Letterkast
jaar
M
door Peter Huysman
Apparatuur
Boeiend
BV
Kloof
Hulptechnicus
Onwennigheid
JOOP PIEKET WEESERIK
BIJ OMROEP
I
'en
leid
srk-
ing
na-
Johann Stephanus („Joop”) Pieket Weeserik (58 jaar) is nauwelijks te verstaan. En ik hoop
oprecht dat de KLM zijn buitengewoon belangrijke positie op het internationale toneel van de
burgerluchtvaart zal kunnen behouden. Staatssecretaris Nelie Smit-Kroes heeft een doordringen
de stem, die de NOS-radiostudio aan het Binnenhof tot in alle hoeken vult. Het geluid mag wel iets
zachter, maar Pieket Weeserik, hoofd programma-technicus, die op 1 april 40 jaar in dienst was bij de
omroep, wil toch vooral niets missen van wat via de directe lijn met het parlement tot hem komt.
Intussen scheurt hij brieven open en neemt de talrijke telefoontjes aan. Joop is geen man die eens
breeduit gaat zitten voor een verhaal over zijn lange loopbaan.
5
Radiotechnicus minstens even
belangrijk als programmamaker
J
?er-
;am
O.
1/
>chte
gers,
■39,
jfd-
JOHN OOMKES
ken
met
Eerst microfoonrepetitie, dan opname, maar juist op
dat moment reed er een vrachtwagen voorbij of
kwamen de kinderen uit school. Dat betekende:
wachten tot twee uur, maar om drie uur moest je
alweer op de kaasmarkt in Gouda zijn. En ’s avonds
had je dan nog een koor in Alkmaar. Ik noem maar
wat.”
80 a 90 uur. Soms kwam je om drie uur ’s nachts thuis
en moest je om zes uur ’s ochtends weer beginnen. De
baas was kwaad als je hem uit zijn bed haalde om te
horen wat de opdracht was.”
„Je werkte met losse apparatuur, je was een soort
verhuizer. En je zat altijd in tijdnood. Tijd was onze
grootste vijand. Het dagelijks programma was heel
uitgebreid, ’s Morgens zat je bijvoorbeeld in Amster
dam om er een of ander orgelconcert op te nemen.
„Een prettige bijkomstigheid was wel dat je in een
kleine bezetting werkte en ondanks alle haast toch
wat meer tijd voor elkaar over had. Je maakte ook
veel langere reportages dan nu. Toen was het één
uitzending van 20 minuten. Nu zijn het vaak tien
uitzendingen van 2 minuten. Het is tegenwoordig
allemaal veel meer gecomprimeerd. Het luistert alle
maal erg nauw. Er is ontzettend veel nieuwe appara
tuur bijgekomen. Je moet altijd zorgen dat je die de
baas blijft, anders raak je gefrustreerd. Ik zie die
dingen nogal realistisch. Ik zeg: geef het hoogfre-
quent-gedeelte maar aan een jonge vent. Dat moet je
afstoten op een zekere leeftijd. Ik wil niet constant
het gevoel hebben dat ik op m’n tenen loop. Ik heb
inderdaad weleens van die dagen dat ik denk: hoe
kom ik eruit? Als je ouder wordt, pik je het niet
allemaal meer zo vlug op.”
3ed.
tel.
be
ken
salonmarxistische opvattingen van de zangeres
en haar band. Hij constateert niet ten onrechte
dat het wat eigenaardig is dat deze
geëngageerde Berlijners niet vies zijn van
nAlrivardianen on nntrndan in vminin flAAinAnriA
Joop Pieket Weeserik heeft een ongelofelijk cons
ciëntieuze opvatting over zijn werk. Op dat punt zou
je hem „ouderwets” kunnen noemen. Maar ouder
wets in conservatieve zin is hij niet. „Nee. Ik heb
bijvoorbeeld nooit problemen met mijn kinderen
gehad. We hebben wel dikwijls verschillende inzich
ten. Maar daar praten we dan over. Discussie moet
altijd mogelijk zijn. Ze zeggen wel eens: er bestaat
zo’n grote kloof tussen de generaties. Ik zie het niet.
Je moet proberen elkaar te begrijpen. Moeilijkheden
oplossen. Als je een fout maakt, moet je er een streep
onder zetten en opnieuw beginnen.”
„Ik zeg wel keihard de waarheid, als het moet Dat
houdt de lucht schoon, alsjeblieft geen draaierijen. Ik
ben een oktober-type. Een volle weegschaal. Erg
impulsief. Je doet soms ingrepen, die een ander niet
zou aandurven. Naderhand praat je er pas over. Dan
ga je bekijken of je het verkeerd of goed hebt gedaan.
Nee, ik heb geen vijanden. Met geen van de mensen
met wie ik werk heb ik ooit ruzie gehad. Of het nu
Joep Bon van de VARA, Leo Pagano van de AVRO
of Wim Benboom van de TROS is: er is altijd een
goede verstandhouding. Maar ik ga er dan ook vanuit
dat ik op zon’ moment in dienst van de VARA, AVRO
of TROS ben. De enig juiste opstelling van een
technicus is als hij zichzelf als verlengstuk van de
opdrachtgever ziet”.
gedragen. Je stelt je voor als je ergens komt. Je bent
altijd gast. Altijd proberen goed gekleed te zijn; het
kan voorkomen dat je plotseling de Kamer in moet of
met een minister wordt geconfronteerd. Dan kun je
geen spijkerbroek aan hebben, vind ik. Mijn vader
zei altijd: je moet opvallen door niet op te vallen.”
geldverdienen en optreden in weinig geëigende
commerciële tv-programma’s als Toppop en de
TROS-Topvijftig.
In de Haagse Post van dezelfde week verscheen
ook een verhaal over Nina Hagen van de hand
van Van Bruggen, let wel, met citaten die in
andere, gematigder bewoordingen in Panorama
voorkwamen. Dat zou allemaal nog niet zo
verschrikkelijk zijn, ware het niet dat dë HP-
redactie bij monde van William Rothuizen (zie
Achterop van Vrij Nederland) er niet van op de
hoogte was en het sowieso een vrij redelijk
verhaal vond.
Om een aantal redenen is dat niet zo. Het doet
op zijn minst opvallend aan dat je een Duitse
zangeres verwijt dat zij op het dubbelspoor zit
van marxistische praat en kapitalistische
verdiensten als je zelf ook niet vies bent van een
losse grijpstuiver. Natuurlijk begrijpen we wel dat
de schrijver in kwestie gemeend heeft met
„andere" informatie rond het fenomeen te
komen, teneinde tussen het grauwe
verslaggeversvolk op te vallen. Maar dat had
Van Bruggen maar in december moeten doen,
toen de destijds nog relatief onbekende
Berlijners optraden in Sonja s Goed Nieuws
Show en de socialistische VARA geen
„politieke" songs in een familieprogramma wilde
hebben.
Tenslotte heeft de journalist noch zichzelf noch
zijn specialisme een grote dienst bewezen
Kennelijk is de berichtgeving over lichte muziek
nog in zo n staat van labiele puberteit dat iemand
kan menen dat schijnheiligheden over het kwaad
van geld verdienen op zijn plaats zijn. Met zijn
tegendraadse geschrijf bevestigt Van Bruggen
dan ook de mening van die mensen die er van
overtuigd zijn dat het pop- of rockmuzikanten
alleen om de poen te doen is.
Redelijk artikel, vond Rothuizen. Als een HP-
journalist in een meer „gevestigde" branche als
de filmkritiek of de parlementaire verslaggeving
het zou wagen om de links-liberale opvattingen
van filmster Warren Beatty af te wegen tegen zijn
grote inkomsten of uit te pakken in een artikel
over de inkomens van linkse toppolitici, zou hij
zijn langste tijd in de HP-burelen hebben gehad.
Dat zou dan terecht zijn, omdat dergelijk bazelen
niets aan de waarde van de betreffende persoon
afdoet.
„Ik ben altijd bezig. Dat zit in mijn aard. Ook thuis.
Ik heb een groot stuk land met schapen en kippen.
Als ik me aan de beesten wijd, dan ben ik mijn werk
vergeten. Tropische vogels vind ik fantastisch. In
mijn weinige vrije uurtjes lees ik over vreemde
volkeren en dieren. Ik ben graag in het buitenland.
Kenia, Nieuw-Guinea. Ik kijk er m’n ogen uit. Het
enige dat ik op de televisie bekijk zijn natuurfilms en
programma’s over verre volkeren.”
Sinds september vorig jaar is Joop Pieket Weeserik
gedetacheerd bij studio-Den Haag aan het Binnenhof
3, van waaruit radioreporters van de verschillende
zendgemachtigden (via Hilversum) hun parlementai
re nieuws en commentaren over ons land uitstorten.
Dat bevalt hem best, want hij is politiek zeer geïnte
resseerd. Hij bekleedt een bestuursfunctie in een of
andere CDA-afdeling.
„Ja, ik ben rechts, iedereen weet dat ook, maar dat
geeft geen moeilijkheden. Ik leg makkelijk mijn
politieke overtuiging terzijde. Als ik een programma
moet maken met de VARA, dan zal ik tegen de
verslaggever zeggen: jongen, je kan dat het best zó
doen, terwijl zo’n advies misschien tegen mijn eigen
politieke principes indruist. Trouwens, „indruisen”,
zo voel ik het ook niet. Ik ben op dat moment met
mijn vak bezig. Ik verplaats me in de gedachtenwe
reld van zo’n reporter. Dat is het mooiste van mijn
werk, meedenken met het maken van programma’s.
Hoe heeft die jongen het programma in zijn hoofd?
Ik beperk me dan niet alleen tot de techniek. Als er
bepaalde zinnen niet lopen, dan zeg ik dat en het
wordt door links en rechts geaccepteerd. Maar ze
moeten wel hun vak verstaan. Als ze dat niet doen,
dan kun je een vervélende situatie krijgen.”
„De grote kracht van radio is de actualiteit. Wat
hier vanuit studio Binnenhof naar buiten gaat, is
voor zeventig procent „live”. Daar kan de televisie,
zolang die niet 24 uur per dag uitzendt, nooit tegenop.
Zolang de radio het nieuws heet van de naald brengt,
zal ze nummer één blijven, al is de televisie veel
populairder. Televisie doet mij niet veel, ik vind het
zonde van m’n tijd. De radio is snel. Dat merk je ook
aan het parlement. Men haakt ogenblikkelijk in op
uitspraken, die via de radio worden gedaan. En die
aspecten vind ik nu zo ongelofelijk boeiend van dit
vak. Of je dat tot je 65e volhoudt? Dat geloof ik niet.
Ik wil wel met m’n 62e weg.”
„Het werk vergt zó een enorme concentratie, is zó
onregelmatig en bestaat uit zó veel pieken, dat het
gewoon te gek is om dit tot je aow te blijven doen. Het
meeste gaat zó de lucht in, je mag geen fout maken.
Op één dag heb je soms 21 uitzendingen. Kort gele
den maakte ik nog zo’n spannende gebeurtenis mee.
Tien minuten voor tijd horen we dat Aantjes niet in
Nieuwspoort (perscentrum - red.) maar in de Sche-
pelzaal van de Tweede Kamer zijn vertrek zal aan
kondigen. We hebben ons uit de naad gerend, met
kabels, met microfoons. Een halve minuut voordat
de uitzending direct de lucht inging, was de zaak
klaar. Akelig, maar ook weer fijn dat ’t toch gelukt
is.
„De reporters en programmamakers van toen,
vakmensen. Maar je kunt niet zeggen dat ze beter
waren dan nu. Het is misschien wel zo dat je meer
specialismen hebt gekregen. Je moet iemand die een
duidelijke voorkeur heeft voor popmuziek niet op
„gesproken woord” zetten of de politiek. En ze moe
ten natuurlijk in het systeem passen. Het komt belden
voor dat je te maken hebt met een arrogante verslag
gever, die op de techniek neerkijkt. Dit slag blijft
nooit lang bij de omroep. Door hun houding werken
ze zichzelf weg. De goeden zijn zich teveel bewust van
hun afhankelijkheid van de techniek.”
„Men denkt weleens dat de concurrentie, zoals
bijvoorbeeld hier met persconferenties en parlemen
taire verslaggeving, tussen de verschillende omroe
pen groot is. Dat is niet zo. Men geeft tips aan elkaar
door. Vroeger moest je met de beperkte middelen als
reporter vechten om je verhaal kwijt te kunnen. Die
tijd is voorbij.”
„Ik ben nog nooit met de pest in mijn lichaam aan-
het werk gegaan. Ik hou van dit vak. Ik hou van
mensen. Door de zenderkleuring, zal het hier nog wel
drukker worden, omdat het accent nog meer op de
Tweede Kamer wordt gelegd en omdat Veronica ook
al een aanvraag bij ons heeft gedaan voor Tweede-
Kamerverslagen. Ik heb er nu veertig jaar opzitten.
Ik vond dat een geschikt moment om een feest te
houden met alle 200 programmamakers en reporters,
die ik in mijn leven heb meegemaakt. Dat deed ik niet
om mezelf in de schijnwerper te zetten. Ik deed het
omdat ik ze weer eens allemaal bij elkaar wilde zien.
Dat is uniek in het omroepgebeuren. Feestjes zijn er
altijd voor één zuil, nu waren ze er van alle omroe
porganisaties.”
In 1939 kwam Joop Pieket Weeserik als hulptechni
cus met een vrije beperkte opleiding bij de NCRV in
dienst. „Tot ongeveer 1942. Ik moest voor de arbeids
dienst naar Berlijn, de Duitse radio. Ik kocht netjes
een treinkaartje. En ik ben er in Utrecht weer uitge
stapt. Via een verzetsorganisatie ben ik ondergedo
ken, onder meer in Haarlem, Aerdenhout, Velp,
Dieren, Aalten, Ter Aar, Zaandam, Maastricht en
Hilversum. Aan ’t eind van de oorlog dacht men aan
een nationale omroep. Er werd me gevraagd om
stand-by te zijn, in die zin dat ik direct na de
capitulatie in dienst kon komen.”
„Na de bevrijding ben ik eerst nog een half jaar bij
Trouw geweest. Dat was toen nog een klein krantje,
ik deed er organisatorisch werk. Ik heb zelfs nog:
kranten rondgebracht. Tenslotte kreeg ik m’n officie-1
le papieren, waardoor ik aan de slag kon bij de
Naderlandse Radio Unie.”
Pieket Weeserik werd meteen in de buitendienst
geplaatst. „Ik ben overigens nu nog steeds de enige
hoofdtechnicus, die alleen maar buitendienst doet.
Mijn werk begon destijds altijd in Hilversum. Of er
genoeg banden aanwezig waren, voldoende micro
foons, kabel. Voor een orkestopname moesten er
natuurlijk meer microfoons mee dan voor een ope
ning van een brug. Je reed dan met een collega en een
reporter naar de plaats, waar de gebeurtenis versla
gen moest worden. Een toespraak van koningin
Wilhelmina, een bezoek van Eisenhower of Chur
chill, een werkbezoek van koningin Juliana aan een
provincie, de Tour de France, een fanfare-korps, de
Cup Final, een hockey-toernooi.”
„Ik heb veel gereisd. Ik ben naar Engeland, België,
Duitsland, Frankrijk, Scandinavië, Joegoslavië en
Zwitserland geweest. Mijn laatste grote buitenlandse
trip was naar Kenia, de Wereldraad van Kerken. Ja,
ik ben gek op reizen. Maar daardoor was ik wel
weinig thuis. Maar ik heb die dingen nooit met mijn
vrouw hoeven overleggen. Dat was ze gewend. Als ze
eens in een restaurant wil eten, dan zeg ik altijd dat ik
liever thuis blijf. Dat eten buitenshuis heb ik zoveel
gedaan. Maar ’t is wél vervelend voor haar.”
Kritiek op kritiek is een onvruchtbare zaak. Als ik
i bijvoorbeeld het commentaar van de heer Duys
bij het Eurovisie Songfestival aan een nadere
analyse zou onderwerpen, dan krijg je
„O ja, all kopstukken bij de omroep, de mensen
van het eerste uur, zoals Jan Cottaar, Siebe van der
Zee, Jan de Troye, Arie Kleywegt, Ben Brands,
Johan Bodegraven, Albert Milhado, Karel Nort, die
waren destijds allemaal reporter of omroeper. De
watersnoodramp: ik weet nog goed dat ik met Jan de
Troye op een zondagochtend naar het noodgebied
ben gereden. Je was met je radibwerk bezig, maar je
probeerde ook hulp te verlenen. Je maakte ook grap
pige dingen mee. De koningin bracht eens een bezoek
aan Zeeland. De plaatselijke technicus had de kabels
zo weten te verbinden dat een privé-gesprek tussen
Juliana en de commissaris van de koningin op het
hele plein luid en duidelijk hoorbaar was. Ik ben er
toen naar toe gerend, schroefde met een snel gebaar
de microfoon van de standaard en holde met m’n rug
naar de koninging toe (dat mag helemaal niet) weer
de trap af. Later heb ik haar m’n excuses aangebo
den. Als technicus kun je voor dit soort situaties
komen te staan. Ik vind dat je je fatsoenlijk hoort te
„Er is in die veertig jaar ontzaglijk veel veranderd
bij de radio. Om te beginnen is de opleiding van de
jongere technici veel beter dan vroeger. Ik heb op de
Radioschool gezeten, maar die heb ik nuet eens
afgemaakt. Er werd je op het conservatorium wat
muziekkennis bijgebracht. Dat was alles. Aanvanke
lijk werkten we met wasplaten. Per uitzending had je
zo’n 20 platen nodig. En met een geel potlood tekende
je er op aan wat je gebruikte.”
„Zo rond 1950 kwam de eerste bandrecorder. Er
waren drie banden bij de hele omroep. Ik kan me
herinneren dat ik zo’n spoel met een kilometer band
erop eens uit mijn handen liet vallen. Onwennigheid.
De hele boel door elkaar. De schrik zet er zo diep in
dat ik samen met m’n vrouw tot diep in de nacht heb
zitten opspoelen. Je maakte in die tijd wel weken van
Reporter en technicus vormen een eenheid. Joop
Pieket Weeserik zegt: „De verhouding tussen repor
ter en programmamaker moet goed zijn. De techni
sche uitwerking van een radioprogramma is min
stens zo belangrijk als het programma zelf. Het één
kan niet zonder het ander. Een uitstekende reporta
ge, die technisch slecht is, is waardeloos. Daarom leg
ik ook graag het accent op: PROGRAMMA-techni-
cus. Je bent enorm betrokken bij je onderwerp. Je
hoort bij elkaar. Ik kan me herinneren dat we bij de
kroning van koning Boudewijn waren. De Belgische
reporters nodigden hun Nederlandse collega’s na
afloop voor een diner uit. Herman Felderhof zei toen:
„Nee, sorry, we zijn hier met onze technici, we gaan
met z’n allen, of we gaan niet.”
uiteindelijk iets te horen dat lijkt op de mening
van de ene wielrenner over de andere. „Hij reed
1 met een moordend, te groot verzet” of „Ik wist
dat hij in de finale dood zou komen te zitten". En
dan heb je bij sport nog het voordeel van
feitelijke juistheden. D’r komt altijd eentje
winnend over de streep.
Bij het schrijven over muziek of kunst in het
algemeen spelen gevoelens, voorkeuren en
emoties een te grote rol om zelfs maar een schijn
van objectiviteit als uitgangspunt op te kunnen
houden. We mogen al van tevredenheid knorren
als een recensent zijn mening in een
concertkritiek behoorlijk weet te
beargumenteren. Nog moeilijker wordt het als er
over een fenomeen moet worden geschreven.
De afgelopen maand was er praktisch geen
krant of tijdschrift waarin niet bericht werd over
het fenomeen Nina Hagen. U weet wel, die bont
beschilderde rockzangeres uit Berlijn, die
beschikt over een opvallend en afwijkend
stemgeluid. Maar haar opvattingen over de
Bondsrepubliek en de positie van minderheden
geven net zozeer aanleiding tot bespiegelingen
en korte interviews. Hoewel kritiek op collega-
journalisten dus een onzinnige zaak is en weinig
uithaalt, vormt het werk van Peter van Bruggen
(redacteur van Muziekkrant Oor en als free-
lancemedewerker verbonden aan de Haagse
Post en Panorama) voldoende aanleiding om de
spreekwoordelijke uitzondering op de regel te
maken.
Ook de Vrij Nederland-redactrice Tessel
Pollmann viel daar deze week over. Van
Bruggen maakte volgens eigen schrijven
verschillende gesprekken met Nina Hagen,
schreef een vlot interview voor Panorama,
waarin hij wat sneerde over de