelingen van de sla ven die in de 16e en 17e eeuw uit Afrika werden aangevoerd. HAÏTI „Bezoekt Haïti, het is uniek!” De uitnodiging op de kaft van een toeristenfolder lokt in de koude maanden een aantal Franstalige Canadezen, die in enkele luxe hotels in de bergen overwinteren. Daar mee is het hoofdstuk toerisme voor Haïti dan wel afgesloten. Niet zo ver wonderlijk: je kunt je moeilijk voorstellen dat een Amerikaan of wie dan ook louter voor zijn plezier een paar dagen in deze tot in de ergste graad verpauperde samenleving wenst rond te neuzen. De autoriteiten op de Dr. Francois Duvalier-luchthaven geven je ook niet de indruk dat zij op toeristen zitten te wachten. Het gaat er allemaal nogal snauwerig toe met net iets te veel militair vertoon om je prettig te voelen. Voordat je het weet, wordt je pas uit je handen gegrist. Na wat driftig stempelwerk kun je het document a raison van drie dollar weer terugkopen. Het vol gende lid van het ontvangstcomité vindt het eigenlijk maar hoogst ver dacht als we niet dadelijk kunnen vertellen wat we in de komende dagen, tot in uren nauwkeurig, denken te gaan doen. Uiteindelijk worden we in een overrijpe sloopauto geduwd, die ons naar de stad zal brengen. Achter het stuur een zeer zuinig rijdende taxichauffeur: heuvel op, motor aan; heuvel af, motor af. Het valt moeilijk uit te maken of we op een asfalt weg rijden met gaten of op een zandweg met stukjes asfalt. Langs de kant hopen vuil, die een duidelijk permanent karakter hebben. Een bizar verkeer zigzagt tussen de obstakels door. Rechts houden is meer principe dan praktijk. Alle vervoer middelen zijn overbelast: muilezels sukkelen van ver uit de omtrek de stad binnen; zwetende negers duwen karrevrachten houtskool - de enige energiebron van de bevolking - uit de haven tegen de hellende straten op. Het gemotoriseerde verkeer heeft nog een overwegend vooroorlogs karakter, met als uitzondering de luxe wagens van de hogere ambtenaren en de za kenlieden. Kreunende vrachtwagens voeren be halve vracht ook mensen aan: de pas sagiers zitten boven op de lading; langs de zijkanten hangen krijsende varkens en kippen. Het is de enige manier om de vleeswaren vers in de stad te krij gen. Alles is oud en versleten, maar bijzonder kleurrijk. De hippe flower power is in Haiti geen modetrend, maar een traditie. Er is bijna geen auto die niet door een van de vele plaatselijke artiesten is volgeschilderd met bloemmotieven en bijbeltaferelen. De meest opvallende werkstukken zijn te vinden bij het openbaar ver- Ontwikkelingshulp is voor Haïti een vrijwel onbekend begrip. De VS en de UNESCO hebben wel eens iets in deze richting geprobeerd, maar deze hulp is nooit veel verder dan het presidentiële paleis gekomen. Even buiten Port au Prince ligt een enorme stuwdam - gebouwd met Amerikaanse steun - die het drinkwaterprobleem zou moeten oplossen. De leidingen zijn echter zó vuil, dat de vloeistof die uit de kraan komt als laxeermiddel een grote repu tatie geniet. Een klein groepje Nederlandse en Belgische missionarissen en zendelin gen zijn samen met enkele Haïtiaanse geestelijken de enigen die een vrijwel hopeloze strijd uitvechten tegen de ar moede en het wantrouwen van de regering. Als wij zeggen: de mensen in Haïti zijn arm, wordt dit opgevat als een persoonlijke belediging van de pre sident!”. „Ons grootste probleem is het volk wat onderwijs te geven”. Haïti telt 1.200.000 schoolrijpe kinderen. Onge veer 2000 komen terecht op de privé- schooltjes in Port au Prince. Meestal een oud gebouwtje met een „dure” naam. Ze werken volgens het principe: wie betaalt gaat over, wie niet betaalt blijft zitten. De missiescholen kunnen zo’n 10.000 kinderen opvangen in klassen van ge middeld 70 leerlingen. De meeste kin deren komen uitsluitend naar school omdat ze er ook wat te eten krijgen. Slechts één procent van de leerlingen die in de eerste klas beginnen, houdt het vol tot de zesde klas. Aan de rand van Port au Prince geeft een pater dagelijks 4000 kinderen een maaltijd - het is meestal ook hun enige maaltijd. Melkpoeder wordt zo gegeten, omdat er geen pannen zijn waarin melk gemaakt kan worden. Dit is Haiti: een land zonder katten. Die worden opgegeten. Een land zonder zwerfhonden. Er is geen afval waar zij van kunnen leven. Een land waar zelfs de ratten het moeilijk hebben.. s-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1972 | | pagina 15