Bijbel van f 18.325
Marcellus Emants Inwijding herdrukt
D
JJj
Steunpilaren
CANAPONTS VERHALEN TONEN VAKMANSCHAP MAAR BOEIEN NIET
Overbodig
EN
ov
Saaie mensen
Seksuele dubbelmoraal
Handzame
samenvatting
BB®
Vooroordeel
2
>9
l
I
In de laatste Johan-Huizingalezing, die de Uni-
versiteit van Leiden elk jaar organiseert, zei pro
fessor Karel van het Reve van niet. In zijn betoog,
Literatuurwetenschap: het raadsel der onlees
baarheid (uitgegeven door Het Wereldvenster in
Heeft de literatuurwetenschap iets belangwek
kends te melden over literatuur, liefst iets wat een
niet al te onoplettend lezer met een minimum aan
smaak en eruditie niet allang zelf bedacht had?
Baarn) geeft hij een deprimerende reeks voorbeel
den van de onnozele „ontdekkingen", waarmee
de literatuurtheoretici telkens opnieuw met veel
poeha komen aanzetten. Hun toon van gewichtig
heid blijkt steevast te moeten verhullen wat er
werkelijk staat: een overbodige, niets verhelderen
de „definitie” in de vorm van een even nutteloze
vergelijking. „Een boek is een taalbouwsel"; ,,een
boek is een wereld in woorden„een boek bezit
een structuur”.
f
f
In de boeken die uitgevers aan kranteredacties sturen, zit in negen van
de tien keer een gestencild briefje. Vriendelijk wordt daarin gevraagd
om een reactie in de vorm van een recensie. Over het algemeen
proberen we aan dat verzoek te voldoen. De lezer heeft immers
recht op snelle informatie. Toch liggen er op dit moment drie
boeken voor mij die in de laatste maanden van 1978 verschenen
zijn. Dat ik er nu pas over schrijf komt voort uit een gevoel van
machteloosheid, van niet weten wat je er mee aan moet. Noch het
debuut van Partrizio Canaponi, noch de verhalenbundel van
Armando en zeer zeker niet de korte roman van Guus Dijkhuizen:
Een bagatel, zijn in staat geweest mij te dwingen tot een spoedige
reactie. Ik heb ze alle drie gelezen, ik heb ze herlezen maar het
enige dat ik er eigenlijk over kan zeggen is dat ze alle drie
nergens over gaan.
g|
I. i
De romanschrijver
MARCELLUS EMANTS
GUUS DIJKHUIZEN
CANAPONI
ARMANDO
b
I.
Het lijkt er veel op dat Patrizio Cana-
poni met zijn eersteling Een gondel in de
Herengracht door vele critici regelrecht
.naar de top van de Hollandse zangberg
geschreven wordt. Men roemt zijn on-
Hollandse aanpak, zijn beeldend vermo
gen, zijn stilistische kwaliteiten en zijn
gedurfde opzet. Daarover zult u ook van
mij geen kwaad woord horen. Canaponi
is wel degelijk een goed schrijver wat
vakmanschap betreft. Maar dat alleen
hoeft nog geen boeiende verhalen tot
gevolg te hebben.
Canaponi publiceerde een gedeelte
van zijn verhalen in De Revisor, het
tijdschrift dat de afgelopen vijf jaren
zoveel kwaliteit in zijn proza verwerkt
heeft (Meijsing, Kooiman, Matsier, Kel-
lendonk). Genoemde vier werden wel de
belangrijkste vertegenwoordigers ge
noemd van het zogenaamde academis
me waarmee bedoeld werd dat zij ge
leerd hadden hoe een literair kunstwerk
gestructureerd is, op welke wijze motie
ven en thema’s uitgewerkt kunnen wor
den en hoe een eenvoudig verhaal door
middel van een aantal kunstgrepen om
getoverd kan worden tot een warrig ge
heel waardoor ook de literatuurweten
schap, die zij vaak zelf beoefenen, voort
kan.
Als Jan Brokken van De Haagse Post
dit academisme niet uitgevonden had,
dan zou ik dat zeker gedaan hebben ten
aanzien van Canaponi. Hij verschilt ech
ter in zoverre van zijn eerder genoemde
Revisors, dat zij, uitgezonderd voor mij
Kellendonk, toch min of meer interes-
De mens kent veelal zichzelve niet
en dat is precies de beperking van
Wat dan overblijft zijn negen benarde
verhalen over situaties waarin mensen
zonder morele problemen anderen in
elkaar trappen, kwellen en afmaken.
een kwetsbare melancholicus die, ver
ward door de gruwelen van het bestaan
probeert om die wreedheden zo afstan
delijk mogelijk te verwoorden. Met die
wetenschap begon ik aan de verhalen
bundel. De teleurstelling liet niet lang op
zich wachten. Evenals vele andere mo
derne schrijvers kiest Armando voor de
ironie, voor de bewuste afstand. Hij doet
dit echter zo totaal dat bij hem het zicht
op de ware gevoelens, op de gevoelens
die achter iedere vorm van ironie ver
scholen zitten, danig verduisterd wordt.
Helemaal treurig word je van de klei
ne roman Een bagatel van Guus Dijk
huizen. Volgens zijn uitgever Corrie Ze
len is het exemplaar dat ik gelezen heb
een „noodzakelijke heruitgave” van de
eerste druk uit 1967. Die noodzaak is
helaas nergens duidelijk geworden. Inte
gendeel: Een Bagatel is een volstrekt
overbodige uitgave, omdat zij uitslui
tend geneuzel bevat, gezeur en gedrein.
De uitgever kan wel zeggen dat het een
roman is over de roerige jaren zestig in
Amsterdam, maar zo’n cliché moet dan
wel door de inhoud waar gemaakt wor
den. En dat gebeurt nergens. Studenten,
enig lichtend voorbeeld uit onze ei
gen tijd van een boek met een visie
op het individu en (een stukje van)
zijn maatschappij, weet ik alleen W.
F. Hermans’ Onder Professoren te
noemen.
Het resultaat is dan ook een heruitgave
van een volstrekt overbodig boekje.
WIM VOGEL
één keer verleiden tot het pleiten
voor een socialistische arbeider, die
door zijn patroon bijzonder on
rechtvaardig behandeld is.
Ook in dit geval zal het wel weer zo
zijn dat Armando die stijl juist heel
bewust hanteert. Wat ik dan nog kan
opmerken is slechts dat ik niet de ideale
lezer voor hem ben.
In november 1978 schreef Louis Fer
ron in Vrij Nederland een paginagroot
artikel over Armando naar aanleiding
van diens verhalenbundel De ruwe he
ren. Ferron schetst Armando hierin als
L1S-
V),
or-
5U-
ier
ie-
Ind.:
bad-
rt voor
aling.
)r-
en
>te
re-
)r-
>n,
is-
h-
i2.
•te
Ik.
‘g,
*g
h-
na
ih.
in
cl.
3P
)ok
ns-
nd.
1!
0,
•d/
le
5t;
ijs
als socioloog
r.)
11e
cd,
le
as.
ir-
ra.
)d.
ik.
ie-
;e-
[1,
tin
k.,
>p.
xe
.2
5),
iet
:n,
Wat de verhalen voorts bijna onleesbaar
maakt, is niet de thematiek die je met
enige moéite nog wel maatschappelijk
relevant of zo iets zou kunnen noemen,
maar is de stijl. Het best kan ik die
typeren met het woord grijs: nietszeg
gende dialogen vol gezeur, taaie be
schrijvingen en saaie mensen.
ICC
urs
I
)13
91
Een veel opvallender vernieu
wing in de laatnegentiende-eeuwse
roman is het veranderde wereld
beeld van de auteurs. De breuk met
voorgangers als Conrad Busken
Huet, Nicolaas Beets en Geertruida
Bosboom-Toussaint is veel duidelij-
sante verhalen schrijven. Dit nu kan
helaas van Canaponi niet gezegd wor
den. Met behulp van veel kunstgrepen
flashbacks, die als bij Reve zelfstandige
verhalen worden, een grote variatie in
vertelsituaties, steeds wisselende omge
vingen en omstandigheden bouwt hij
in een uitbundige stijl zijn prozacon-
structies op die in ieder geval voor mij
weinig interessant van inhpud zijn.
In de vijf verhalen die te lezen zijn als
een roman schetst Canaponi ons het
flitsende en trieste leven van Attilio,
zoon van een Hollandse soldaat, die in
Praag tijdens de oorlog in Duitse dienst
en zwaargewond, een kind verwekt bij
een Italiaanse verpleegster. U ziet het,
dat is heel wat anders dan spruiten!
Attilio wordt voornamelijk opgevoed in
het huis van zijn Italiaanse grootouders
in Amsterdam, vooral omdat zijn moe
der voordat zij haar Praagse soldaat
terugvindt, aangepapt heeft met een an
dere Hollander die op zijn beurt naar
Indonesië vertrekt om vol enthousiasme
ker als je kijkt naar het mensbeeld
en niet naar de bij nadere bestude
ring geringe romantechnische ver
schuivingen waarover Anbeek zich
buigt. De naturalistische schrijvers
verwoorden niet langer de opinies
van hun publiek, en dat was bij
Truitje Toussaint wel zo. Ton An
beek verwijst er in De schrijver
tussen de coulissen overigens wel
naar op bladzijde 123, maar de
werkelijk interessante vraag stelt
hij niet: hoe komt het dat na plm.
1880 schrijver en lezer niet „auto
matisch” dezelfde morele opvattin
gen delen? Ook na Tachtig behoor
den schrijver en publiek tot dezelf
de maatschappelijke klasse, het
verschil met daarvoor is dat de
schrijver zich van dan af niet meer
laat zien als de vanzelfsprekende
verdediger van die klasse, de gegoe
de en rijke bourgeoisie.
Anbeek analyseert in zijn disser
tatie drie romans, Noodlot van
Louis Couperus, Een liefde van Lo-
dewijk van Deijssel en Inwijding
van Marcellus Emants. Daarvan
shockeerde Noodlot het publiek
door de impliciete afwijzing van
schuld en dus verwerping van de
vrije wil. „Noodlottig determinis-
De titel Inwijding slaat op de in
wijding in het maatschappelijk le
ven die de net afgestudeerde jurist
Theodoor van Onderwaarden door
maakt. Theo stelt zich bij zijn intre
de voor, dat hij heel snel carrière zal
maken. Als advocaat, in de rechter
lijke macht of als bestuursambte
naar, het doet er voor hem niet veel
toe, en dat is tekenend voor zijn
opportunisme en politieke onver
schilligheid. Theo is echter niet bot
genoeg om, eenmaal advocaat,
blind te zijn voor de onrechtvaar
digheid van de gangbare rechts
praktijk. De rechters, tegen wie zij
zo had opgezien zijn allerminst on
partijdig, en de advocaten letten
beter op het belang van hun carriè
re dan op dat van hun cliënten. Uit
jeugdig idealisme laat Theo zich
de naturalistische roman, waarin
de schrijver niet boven zijn roman
figuren mag staan. „Hij vermoedde
maar flauw, dat een mens hijzelf
niet uitgezonderd zelden de ware
drijfveren van zijn daden onder
scheidt”. Zo’n zin is verlies in realis
tisch opzicht, maar er is de winst
dat de schrijver aanvult wat zijn
hoofdpersoon aan zelfkennis mist.
ichot heeft
Sinds Tachtig zijn we gewoon ge
raakt aan romans waarin je als le
zer wordt opgesloten binnen het be
perkte gezichtsveld van één hoofd
persoon. We zijn het als onnatuur
lijk gaan ervaren om méér te weten
dan die hoofdpersoon zelf. Inder
daad: natuurgetrouwer, maar ook:
beperkter. De blik van die hoofd
persoon reikt vaak zelfs niet zover
als de eigen persoonlijkheid en mis
schien komt het door die beperking
dat er maar heel weinig romans te
noemen zijn die bereiken wat de
naturalisten al wilden: een analyse
van het individu gezien in samen
hang met de maatschappij die hem
voortbracht. Emants licht in Inwij
ding de maatschappelijke klasse
door waartoe hijzelf behoort; als
In zijn liefde voor de demi-mon-
daine Tonia voelt hij zich gehinderd
door maatschappelijke overwegin
gen. Hij durft haar niet te trouwen,
en is toch te rechtschapen om haar
voor een goed huwelijk met een
meisje van eigen stand opzij te zet
ten. Tonia, jaloers, maar in staat tot
echte genegenheid, doorziet hem
beter dan hij zichzelf. Ze laat hem
gaan, en opgelucht merkt Theo dat
niets meer zijn glanzende carrière
in de weg zal staan, nauwelijks zien
de dat Tonia (als vertegenwoordig
ster der lagere standen?) heel wat
meer eergevoel heeft dan hij.
De affaire met Tonia is geënt op
Dumas’ La dame aux camélia’s, zo
als Emants in de novelle Zwijgen
(waarnaar onlangs een tv-bewer-
king is uitgezonden) Anna Kareni-
a’s huwelijksontrouw tot voorbeeld
nam. Emants verwijzingen zijn zeer
zinvol ingepast. In Inwijding sterft
Tonia aan het eind van het verhaal,
als Marguerite Gauthier uit De da
me met de camelia’s. Theo wordt al
in het begin gekarakteriseerd door
zijn (pedant genoemde) oordeel
over Dumas’ toneelstuk. Hij zegt er
over, dat vrouwen die zich voor geld
verkopen, nooit echte liefde kunnen
voelen. Zijn wantrouwen tegen To
nia, evenmin als haar jaloezie, kan
hij dan ook niet overwinnen.
Patrizio Canaponi; E en gondel in de Heren
gracht. Querido. Amsterdam, 1978: ƒ24,50.
Armando: De ruwe heren. De Bezige Bij.
Amsterdam, 1978. 15,-.
Guus Dijkhuizen: Een bagatel. Corrie Ze
len, Maasbree, 1978. 12,90.
i De patroon vindt het recht achter
zich, en hoewel Theo ziet dat for
meel recht meestal iets anders is
dan werkelijke rechtvaardigheid,
legt hij zich bij die stand van zaken
neer, uit angst dat hij er anders
maatschappelijk nadeel van zal on
dervinden.
„Ingewijd” wordt Theo ook in de
gangbare huwelijksmoraal. De
„koophuwelijken” van zijn zusjes,
de manier waarop in zijn kring mai
tresses worden afgedankt; zijn
moeder die de abortus voor het
meisje van goede stand goedpraat
en dezelfde dag een dienstmeisje
ontslaat voor hetzelfde vergrijp; het
stuit Theo wel tegen de borst, maar
ook inzake de privé-moraal is hij
niet sterk genoeg om zich te verzet
ten. Net als in zijn maatschappelij
ke carrière is het ook hier zijn ambi
tie die hem tenslotte zijn af keer
doet overwinnen, hoewel het hem
meer moeite kost.
I
In de serie Bibliotheek der Ne
derlandse Letteren werd Inwijding
opnieuw uitgegeven door Elsevier,
als eerste deel van een reeks welver
zorgde klassieken uit Noord- en
Zuid-Nederland. Ton Anbeek ver
zorgde de tekst en schreef er een
inleiding bij: een handzame samen
vatting van wat hij in zijn proef
schrift demonstreert. Een „verant
woording” ontbreekt helaas. Waar
bleef bijvoorbeeld de ondertitel
„Haags leven”, door Anbeek in zijn
proefschrift ironisch genoemd?
De ondertitel van Inwijding,
„Haags leven”, is typerend voor de
bedoelingen van naturalistische au
teurs, die immers de roman zagen
als een sociologische studie.
Emants levert in Inwijding kritiek
op het deftige Haagse milieu dat hij
bestudeert. Die kritiek, op zelfinge
nomenheid, hypocrisie en zelfzucht,
in die kringen voor maatschappelij
ke deugden aangezien en als zoda
nig gehonoreerd, verbergt hij nau
welijks. Hoewel dat gebrek aan ob
jectiviteit in strijd is met de natura
listische „kunstopvatting” (leer
meester Zola hield zich trouwens
ook niet erg strikt aan de regels!)
beschouw ik zijn inmenging niet als
storend, eerder als winst.
pelijk bestuderen, en werd het de
taak van de romanschrijver om zo
onpartijdig mogelijk de naakte fei
ten te geven. Couperus, Van Deijs
sel en Emants zijn voorbeelden van
schrijvers uit die school, die daar
om het oordeel over goed en kwaad
willen overlaten aan hun lezers, i
De emancipatie van de lezer, zou
je kunnen zeggen, als Anbeek ons
niet liet zien dat de schrijvers in
kwestie hun maatschappelijke en
morele standpunten allerminst ver
zwijgen. Ze doen het alleen niet
meer door de lezer rechtstreeks toe
te spreken, het gebeurt nu allemaal
wat bedekter. De romantechnische
vernieuwing, concludeert Anbeek,
houdt niet veel meer in dan dat de
schrijver tussen de coulissen is
gaan staan, terwijl hij daarvoor een
rol in het stuk voor zichzelf opeiste.
of wat daar voor door moet gaan, pseu-
do-artiesten, erbarmelijke zolderka
mertjes, abortus, zelfmoord en hart
aanvallen, u kunt het allemaal'tegenko
men in Dijkhuizens geschrift. Wat dat
echter met de jaren zestig te maken
heeft, ontgaat mij.
De fout van Dijkhuizen is dat hij uit
sluitend zonderlingen beschrijft, in een
stijl die opnieuw afstandelijk en ironise
rend bedoeld is. Goede literatuur be
staat echter niet bij de gratie van de
zonderling, daar zijn genoeg inrichtin
gen voor. En wat de stijl betreft: je hoeft
in Nederland maar een vleug ironie in je
proza te stoppen en er is altijd wel een
criticus, die je met Nescio vergelijkt. Een
groter onrecht kun je Nescio nauwelijks
aandoen. Wat men namelijk niet ziet is
dat de ironie van de laatste middel is om
de (overgevoeligheid te kunnen ver
woorden. Een goede schrijver zal er voor
waken dat de ironie niet het zicht op het
gevoel belemmert. Voor Dijkhuizen ech
ter is de ironie middel en doel tegelijk.
deel te nemen aan de politionele acties.
Het is vanzelfsprekend dat Attilio onder
dergelijke omstandigheden opgroeit tot
een kleine zenuwlijder die zich nergens
thuis voelt en op zoek gaat naar vaderfi
guren. De bundel besluit dan ook, op
nieuw heel doordacht, met een gefin
geerd gesprek tussen de zoon en de
reeds overleden vader. Dit verhaal
waarin de vader zijn „ziekte” als het
ware doorgeeft aan zijn zoon is zonder
twijfel het meest ingetogen en daardoor
het beste verhaal uit de bundel. Ik hoop
dat het laatste woord van de bundel
„Uitgeraasd” zal doorwerken in nieuw
werk van deze ongetwijfeld virtuoze
stilist.
Ware boekenliefhebbers en verwoede verzamelaars dienen nu toe te
slaan: er zijn 895 handgenummerde kopieën in de maak van de befaamde,
42-regellge Gutenberg Bijbel, de oudste gedrukte bijbeluitgave ter wereld.
In leer en cassette kost het boekwerk 12.850 gulden, met houtdek 13.500
gulden en in zgn. Fulda-band 18.325.
Deze 895 exemplaren, een eenmalige ge3llustreerde wereldoplaag, zijn
gebaseerd op het beroemdste exemplaar van de 48 Gutenberg Bijbels, die
de eeuwen hebben doorstaan: het exemplaar dat zich in de staatsbiblio
theek van het Preussischer Kulturbesttz in Berlijn bevindt. Het drukwerk
werd ooit vervaardigd door de uitvinder van de boekdrukkunst, Johannes
Gutenberg. Het originele exemplaar ontleent zijn faam aan de rubricator,
die de rode titels verzorgde aan het begin van elk hoofdstuk, en aan de
illuminator, die de schitterende initialen en randversieringen aanbracht.
Omdat dit met de hand gebeurde, wijken alle overgebleven Gutenberg
Bijbels van elkaar af. Met behulp van verfijnde reproduktietechnieken is
men in staat geweest een zo getrouw mogelijke facsimile te maken. De
bijbel beslaat 1282 bladzijden en omvat twee delen. Volgens uitgeverij
Spectrum zijn er ook in Nederland geïnteresseerden; een vijftal particulie
ren heeft zelfs al tot de koop besloten. In samenwerking met boekhandels
en andere instellingen worden op het ogenblik bijeenkomsten gehouden,
waarop met dia’s, drukproeven en verdere informatie een beeld wordt
gegeven van het boek.
me” waarschuwde, een predikant
vanaf de kansel. Immoreel werd
gevonden dat Couperus in wezen
een moord goedpraatte, in plaats
van zijn hoofdfiguur te laten strij
den tegen morele zwakheid.
Ook Een liefde van Van Deijssel
veroorzaakte deining doordat het
de seksuele gevoelens en verwach
tingen van een vrouw beschrijft.
Dat Van Deijssel seksuele handelin
gen beschrijft vanuit de hoofdper
soon Mathilde, werd verfoeilijker
gevonden dan wat de schrijver (zegt
Anbeek) onzedelijk vindt: het ge
drag van haar echtgenoot, die on
middellijk nadat hij Mathilde ten
huwelijk heeft gevraagd naar een
hoer gaat.
Inwijding (uit 1901) van Marcel
lus Emants is een aanval op dezelf
de dubbele seksuele moraal, scher
per nog dan die van Van Deijssel.
Êmants’ roman veroorzaakte géén
schandaal, waarschijnlijk omdat
Emants „het netjes houdt”, hoewel
er bij hem even weinig te raden
overblijft als bij Van Deijssel, die in
Een liefde het woord „naayen” ge
bruikte (en het vervolgens, in de
tweede, gekuiste, druk, weer
schrapte).
Geen literatuurwetenschapper
die het zo zal brengen overigens, die
heeft het niet over een boek maar
over een „literair kunstwerk”, niet
over een woord maar een „taalte
ken”. Daardoor krijg je, zegt Van
het Reve, zulke „bloedstollende, tot
grote schaamte bij de lezer leiden
de definities als bijvoorbeeld deze
definitie die door Maatje bedacht
is: „Structuur is de manier waarop
in een literair werk een wereld
wordt opgebouwd door middel van
taaltekens”. Men lette op die we
reld en die taaltekens: hun maske
rende functie is duidelijk: laat je ze
weg, dan blijft er over dat de struc
tuur de manier is waarop iets in
elkaar zit”. Het wachten is nog op
een scherpzinnige verdediging door
de tegenpartij.
Van het Reves belangrijkste ver
wijt aan zijn tegenstanders is, dat
zij tot nu toe zelfs niet gekomen zijn
met een interessante vraagstelling
aan hun object van onderzoek. Ik
vond er wel een in het proefschrift
waarop Ton Anbeek van der Meij-
den vorig jaar promoveerde tot doc
tor in de letteren. De schrijver tus
sen de coulissen, bijdrage tot de
kennis van de verteltechniek van de
laatnegentiende-eeuwse Neder
landse roman (uitgegeven bij Athe-
naeum-Polak Van Gennep), is
geschreven zonder de in het vakge
bied zo gebruikelijk geworden pom
peusheid, waarover Van het Reve
zich in de Huizinga-lezing zo mis
moedig uitliet.
Anbeek stelt in zijn proefschrift
de vraag naar de toepassing in de
praktijk van de romantechnische
vernieuwingen die de Tachtigers
Emants, Couperus en Van Deijssel
in theorie voorstonden. Die vernieu
wingen ten opzichte van de traditio
nele vertelwijzen van hun voorgan
gers vloeiden voort uit hun opvat
ting, dat de alomtegenwoordige ver
teller die zijn verhaal voortdurend
onderbrak om zijn lezers te onder
richten wie van zijn personages
deugde en wie niet, uit1 de roman
moest verdwijnen.
„Objectiviteit” werd het ideaal
van veel Nederlandse schrijvers
aan het eind van de negentiende
eeuw. In navolging van de Franse
„naturalisten” Zola en Flaubert wil
den zij de samenleving wetenschap-
Drie boeken die nergens over gaan
Emants laat zien dat Theo’s oor
deel geen oordeel is, maar een
maatschappelijk vooroordeel, pre
cies zo op eigen belang geïnspireerd
als de oordelen van zijn medebur- i
gers. Emants observeert die „steun
pilaren van de maatschappij”
scherper dan zijn tijdgenoot Coupe
rus het deed, minder vleiend voorat
Is dat er de oorzaak van dat zijn
werk zoveel minder bekendheid
heeft gekregen? Het is tijd voor een
herwaardering.
DINY SCHOUTEN
De schrijver tussen de coulissen, door
A. G. H. Anbeek van der Meijden. Athe-
naeum-Polak Van Gennep, paper
back, 203 blz., 32,50.
Inwijding, door Marcellus Emants. El
sevier, gebonden, 415 blz„ ƒ31,50.
Uitgeverij G. A. van Óorscl.„i
een aantal werken van Marcellus
Emants herdrukt in paperback, waaron
der Liefdeleven, Monaco en Waan. Prijs
plm. 17,50.