Theoretische arbeid is alleen zinvol
als er relatie is met de praktijk
Zin en onzin in de Vlaamse literatuur
w
Hoogleraar Marius Flothuis:
„Geen spijt van Utrechts aanbod”
i 43
Pt
4
■Ml
24
I
door Johan van Kempen
Loopbaan
Afbraak
Tournees
J
o
t
Een onbenullig stukje proza
van Louis Paul Boon
bovendien als geen ander op de hoogte van de Neder
landse verhoudingen ten opzichte van de internationa
le muziekwereld. Breed georiënteerd, als deze in 1914
geboren Amsterdammer was, beperkten zijn werk
zaamheden zich niet tot één functie, maar toonde hij
zich daarnaast actief als componist, publicist en her-
Prof. dr. Marius Flothuis mag wel als een der meest
vooraanstaande kenners van het Nederlandse muziek
leven worden beschouwd. Mocht zijn adviseurschap
bij de Stichting Donemus hem reeds hebben ingewijd
op het gebied van de hedendaagse compositorische
creativiteit in ons land; zijn jarenlange artistiek lei
derschap van het Concertgebouworkest bracht hem
uitgever van oude muziek. Vorig jaar aanvaardde hij
zijn benoeming als hoogleraar musicologie aan de
universiteit van Utrecht en legde hij zijn functie bij
het Concertgebouworkest neer. In een gesprek met
onze muziekmedewerker zet Marius Flothuis, terug- en
vooruitblikkend, enkele van zijn gedachten uiteen.
ht
:h
WELKE ECONOMISCHE crisis zich dan ook mag voordoen in de
uitgeverswereld, de Vlaamse literatuur schijnt er zich met bijzonder vlot
gemak aan te kunnen onttrekken. Nog altijd vinden jonge Vlaamse
schrijvers een redelijk afzetgebied en als zij niet in eigen land onderdak
vinden is er wel een Nederlandse uitgever die hen behulpzaam is. Het
vele werk dat Nijgh en Van Ditmar op dit terrein doen, mag niet
onvermeld blijven.
n
n
B
P
I.
I.
I,
II
tronie en moralisering
Varkenshoeder
BB
7 4^
WW
ft
HI
I
I
w-..
9
CEES STRAUS.
-
I
B
B
„Ik heb”, zo vervolgt Flothuis, „acade
misch gezien, een beetje gekke loopbaan.
Direct na het gymnasium ben ik musicolo
gie en klassieke letteren gaan studeren. In
1937, het jaar dat ik getrouwd ben, werd ik
de assistent van Rudolf Mengelberg, de
toenmalige artistieke leider. Van die tijd
dateert dus al mijn relatie met het Con
certgebouworkest. Het vijftigjarig bestaan
stond toen voor de deur en er was dus veel
werk te doen, zodat ze me daar wel konden
gebruiken. De oorlog kwam ertussen. En
na mijn Duitse gevangenschap ben ik een
poos ziek geweest. Daarna heb ik zeven
jaar kritieken geschreven voor Het Vrije
Volk. En van ’46 tot ’50 Was ik bovendien
artistiek adviseur van Donemus.
Ik ben na de oorlog ook weer teruggeko
men bij het Concertgebouworkest en in
1955 werd mijn assistentschap omgezet in
de volledige taak van artistiek leider; een
baan die je de hele dag en soms ook de
nacht bezighoudt.
Wat hield dat werk eigenlijk allemaal in?
„De artistiek leider houdt zich bezig met
de uitvoering van het artistieke beleid
In de kamer waar prof. Flothuis mij uitno
digt om te komen zitten, is de grote stoel
bij de haard al ingenomen door een zwarte
poes. „Die plaats is in elk geval al bezet",
zeg ik en laat me zakken in een wat minder
riant uitgevoerde fauteuil. Flothuis kijkt
me glimlachend aan en reageert: „Dat zou
Willem Pijper ook gezegd hebben. Ik ben
misschien niet zo’n kattomaan als Pijper,
maar wel een liefhebber”. Hij neemt de kat
op schoot en gebaart me om toch maar wel
op die warmbeslapen plaats te gaan zitten.
Nog voordat de thee wordt ingeschonken
zijn we al bezig met de vraag waarom
Flothuis het Concertgebouw heeft ver
ruild voor de universiteit. „Je kunt het
waarom niet zo simpel stellen. En al is het
inderdaad zo, dat je je voor iedere hande
ling behalve uiteraard de door de na
tuur gedicteerde het waarom zou moe
ten afvragen; de keuze is altijd gecompli
ceerd omdat het ook in verband staat met
een heleboel factoren die in het uiterlijke
leven ogenschijnlijk geen rol spelen en ook
niet zo onmiddellijk aanwijsbaar zijn. Het
is zo, dat je sowieso niet lang genoeg leeft
om je te kunnen geven aan alles wat met je
natuur te maken heeft. Dat lukt je niet, dus
moet je ’n keuze maken, als dat tenminste
mogelijk is. Al heb ik het componeren niet
in de eerste plaats als mijn bestemming
gezien, ik voelde me wel echt in de wieg
gelegd voor musicologisch en composito
risch werk. Daar wilde ik me aan wijden.
Nu zijn er ook wel eens werkzaamheden
op mijn weg gekomen, die ik in de eerste
plaats om den brode moest verrichten,
maar ik kan toch eigenlijk naar eer en
geweten zeggen dat er geen banen zijn
geweest die ik niet met plezier en dat
wil dus ook zeggen: naar mijn'aanleg
heb vervuld.
Het was dus geen éénmansbeleid.
„Nee, zeker niet. Je besliste absoluut niets
in je eentje. Wel kon de dirigent van zijn
kant in bepaalde gevallen een soort veto
recht met betrekking tot voorstellen van
de artistieke commissie of artistiek leider
laten gelden. Hij is tenslotte ook degene
die de werken moet dirigeren.
Maar het was dus beslist niet conform de
waarheid toen in de jaren zestig, ten tijde
van de actie-Maderna, iemand het waagde
te zeggen dat de orkestleden nog minder te
vertellen hadden dan de arbeiders in de
fabriek. Ze hadden wel degelijk hun verte
genwoordiging in het bestuur. Die bewust
wording van de „werknemer” zal ik maar
Daarin bijgestaan door een zogenaamde
artistieke commissie, waarvan overigens
de structuur wisselde, maar die uiteinde
lijk in hoofdzaak bestond uit orkestleden
en die personen uit het bestuur die ook
musici waren.”
Die tournee’s die ik net noemde we zijn
drie keer in de Verenigde Staten geweest.
een week in New York, eenmaal in Zuid-A-
merika en in Canada die zijn ook voor
mij persoonlijk van veel betekenis ge
weest. Want de planning van de orkestrei-
zen, de programma’s, het publicistisch ma
teriaal, dat was verreweg het meeste werk
en dat gebeurde dus tevoren. Wat dus
inhield dat ik, als we eenmaal op reis
waren, ter plaatse heel veel vrije tijd had
om rond te kijken en musea te bezoeken.
Daar heb ik dan ook heel wat waardevolle
indrukken aan te danken. Amerika heeft
ontstellend veel belangwekkende kunst
verzamelingen.”
En terwijl Flothuis onophoudelijk met zijn
hand over de rug van de kat strijkt, ver
volgt hij: „Kijk, en dat „waarom” waar we
net over begonnen zijn: ik heb altijd ge
zocht, vanuit mijn musicologische studies,
naar de relatie met de praktijk. Naar het
verband tussen het wetenschappelijk
wérk en het muziekleven zelf. Pas dan is
de theoretische arbeid Zinvol. Daarom heb
En het tweede probleem ligt voornamelijk
op het vlak van de studie zelf. De muziek
wetenschappelijke literatuur is voor een
belangrijk deel Duits, daarnaast ook
Frans en Engels. Maar veel studenten heb
ben in hun vooropleiding maar twee mo
derne talen als eindexamenvak gehad. Wat
dat aangaat hebben we te maken met de
gevolgen van de afbraak van het middel
baar onderwijs, waardoor de jongeren
vaak geen kennis hebben van de drie mo
derne talen. Soms moet ik zelfs Franse
titels of citaten vertalen. Het heeft ook
funeste gevolgen voor de toenemende zelf
werkzaamheid van de studenten. Het is
ronduit een rem op de studie.”
Welke muzikale periode neemt u in
Utrecht voor uw rekening?
„Je zou kunnen zeggen het tijdvak vanaf
Bach’s dood tot aan de dood van Debussy,
wat dus neerkomt op de periode tussen
1750 en 1920. En wat de behandelde stof
aangaatdat is wel leuk in verband met
wat er gezegd wordt over inspraak en
„Er zijn verscheidene werken van mij ge
speeld, net zo goed als van andere Neder
landers. Maar ik heb ook wel ’s de boot
afgehouden, juist omdat ik op die plaats
zat.”
democratisering, er komen studievoorstel-
len zowel van de studenten als van mij. En
het laatste onderwerp dat we hebben geko
zen kwam van de studenten.”
Tijdens uw artistiek leiderschap voerde
het Concertgebouworkest uw composities
uit.
Wat denkt u van het beleid van Hein van
Royen, uw opvolger bij het Concertge
bouw?
„Het zou niet fair zijn om daar nu al een
mening over te geven, terwijl Van Royen
nog maar zo betrekkelijk kort bezig is. We
zullen om reden van efficiency nog wel een
sterkere accentverschuiving krijgen naar
het traditionele repertoire. Er wordt ten
onrechte ook nog maar weinig Nederlands
werk gespeeld en dat is erg jammer. Dan
heb ik het niet over serie C, waar vrij wat
jongeren aan bod komen, maar over de
grote series B en Z. Aan die programma’s
merk je namelijk dat onze componistenge
neratie van 50- tot 70-jarigen in het ver
geetboek is geraakt.”
It
a
is
fn
>8
Je
jd
li
re
I-
n
B
Oudere componistengeneratie is in het
vergeetboek geraakt
Bent u overigens als componist nog even
actief als voorheen
„Op een enkele inzinking na, dat was in de
periode 1971-’74, heb ik eigenlijk mijn le
ven lang ononderbroken doorgewerkt. En
dat is nóg zo. Ik heb veel in opdracht
gemaakt en werd ook altijd gefascineerd
dó op instr umentaal-technische proble-
rrjeh. Zo vond ik de harp een verschrikke-
lijk lastig instrument om voor te schrijven’.
Het stimuleerde me indirect tot yeelvuldig
componeren voor harp, om die speciale
techniek meester te worden".
oorlog schreef. Dat is voor een hele
lezersgeneratie een terra incognita en is
daarom van belang omdat Gij sen na de
jaren ’40-’45 zo anders ging schrijven en
denken. Die vooroorlogse verhalen (reis
verslagen bijvoorbeeld als Ontdek Ame
rika en Odysseus achterna) zijn voor die
generatie veel interessanter dan nog
weer eens te lezen in De diaspora, of
Allengs, gelijk de spin, dat bij elke
rechtgeaarde Gijsenliefhebber allang op
de plank staat.
blijkt dan in feite een reprise te zijn
van Zomerdagdroom, zij het dat in het
laatstgenoemde boek een optimistischer
teneur is te vinden.
Daegeman heeft een door en door
naar wijf van een moeder en zodoende
ook een onplezierige jeugd die weer
enigszins verlicht wordt door de vriend
schap van een paar leeftijdgenoten.
Louis Paul Boon
je in wonderland, Mieke Maaike’s obsce
ne jeugd. Zomerdagdroom en in mindere
mate De meisjes van Jesses. Boon is in
d't soort boeken gefascineerd door de
ontdekking van een erotisch bewustzijn
in de jeugdjaren en hij kan er maar niet
over ophouden. Een scheutje voyeuris
me, een dosis .lijfelijke avonturen die net
niet leuk genoeg zijn om een heel boek
lang te kunnen boeien, een wereld
van schijn en luxe die contrast krijgt
door de armoede van de toekijkers, het
zijn geringe ingrediënten waarmee Boon
zijn soepje kookt. Het enige lichtpunt is
nog dat de schrijver een goed verteller
is hetgeen zijn boeken ongeacht het
magere gegeven nog wel verteerbaar
maakt.
Boon schrijft in zijn voorwoord dat
hij het gegeven van het boek heeft
gevonden in de vorm van een dagboek,
„memoires”, geschreven door de bewuste
heer Daegeman en op het einde van
diens leven aan de auteur ten geschenke
gegeven. Een doorzichtige en nogal flau-
w° eran k°nnel.ijk om de ik-figuur (in
zijn erotische avonturen?) niet al te
grote autobiografische trekken mee te
geven. Memoires van de Heer Daegeman
uitstrekt. De Frangaise, Trouwen, Celi
baat zijn er voorbeelden van. Mee door
de televisie-bewerking van Een mens
van goede wil staat zijn oeuvre in een
hernieuwde en groeiende belangstelling.
SERGE SNOECK maakt van zijn cul
turele jaarboeken steeds meer een soort
vereddlde Avenue. Snoecks (uitgave
Nijgh en Van Ditmar 1976) bevat naast
een uitvoerige opsomming van de cultu
rele prijzen ondermeer beschouwingen
over het werk van Gauguin en de car
toonist Ray Gilles, een serie on wezenlijk
fraaie foto’s van Günter Sachs von Opel
en een gesprek met prof. J. Tinbergen.
Ook literaire beschouwingen en korte
verhalen Siegfried Lens en Walter Soet-
houdt) ontbreken niet evenals een klei
ne vakantiegids en een aardige terugblik
die Jan Cremer schreef naar aanleiding
van zijn jarenlange verblijf in het Chel
sea hotel in New York. Voor 8,50 valt
er veel te genieten.
HET LIJKT een steeds grotere uitzon
dering te worden wanneer uitgevers bij
het verzorgen van een verzamelband
van hun gekoesterde auteurs ook werke
lijk een compleet overzicht van ’s mans
oeuvre betrachten. Maar al te vaak slaat
„verzameld” op een losse greep uit de
doorgaans goedgevulde hoed, is enige
samenhang ver te zoeken om nog maar
te zwijgen van vroeg en vaak al verge
ten werk waarvan de schrijver soms zelf
ook liever afstand wil nemen.
De band Verzamelde verhalen van
Marnix Gijsen, inmiddels gevorderd tot
de tweede druk, is daarvan zo’n voor
beeld. Meulenhoff en Nijgh Van Dit-
Het is een natuurlijk gegeven dat,
waar zich zo’n overdaad voordoet, er
ook veel kaf onder het koren zit. Zelfs
bij' een sinds jaren gevestigde schrijvers
generatie kan een al te grote produkti-
viteit eerder een negatief resultaat heb
ben voor wat haar originaliteit betreft,
dan met het tegenovergestelde het geval
zou zijn.
Het doet zich met name de laatste
jaren voor bij Louis Patil Boon. Neem
nu zijn enkele maanden geileden ver
schenen, maar in deze kolommen nog
niet eerder besproken Memoires van de
Heer Daegeman (uitgegeven door De Ar
beiderspers). Vingeroefeningen van een
debutant, wist men niet beter hier te
maken te hebben met een schrijver die
zulke prachtige boeken als Pieter Daens,,
De bende van Jan de Lichte, Zomer te
Termuren, De Kapellekensbaan of De
voorstad groeit op zijn naam bracht.
Maar moet men daar rekening mee
houden bij het doornemen van dit stuk
je onbenullig proza?
Het past in een genre dat Boon jaren
geleden ging beoefenen naast dat van
zijn grotere werken. Dit type boek heeft
vooral een erotische inslag Blauwbaard-
zeggen, ontstond trouwens betrekkelijk
vroeg. De vakvereniging van het Concert
gebouw dateert al uit 1915”.
Bij de meeste orkesten is de dirigent toch
tevens artistiek leider?
„Ja dat is zo. En oorspronkelijk was Wil
lem Mengelberg behalve dirigent ook in
derdaad artistiek leider, maar in die tijd
ging het orkest ook nog niet zo vaak op
toemee en werden er niet op grote schaal
grammofoonplaten gemaakt. Nog steeds
heeft de dirigent de uiteindelijke verant
woordelijkheid voor het artistieke beleid,
maar hij is verlost van alle beslommerin
gen die eraan vast zitten, zodat hij zich
praktisch helemaal aan het werk zelf en
dan bedoel ik de muziek kan wijden.
We moeten bij deze kritiek natuurlijk
niet de schrijver zelf uit het oog verlie
zen. Zelden zal een eventuele Nobelprijs
na de dood van Simon Vestdijk beter
aan een veelzijdige schrijver in het Ne
derlandse taalgebied kunnen worden
toegekend dan aan Marnix Gijsen. Alle
elementen die het leven biedt de
natuurmystiek wellicht uitgezonderd
zijn bij hem aanwezig, gevangen
tussen de polen van ironie en moralise
ring. En dat alles geponeerd zonder
omhaal van woorden, in een hondje,
heldere en simpele stijl, die nergens qua
plasticiteit tekortschiet. Hoe beperxt
ook van gegeven, Gijsen weet steeds
achter de oppervlakkige schijn van het
alledaagse een intrigerende tweede we
reld te scheppen. Die opnieuw te ont
dekken is wel het prettigste wat je kan
overkomen bij het (her)lezen van de
overbekende verhalen.
Het gegeven van ,.de slechte vrouw”
blijft ook later in zijn leven aanwezig
als hij trouwt, niet met zijn geliefde
vriendinnetje die echter ook wel op haar
wenken bediend wordt, maar uit half
economisch bejag met de
onappetijtelijke dochter van een var
kenshoeder. Een literaire smartlap van
het zuiverste water, maar onderhoudend
door de goede verteltrant.
EEN BEKWAAM VERTELLER is ook
Gerard Walschap, vorig jaar vanwege
zijn verdiensten als auteur in de adel
stand verheven. Hij is ook na een lange
reeks klassiekers nog steeds niet uitge
put in het bedenken van een interessan
te psychologische ontwikkeling tussen
verschillend geaarde mensen. Zoals
bleek uit de bij Querido verschenen
roman Het Oram-project dat qua gege
ven hier en daar lichtelijk gezocht is,
maar ook veel spannende momenten en
een intrigerende probleemstelling bevat.
Querido is trouwens sedert een poos
bezig met een ander Walschap-project:
het uniform herdrukken van ouder
werk, dat zich over een aantal jaren
ik indertijd ook die baan bij het Concert
gebouw geambieerd en eigenlijk is mijn
werk in Utrecht daar toch ook weer een
vervolg op.
Toen ze me erover kwamen polsen of ik
voor dat professoraat voelde, heb ik daar
eerst wel tegenaan gekeken. Eerlijk ge
zegd als tegen een berg. Moet je bedenken:
ik kende de academische wereld eigenlijk
niet meer. Ik heb pas in 1966 bij Bernet
Kempers mijn doctoraal gedaan, wat na
tuurlijk niet wil zeggen dat ik in die tussen
tijd heb stilgezeten. Integendeel, maar ik
was toch echt op mezelf bezig. Ik heb nog
wel een tijdje modern Grieks gestudeerd,
maar voor de rest was er toch eigenlijk
helemaal geen contact met de universitai
re kringen.
Maar ja, wat dat Utrechtse aanbod betreft;
uitstellen had ook niet gekund, want ik
was toen tegen de zestig en dan heeft het
nog zin om zoiets te beginnen, maar veel
later kan natuurlijk niet. Ik heb het aange
nomen en er geen spijt van gekregen.”
Wist u wat u in Utrecht te wachten stond?
„Niet precies, maar ik moet wel zeggen dat
het weer werk is dat ik graag doe, de
mentaliteit is er goed en de werksfeer
prettig. Ik zit alleen met twee grote proble
men, die ik in mijn openingscolleges aan
het begin van het nieuwe jaar, ook niet
onder stoelen of banken heb gestoken.
Het eerste grote probleem is: wat zijn de
toekomstmogelijkheden van de musicolo-
giestudent. Nu, bij een orkest moet je
eigenlijk wel een gekwalificeerd musico
loog in de leiding hebben, zelfs voor het
programmaboekje om maar eens iets te
noemen. Aan een dirigent en een directeur
heb je niet genoeg. Dat is dus één maat
schappelijke mogelijkheid. Dan heb je ver
der de muziekbibliotheken en de journalis
tiek waarin ze terecht kunnen. Maar dan
houdt het eigenlijk op. En als je dan uitre
kent hoeveel, of zeg maar liever hoe weinig
mensen daarvoor nodig zijn, dan is het
aantal musicologie-studenten veel en veel
te groot.
mar voegden de in hun beheer uitgeko
men vier verhalenbundels van Gijsen
samen en kozen daarbij zonder enige
aanwijsbare argumentatie „zo maar” een
ander losstaand verhaal. Ook de datering
lijst al even willekeurig: Mijn vriend,
de moordenaar (1958), De diaspora
(1961), Allengs, gelijk de spin (1962), Mi
chiamano Mimi (1971) en De grote god
Pan (1973). De enige verdienste is dat ze
in de juiste chronologische volgorde
staan.
Ik ben dan automatisch benieuwd
naar wat Gijsen voor de Tweede Wereld-