LETTERKAST l| 1 Letterkast E DAGS Bi JVOEGSEL SJPta •Éw Peter Andriesse Eén keer per week moest ik bij de directri- Joost Niemöller Twee a drie keer per week trok ik ’s avonds mijn donkerblauwe pak aan, deed een das om en fietste naar het Leidseplein om de dure jongen uit te hangen in nacht club, dancing of whiskyclub. Of ik me onop vallend gedroeg valt te betwijfelen, want nog nooit was ik in een nachtclub geweest; ik zal wel wat schichtig hebben gedaan. Het leek me een lucratief baantje: ik moest als onopvallende gast een paar keer per week, geheel naar eigen inzicht te bepalen, de drie pijlers van het concern, de nacht club, een exclusieve whiskyclub en een jon gerendancing, bezoeken en daar wat con sumpties gebruiken. De directrice vermoed de dat ze werd opgelicht door het barperso- neel, en daarom moest ik bij het afrekenen goed opletten of de bonnetjes wel werden aangeslagen op de kassa. Als dit werd nage laten, dan diende ik mij opnieuw zo onopval lend mogelijk naar de telefooncel bij de garderobe te begeven en de directrice te waarschuwen. Hoewel ik alleen was, verveelde ik me niet; ik dronk buitenissige cocktails, vergaapte me aan de floorshows met, veel bloot, bont, glitter en veren en observeerde de vaak boerse gezelschappen, die de bloemetjes kwamen buiten zetten en de champagnefles sen lieten knallen. Bovendien was de sateh die je daar kon bestellen van uitnemende kwaliteit, een prettige bijkomstigheid voor mijn altijd hongerige studentenmaag. Dat laatste baantje kreeg ik door bemid deling van een vriend, die het eerst zelf had gedaan, maar zijn gezicht was te bekend geworden in de betrokken nachtclub. Hij regelde een afspraak voor mij met de direc tie van het nachtclubconcern „The Blue Note” bij het Leidseplein. Boven de nacht club werd ik ontvangen in een overgemeubi leerde woonkamer met veel namaakantiek. De directrice was het type zakenvrouw van middelbare leeftijd, dat er flink de wind onder houdt. Ze zat aan een secretaire tij dens ons gesprek, dat even onderbroken werd door de binnenkomst van haar echtge noot. Steunend en kreunend sleepte hij zijn logge lichaam naar een crapaud. Hij was in hemdsmouwen en zijn buik was van een fenomenale omvang. Vanuit zijn crapaud, waarin hij ternauwernood paste, volgde hij zonder een woord te zeggen het sollicitatie gesprek. Het begon tot me door te dringen dat mijn baantje minder aangenaam was dan ik aan vankelijk dacht. Ik was in dienst genomen als een ordinaire verklikker, en als ik nie mand aangaf, deed ik mijn werk niet naar wens. Met steeds grotere weerzin ging ik drie keer per week naar „The Blue Note”. Achter de „middenbar” stond een mooi, blond meisje, dat me altijd vriendelijk toe lachte als ik afrekende. Onhoorbaar smeek te ik haar dan in godsnaam het bonnetje aan te slaan op de kassa, want liever vroeg ik ce verslag uitbrengen van mijn ervaringen, en diende ik tevens mijn declaratie in. De derde keer dat ik verslag uitbracht, toonde de directrice zich teleurgesteld, omdat ik nog geen enkel resultaat had geboekt. Ze drong erop aan vooral de nachtclub regel matiger te bezoeken en bijzonder goed op te letten bij een bepaalde bar. Er waren vier bars in „The Blue Note”, en volgens de directrice was de „middenbar” verdacht, want de opbrengst daarvan was sinds het aannemen van een nieuw meisje aanzienlijk gedaald. Maar ook bij de „achterhar” moes ten onregelmatigheden gebeuren. Iedere week oefende de directrice sterkere druk op mij uit om nu toch eindelijk met een bewijs te komen van de oneerlijkheid van iemand van het barpersoneel. Ik besefte dat ik zou worden ontslagen als ik niemand betrapte, maar ook als ik dat wel deed. Het was een zichzelf opheffende baan en ik besloot de eer aan mezelf te houden, en ontslag te nemen zodra mijn financiële toe stand dat toeliet. haar ten huwelijk dan dat ik haar aangaf bij die heks van boven. Ik begon de „midden bar” zelfs zoveel mogelijk te mijden, om het meisje en mezelf moeilijkheden te besparen. baar ABC door de ruimte te laten knetteren. Tegen deze overstem- mingsoorlog is Ben gelukkig nog niet opgewassen. Even is het iets stiller. B. laat snel wat woorden de mond passeren: „De snelste pra ter is de...”. Te laat. Met een krachtig fortissi- naar het ratelapparaat onder zijn neus. Dat valt niet mee. De meeste patiënten in de ziekenzaal bevinden zich namelijk al in een veel verder gevorderde staat van verbale ont binding. Sommigen hebben met hun krachtige praatkaken het ver band van de kin gescheurd om een en willekeurige man, Ben, ligt in het grote schone ziekenhuis bed en probeert te luisteren uitbreiden met een dancing, en ermee op. Dan gaan ik voor ons F* Een aangenamer en .eenvoudiger taak kon ik mij niet voorstellen. Het Leidseplein fre quenteerde ik toch al bijna iedere avond en nu kon ik ook eindelijk eens een dure nacht club bezoeken en de opwindende floorshows bekijken, terwijl ik daarvoor op de koop toe nog betaald werd ook. Voor ieder uur dat ik in een der drie bedrijven doorbracht, kon ik tien gulden declareren, en ik werd niet ge controleerd, ik was zelf degene, die moest controleren. Ik kreeg een voorschot van J 150,- om de consumpties en de toegangs prijzen te kunnen betalen. WW/at ik net zonder het te willen gezien had, was de verduistering die ik moest opsporen. Nu zou ik de directrice moeten bellen om het aardige meisje in de kraag te laten vatten. Met trillende vingers nam ik een rijksdaal- der van het wisselgeld en het duizelde me toen ik opstond. Onderweg naar de gardero be overdacht ik radeloos wat ik moest doen. Gewoon weggaan alsof ik niets gezien had? Mijn plichtsgevoel liet me echter niet met rust. Als ik dit niet doorgaf, dan was ik de oplichter! Maar als ik het meisje aangaf, was ik een laffe verrader, die de toekomstdro men van een hardwerkend meisje vernietig de. De tweestrijd duurde tot ik voor de telefooncel stond. Ik kon niet terug. „Ja ah?” klonk het in de hoorn. „Het blonde meisje achter de middenbar”, zei ik hees. „Oh, Sylvia! Dat dacht ik al. Wacht even, ik kom eraan”. Wachten was ik echter niet van plan. Snel haalde ik mijn jas uit de garderobe, en de glazen zwaaideur naar buiten werd al voor me opengehouden door de geüniformeerde portier, toen ik de directrice de trap naast de garderobe zag afdalen. Eenmaal op straat wilde ik het op een rennen zetten, maar ik bedacht dat het verdacht zou lijken, dus liep ik in snelle wandelpas de smalle straat in. Ik walgde van mezelf. Ik was nog niet ver toen ik klikklakkende dameshakken achter me hoorde. De direc trice haalde me in, hield gelijke tred met me en zonder me aan te kijken vroeg ze of ik bereid was als getuige op te treden. „Nee!” zei ik kortaf en ik versnelde mijn pas. Ik heb nooit meer iets van me laten horen of zien, hoewel ik een voorschot van hon derd gulden had, waarvan ik slechts 25,- had besteed aan onkosten. Het was kortom een prachtige baan, alleen het moment van afrekenen vond ik griezelig, want het betrappen van een lieftallige bar juffrouw op een onrechtmatige handeling was het laatste wat ik wenste. A Is student heb ik in uitzonderlijk korte ZW tijd al mijn twaalf ambachten en der- tien ongelukken afgewerkt, alsof het een onderdeel van mijn studiepakket was. In het jaar 1966 oefende ik successievelijk de volgende beroepen uit: bordenwasser (wie nooit bordenwasser is geweest, is een zakke- wasser), bellboy, babysitter, boekhoudkun dige kracht, matroos-onder-de-gage op een havensleepboot, bijrijder, fabrieksarbeider, klusjesman, loonadministrateur, enquêteur, tijdschriftredacteur, pompbediende ën be- drijfsrechercheur. A Is kinderen deden we al gevaar- lijke spelletjes, stiekum met -Z >- z’n tweetjes achter op het schoolplein. De een zei een woord en de ander moest van dat woord weer een ander maken: woordgrap- grapje-Jezus-zuster-terwijl-wijlen- lentelucht-luchtwacht-wachtwoord- woordgrap. Steeds vaker gingen we even onophoudelijk als onvrucht- dat spelletje spelen en steeds langer ging het duren eer we weer bij een beginwoord aankwamen. We had den toen wijzer moeten zijn. We werden ouder en lieten de woorden steeds vergaander hun af dwalend werk verrichten. Het werd een prettige verslaving; we begon- dacht hebben. Net zolang, totdat we zo zijn geschrokken van al die pap perige taalvoortbrengsels dat we de kaken op elkaar kunnen laten rus ten. We konden het weer niet laten. „Ieder weet voor zichzelf wat hij doet en wat hij nalaat”. Was het maar zo, dat die vunzige aantasting in onze hersencellen geïsoleerd kon worden. Maar nee, dat is een onmo gelijkheid, want voor we het in de gaten hebben (en we hebben het altijd te laat in de gaten) is er al die wildgroei tot een monsterachtig ge zwel, wat elk zenuwvezeltje in be dwang houdt. Om bij het voorbeeld te blijven: we praten niét alleen te veel, we praten ook te veel goed. Zo wordt het verschijnsel woordenstroom verdedigd door een sluwe redenatie die ons alweer weerho'udt de lippen in waardige zwijgzaamheid op el kaar te houden. We horen onszelf bijvoorbeeld zeggen: „Waarom ik zoveel praat? Waarschijnlijk is het een kwestie van overleven. De snel ste prater is de beste overlever. Het is net als met drijfzand; als je niet blijft bewegen dan zak je weg”. En alweer komt'de schrik achter- /|p een vrijdagavond zat ik aan de „mid- denbar”, bestelde een „bitter-lemon” en een portie sateh en nam me voor mijn werk na deze avond op te geven. Het was nog stil, en ik kon gemakkelijk verstaan wat de barjuffrouw vertelde aan een fel opgemaakte jonge vrouw in een korte bont jas die naast me zat. nen een zin en eindigden die volsla gen anders dan hij begonnen was. We begonnen een verhaal te schrij ven over een absurde zaak van alge- mpen belang en heten dat verhaal aflopen in een detail dat op geen enkele wijze ter zake was. We raak ten verslaafd, uiteindelijk, en kwa men terecht in het ziekenhuis. af. De dienstdoende neuroloog schudt meewarig zijn hoofd en no teert ons bij zijn lijstje „hopelozen gevallen”. Te registreren onder Bla- blafonie. En hij trekt het slangetje eruit om ons tot de laatste punt te laten wegdromen in wijdlopige bij zinnen. Laten we eerlijk zijn: zowel voor onszelf als voor onze getergde familieleden is dat maar het beste. Er was toch al geen lievemoederen meer aan. mo zet het voltallige kletsorkest op nieuw in. Hoe B. verder ook zijn best doet, hoe hij op dat moment zijn partijtje ook meeblaast, nie mand zal het ooit te horen krijgen Ook B. zelf niet. „Ach”, denkt hij opeens moede loos; „Wat heeft het ook voor zin. Of ik nu wel meeblaas, of niet mee blaas, er is toch niemand die er iets van merkt”. En hij legt zijn trompet naast zich neer. Voor het eerst luis tert, hij naar de muziek die hij nu al jarenlang heeft moeten meespelen. Het klinkt eigenlijk helemaal niet mooi. Het is zelfs afschuwelijk. Hij schrikt ervan: dat hij dat al die jaren heeft gespeeld! Is de schrik te laat gekomen? In paniekerige angst wil B. op staan om de concertzaal uit te lopen, naar waar het stil zal zijn, waar het eindelijk helemaal stil zal zijn. Maar hij kan geen kant op. Elke vierkante centimeter is bezet met stoelen waarop muzikanten zitten. Ze spe len alsof hun leven er van afhangt. Wij mensen, wij houden er soms bizarre gedachten op na. „Ach, weet je wat het is, Sil”, zei de opzich tige jongedame, „Harry is als barkeeper begonnen, nu heb-ie een leuke zaak in Loos- drecht. As ik nog een tijdje doorwerk, gaat- ie de zaak dan hou ik eige werken. Zo is het toch?” „Tuurlijk meid!” antwoordde mijn mooie blonde. „Ik staan hier ook niet lang meer, hoor. Joop en ik hebben al iets op het oog in Spanje. Als we ’t geld bij mekaar hebben, dan zegge we dag met het handje. Lekker je eige zaak, en verder de hele dag in de zon legge, wat wil je nog meer?” „Precies, zo is dat. Lekker toch, meid!” Ik zag mijn blonde barjuffrouw al in biki ni aan het Spaanse strand liggen. Een prach tig visioen was dat, ik zou naast haar liggen en haar gebronsde schouder zoenen Op m’n horloge zag ik dat ik lang genoeg in de nachtclub had doorgebracht om twee uren te declareren. Ik zou nog even naar de jongerendancing gaan om te kijken of er nog mooie meisjes waren, dan kon ik daar voor ook nog een uur rekenen. „Mag ik de rekening?” vroeg ik. „Da’s zestienvijftig, meneer. Wilt u een bonnetje?” „Ja, alstublieft”. Met rappe vingertjes schreef ze een bonne tje, scheurde het af en legde het voor me op de bar. Ik gaf haar twee tientjes. Ze pakte het geld, scheurde het duplicaatbonnetje af, drukte op een toets van de kassa, zodat de geldla openschoof en tot mijn ontzetting zag ik hoe ze het bonnetjë en het géld vlug onder de geldla stopte. Ze gaf me 3,50 terug en schoof de geldla weer dicht. Het ging heel routineus, en onderwijl praatte ze rustig verder met haar vriendin. bw/ij mensen, wij houden er soms Iw bizarre gedachten op na. De meest merkwaardige is mis schien ook wel de meest halsstarri ge; als een onuitroeibare ziekte komt zij terug op elk moment van verminderde weerbaarheid. Het is een gedachte die ongeveer luidt: ie der weet voor zichzelf wat hij doet en wat hij nalaat. Maar al te graag willen we soms in die gedachte geloven. Dat ze grenst aan krankzinnig heid, laat zich alleen al aantonen door het verschijnsel woorden stroom. Het verschijnsel woorden stroom is iets waar niemand aan ontsnappen kan omdat ons leven er aan alle kanten mee omspoeld wordt. Met schaamte moeten we ons telkens weer realiseren dat onze monden alweer bewegen en alweer niet tot stilstand gedwongen kun nen worden. Daar gaat ie weer: de mond heeft amper tijd gehad om open te gaan of de woorden pruttelen al naar buiten; hele zinnen, halve verhalen. Een dom, eendrachtig ratelen wat ons vreemd genoeg in de aan gename roes brengt dat wij het zelf .zouden zijn, die er eerst over nage- A Het dertiende ongeluk •L) Illustratie Wilfred Alders. woordenstroom woordenstroom KEES TOPS lui 'S Korte samenvatting van het voorafgaande: Van iemand die zich „de kierenspecialist” laat noemen het boekje „Met Coba op de kierenjacht” gekregen. Zomaar, gratis, per post. Een mini-enquête onder kennissen en collega’s gehouden, om hun eerste reactie op titel en afzender te peilen. Me niet verbaasd over de uitkomst waarover straks meer. Een kierkijker van jewelste. Toe maar. Zal ik u eens iets zeggen? Ze heet helemaal niet Coba, die eminente kierkijker met haarfijne neus. Ik heb haar naam veranderd. Ja, ik ben daar gek! Ik ga een beetje reclame maken voor die idioot uit Piep, die me in mijn eigen huis komt pesten met z’n jachtakte en z’n trektocht en z’n kierenspecialist! Wég met die man, die zijn klanten tegemoet meent te kunnen treden met dit schandelijke kleuterproza. „Strippen begon zo’n dertig jaar geleden. Nee, vat dat nou niet verkeerd op. Zo bedoelen we het niet strippen is het aanbrengen van strips. Dus toch een opmerkelijke bezigheid”. „Kijkt u eens naar al die profieltjes op deze pagina’s. Nou ziet u Coba ook eens en profil”. „Een bloot venster, zogezegd, vreet geld. In die gevallen wordt u zelf helemaal uitgekleed, als de gasnota komt. Maar u daarom lachen? Wacht maar tot u ’t gelag moet betalen”. Wat is een kierenspecialist? Iemand die is gespecialiseerd in kieren, zou je zeggen. En te oordelen naar de ruimte welke op de achterkant van het boekje is gereserveerd vooreen firmastempel, gaat het hier om een specialisatie in de verkoopvan kieren. Merkwaardige nering. „Prachtige kieren te koop Drie halen, twee betalen. Alleen bij uw kierenspeciaalzaak". Het lijkt me niet direct een winstgevende branche. Geen spekkoper, die kierenspecialist, dunkt me. Andere vraagWie is Coba? En wat is een kierenjacht? En wat /sdit eigenlijk voor flauwekul, te drommel?! Geduld. Staak dat onbeheerste geschreeuw en lees mee. „Uw huis is een jachtgebied”, staat er op de eerste bladzijde. „Heeft u een huis? Gefeliciteerd. U krijgt van ons een jachtakte, want vanaf nu is uw domein tot jachtgebied verklaard”. Héla. Dit is grove praat. Die kierenspecialist is niet ongevaarlijk. Opperste waakzaamheid is geboden. „U en Coba gaan een reisje maken. Een tochtje? Nee, niet een tocht zoals u die bedoelt. Een trektocht dan? Ook niet, nu maakt u ’t nóg erger. Stel je voor, een trektocht door uw huis. Kamers in en uit; trappen op en af. Kruip-door sluip- door”. Wat ik al dacht. De man is niet goed bij z’n hoofd. Hoe kan het ook anders, als je in kieren doet. „Een goeie tocht kun je veel simpeler maken. Gewoon twee ramen tegen elkaar open. Voelt u het? Da’s nou tocht. Of trektocht. Die gewoonlijk door de spleten en gleuven giert die in uw huis zitten. Daar gaan we wat aan doen. We gaan op kierenjacht!" Zo, gaan „we” op kierenjacht? Dat zullen „we” nog wel eens zien. Voor de draad ermee: wie of wat is Coba? En geen grappen. „Uw jachtpartner Coba heeft een fijne neus voor kieren en tocht, ’t Is het merk van (piep!) uit (piep!), specialist in tochtwering. Coba hééft iets tegen tocht, ’t Is een kierkijker van jewelste”. Het schrééuwt van alle tweeëndertig pagina’s: Lezer, je bent niet goed snik en dat zal je weten! Wie is de vermetele die dat achterlijke en beledigende gebrabbel voor Piep op papier heeft gepoept? Iemand die geen schaamte kent, dat is duidelijk, want hij heeft zowaar zijn naam in het colofon doen afdrukken. „Tekst: Freek de Sterke" het staat er waarachtig. Nou Freek, van harte bedankt joh! Je hebt de doelgroep messcherp in kaart gebracht. Nog geen millimeter Coba- tochtstrip komt ooit mijn huis in, al waai ik uit m’n boezeroen. Maar vertel eens, beste kerel. Jij weet natuurlijk best wat het resultaat van mijn enquête was, is het niet, schalk? Jij bent zo’n bijdehante bliksem, met al je woordspelingen en dubbelzinnigheden, dat je vast wel weet dat „kieren” ook een werkwoordvorm kent en als zodanig een erotische bijbetekenis heeft. En je weet ook dat een goed deel van je lezers daarvan op de hoogte is, nietwaar? Daarom is jouw foldertje behalve onbenullig ook een beetje ranzig. Naar de hel ermee! Wat zal dat vettige drukwerk branden loo O vul

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1980 | | pagina 31