Z/
l
Dom én slecht, dan ben je verloren
Sprookjes, de waarheid
van onze verbeelding
Valse schedel
to/sia/oaaaX*
FLA IrlA/DA-<v»
(Engels spreekwoord)
Vrouwen hebben drie soorten tranen: van verdriet, van ongeduld en van bedrog.
AAf/V
door dr. P. H. Schröder
door Ko van Leeuwen
di
„Tom Poes verzin een list”. Zo luidt een overbekende uitspraak van Heer
Bommel. Een zinnetje dat deze Heer van Stand nogal snel bij de hand heeft op
het moment dat hij in moeilijkheden geraakt. Want ook een Bommel weet dat hij
die niet sterk is toch zeker slim dient te zijn of hard moet kunnen lopen. De
verhalen van Bommel en Tom Poes, ontsproten uit de sprookjeswereld en de
gedachten van de geestelijke vader Marten Toonder, gelden als een voorbeeld
hoezeer sprookjes volwassenen kunnen aanspreken, zo gauw het etiket sprookje
er niet zo duidelijk meer op kleeft.
Een
me c
mijn
weer
Rob
terec
Daar
in de
V
sch
om
der
mei
LIST
a
2
o
Zijn makkers werden er in zwijnen veranderd, maar Odys
seus had van Hermes een toverkruid gekregen, waardoor
hij tegen haar kunsten bestand was. Men spreekt tegen
woordig haar naam uit: Kirkee, maar vroeger zei men
Sirtsee. En dat is natuurlijk de naam van het Zeeuwse stadje
Zierikzee. Net zoals de stad Washington de naam draagt
van de eerste president der Verenigde Staten die Washing
ton heette, danken dus Vlissingen en Zierikzee hun naam
aan Ulisses en Circe. En wat heeft men in dit verband te
denken van het plaatsje Biggekerke dat ook op Walcheren
ligt?
a
5!
Zc
ne
ku
Al.
he
da
ko
be
pit
wc
kn
mt
wc
mc
ba
All
Het handschrift
^ostbus
Het is slechts aan weinigen bekend, maar Odysseus, de
held uit Homerus’ Odyssee, heeft op zijn zwerftochten na de
val van Troje ook Nederland en wel speciaal Walcheren
bezocht. Dat is gemakkelijk te bewijzen. De Latijnse naam
van de Griekse vorst luidde Ulixes, ook wel Ulisses.
Wanneer men nu bedenkt dat in oude geschriften de letters
U en V dikwijls worden verwisseld, wordt duidelijk dat de
stad Vlissingen haar naam dankt aan Vlisses, dat is
Ulisses, de Griekse Odysseus. En wie nog twijfelt worde er
aan herinnerd dat de Homerische held ook een bezoek
heeft gebracht aan het eiland der schone tovenares Circe.
Okkf AAfA/ wv.
XlSSA êJORA MOT i JLK A/VD
WA F IA S? XlU
ÏOM 6LJ fob* Aktofy
\/V. A gXL(7AA VFt€P>A< f^FXAR
Aaaa vr.fr tLOD Aktd folik aaiX*
/Cl A/VP Xl/VFA MODfF. Xa XlA
wtKO/v w^r xfisPDt/v. X^p/CrvcA
dVKJOA/XlA AtT?FA<6l VFDAFVA
v/v\bï Aia/^avtto Xabik
FWK VF WFLAWOISK fAMTHP
SFF^VSA,. SA Aws FSA Xv S? VFVÏ.
XV Ak We Sr F F VA. Al Af
F A FA/ aVSA TIlXivAlA A/|AAAA>rX*
wél fVAVP A/7 FVAAA
SFFéWW ro WfFT. /V6I
ATVA/VD SV7VKS/V X"AF Xfia
AV/VD^W aad
"/vivao/v aa/d
XaT is A/61 RfFSTfA/
XaF A/VD tlTT
Wonderlijke historie van
Het Oera-Linda Boek
I
Literatuur: In de Stadsbibliotheek van Haar
lem bevinden zich behalve de tekstuitgave met
vertaling door Ottema ook de grote werken van
De Jong en Van der Meij en een aantal brochu
res over het O. L. B. en zijn mogelijke schrijver.
genomen hebben, jaren van verstolen arbeid.
En waarom? Met welk doel? Louter een grap,
een venijnige practical joke? Het is haast niet
te geloven. Ik boog mij dieper over de gele
vellen met hun vreemde lettervormen. Zullen
ze ooit hun geheim prijsgeven?
FIRMA
Er staat:
Okke mln sun. Thlssa boka mot I mlth Ilf and sele warla. Se umbifattah tju skednise
ton us ele folk ak fon usa ethlum. Urleden jer hab Ik tham ut-er flod hred tollk mlth thl
and thlnra moder. Tha hje weron wet wrden; ther thruch gungn hja afternel vrdarva.
Umbe hja navt to vrlysa hab Ik ra up wrlandlsk pampyer wrskreven. Sa hwersa thu se
erve mot thu se ak wrskryva. Thin barn alsa til tju hja nlmmerthe wei navt ne kuma.
Skreven to Ljuwert nel atland sunken Is that thrja thusond fjuwer hundred and njugon
and fjuwertigose jer, that Is nel kersten reknong that tvelf hundred sex and fiftigoste jer.
Hldde tobinomath oera llnda wak
Dit betekent:
Okke mijn zoon. Dit boek moet je met lijf en ziel bewaren. Het omvat de geschiedenis
van ons hele volk en van onze voorouders. Verleden jaar heb Ik het uit de vloed gered
tegelijk met jou en je moeder. Doch zij waren nat geworden; daardoor gingen zij later
bederven.
Om ze niet te verliezen heb Ik ze op overlands papier overgeschreven. Daar gij ze erft
moet ge ze ook overschrijven. Geschreven te Leeuwarenj?) nadat Atland (Atlantis?)
verzonken Is het drieduizend vierhonderd en negen en veertigste jaar, dat is naar
christelijke tijdrekening het twaalfhonderd zes en vijftigste jaar. Hldde, bijgenaamd
Over de Linden. Waak.
Hij zii
Vrijel
Alkm
bewo
meub
gevul
Rob f
rug.
dat ik
aange
mens
slordi
Hijm
indru
ober i
hij ko
het w
en vei
eenm
naar!
„Naai
leven,
je gin,
psych
afgerr
dl
C
Zu
gek
kilt
ons
luk
dai
de
mo.
wo
nis
ziji
hui
II
dui
èlk
Frc
rug
voe
brii
ach
de
rel,
is i
er -
In het jaar 1867 bracht de toen zestigja
rige Helderse scheepstimmerman Corne
lls Over de Linden aan de archivaris
bibliothecaris der provincie Friesland Dr.
Eelco Verwijs een pakje afschriften van
een manuscript, geschreven in het Oud-
Fries dat, naar hij zeide, reeds honderden
jaren in het bezit van zijn familie was en
dat hij via zijn tante Aaltje van zijn groot
vader had geërfd. Comelis die de vreem
de tekst niet ontraadselen kon, had een
gedeelte daarvan „gekalkeerd” door een
blad doorschijnend (mail)papier op het
origineel te leggen en de letters een voor
een na te trekken (fotokopiëren bestond
toen nog niet).
Het bedrog van de Piltdown-mens is
befaamd in de geologie. Charles Daw
son was een Engelse jurist, die in zijn
vrije tijd aan geologie deed. Vooral in
zijn hobby was hij zeer eerzuchtig. Hij
zocht zoals trouwens zovelen naar
de schakel tussen de aap en de mens.
In 1913 schokte hij de wetenschappelij
ke wereld. Dawson had de primitieve
mens gevonden. In een steengroeve bij
Piltdown in East Sussex had hij sche-
delresten aangetroffen, waaruit hij een
reconstructie kon maken. Het meren
deel van de geleerden was enthousiast.
Men noemde de vondst Eoanthropus
Dawsoni. Toch waren er ook twijfe
laars. In 1949 werd er een modem
onderzoek gedaan, waarbij men aan de
echtheid van de botten ging twijfelen.
In 1953 werden alle twijfels weggeno
men door een fluordatering. Dawson
had de kaak van een vrouwelijke
orang oetang en een schedel van een
Neolitisch mens samengevoegd. De
tanden waren bijgevijld. Dawson stierf
in 1916, dus ver voordat hij als een
bedrieger werd ontmaskerd.
Hij vroeg nu aan Verwijs het voor hem
te ontcijferen, want de woorden Over tha
Linda die hij had kunnen lezen, hadden zijn
belangstelling gewekt. Verwijs, die een uitne
mend kenner van Middelnederlands was, ver
diepte zich in het merkwaardige geschrift,
maar werd weldra getroffen door de eigen
aardige vermenging van oude en jonge taal
vormen, woorden en zinswendingen die het
handschrift vertoonde. Hij begon argwaan te
krijgen. Was het geschrift wel zo oud? Wees
een woord als faliekant, wees de zegswijze bij
slot fan rekningh niet op een schriftuur van
jonge datum? Verwijs schortte zijn oordeel
nog op. Hij wilde eerst het origineel zien,
maar Óver de Linden weigerde dat uit handen
te geven. Verwijs had er een omslachtige reis
van Leeuwarden naar Den Helder voor over.
,,Daar kwam het heiligdom ter tafel", schreef
hij later. „Daar vernam ik hoe het in zijn
handen gekomen was en hoorde ik de woor-
De nu volgende filosofie van Bruno
Bettelheim sluit aan bij deze opvatting
van de sprookjesvertellende acteur:
„De .waarheid’ in sprookjes is de
waarheid van onze verbeelding, niet die
van de normale gang van zaken”.
geschriften" een brochure in het licht gaf,
getiteld: „De schrijver van Thet Oera-Linda
Bók Is niet Cornelis Over de Linden.Deze
Jansen was onderwijzer, kende Over de Lin
den sinds 1867 en was deze, die zijn moeder
taal niet zuiver kon schrijven, behulpzaam bij
de correctie van allerlei geschriften. Want
Cornelis was iemand die in 't wilde studeerde,
iemand dus die in zijne vrije uren zijnen geest
trachtte te beschaven.
Met nooit geheel verwerkte kennis heeft
Over de Linden, vertelt Jansen ons, tientallen
cahiers volgeschreven met beschouwingen
over het ontstaan en de ontwikkeling van de
wereldgodsdiensten en over een geheimzin
nige Orde der Vrije Bouwlieden die trekken
gemeen had met de Vrijmetselarij, maar die
alleen in het brein van de Helderse zonderling
bestond. Merkwaardig is zeker dat deze ca
hiers getuigen van een strijdbaar antipapisme
dat ook in het Oera-Linda boek duidelijk
aanwezig is. Desondanks was Jansen er vast
van overtuigd, dat het schrijven van het Oera-
Linda boek ver boven de krachten van Corne
lis Over de Linden ging. Ook de zoon van de
beschuldigde, L. F. Over de Linden, mengde
zich in de strijd met een brochure Beweerd
maar niet bewezen, waarin hij zijn vader
verdedigde tegen Beckerlng Vinckers.
Zo is het lange tijd geweest. Sprookjes,
leuk voor kinderen, ook al zijn ze wel
dikwijls erg eng. Erg wreed ook. En
getuigen ze niet zelden van een
bedenkelijke moraal? Moord, kuiperij,
diefstal, lage listen en valse voorstellingen
van zaken moeten onze sprookjeshelden
en -heldinnen op de been houden. Geen
wonder, dat zulke uit oeroude
overleveringen stammende verhalen vol
onbestemde angsten en gruwelen
gemakkelijk tot een taboe worden
geproclameerd. „Je moet dat kind niet
van die enge dingen vertellen, straks
droomt het er van”, hoor ik de
waarschuwing al klinken.
Als groot liefhebber en zo mogelijk
voorvechter van het sprookje ben ik, die
niet sterk ben, maar wel slim wü zijn en
ook redelijk hard kan lopen, hulp gaan
halen bij sterke mannen. Iemand als
bijvoorbeeld Bruno Bettelheim, een
Oostenrijker van geboorte, die in 1939
naar de Verenigde Staten emigreerde.
Bettelheim is hoogleraar in de
psychologie en de psychiatrie en het
sprookje heeft zijn grote belangstelling.
Dit najaar verscheen zijn verhandeling
over sprookjes The Uses of Enchantment
in een Nederlandse vertaling en zij kreeg
de titel Het nut van sprookjes. En juist
over die verbeeldingswereld van
sprookjes en de uitwerking ervan op die
Toen werd het een poos stil, tot in 1927
Dr. M. de Jong Hzn., privaat-docent aan
de Universiteit van Amsterdam, niet met
een brochure, maar met een boek van
meer dan 400 bladzijden een nieuwe fase
in de strijd om het auteurschap opende.
Hij voerde een reeks argumenten aan die
aannemelijk maakten, maar niet bewe
zen, dat Over de Linden ten onrechte was
beschuldigd. De ware dader was, meende
De Jong niemand anders dan Dr. Eelco
Verwijs, de bibliothecaris-archivaris van
Friesland, een Hollander die de spot had
willen drijven met de quasi-geleerdheid
en de frisiomanie van een paar rasechte
Friezen van het type Ottema. Hij zou een
parodie hebben geschreven op het dilet
tantisme van de Friese taal-, geschied- en
oudheidkundige wetenschap in de krin
gen van het Friesch Genootschap.
Maar terecht is De Jongs bewijsvoering
aangevochten. Zij vertoont te veel en te
storende leemten en bovendien: kan men
aannemelijk maken dat een geleerde als
Eelco Verwijs voor een grap van die om
vang het geduld en de tijd gehad zou
hebben? De Jong was zó overtuigd dat hij
de dader bij de kladden had, dat hij alle
Bronnen: Het nut van sprookjes door Bruno
Bettelheim (ultg. De Bezige Bij 50,-).
Sprookjes van moeder de gans door Charles
Perrault. Sprookjes van Andersen. Sprookjes
van Grimm. Sprookjes van de lage landen. Met
dank aan Peter van der Linden.
den herhalen van den grootvader die het
jongske op schoot hebbende, zeide: Manne
tje, je bent tot iets groots geboren.Natuurlijk
bracht Verwijs aan het Friesch Genootschap
verslag uit van zijn bezoek aan de timmer
man. Velen toonden belangstelling voor het
vreemde handschrift en terwijl sommigen aan
de echtheid twijfelden, waren anderen daar
van heilig overtuigd. Onder hen was de con
rector van het gymnasium te Leeuwarden Dr.
J. G. Ottema. Hij noemde het geschrift „het
oudste voortbrengsel (op Homerus en Hesio-
dus na) van de Europeesche letterkunde,
getuigend van zuivere, verhevene godsdien
stige begrippen, waarvan wij nooit eenig ver
moeden hebben gehad” en gaf het in 1872
uit, voorzien van een vertaling. Hij was het die
aan het handschrift de naam Oera Linda Boek
gaf, de familiekroniek van het geslacht Oera
of Ovira Linda, de oude naam dus van de Over
de Lindens.
Grote opschudding in Friesland over een
document dat de afkomst der Friezen, hun
godsdienst, hun zeden, wetten en gebruiken
in prehistorische tijd beschreef. Maar de twij
fel groeide, groeide tot zekerheid. In 1876
verscheen een brochure van de taalkundige
Beckering Vinckers waarvan alleen de titel al
het ergste deed vermoeden: De onechtheid
van het Oera Linda Boek, aangetoond uit de
wartaal waarin het is geschreven. Het manus
cript wordt door Beckering Vinckers als volgt
getypeerd: „Het is geschreven in een letter
schrift waarvan de weerga nergens is te
vinden; in een taal wier gelijke in de gansche
wereld te vergeefs wordt gezocht; over zaken
waarvan geen sterveling ooit iets heeft ge
hoord; in een tijd waaruit tot nu toe geen ziel
ooit een letter Germaansch heeft gezien ter
wijl het tevens is geschreven in een stijl die
niemendal verschilt van dien waarvan een
Nederlander uit de 17e, 18e of 19e eeuw na
Christus zich zeer gevoegelijk zou kunnen
bedienen.”
Kortweg gezegd: het hele Oera Linda-boek
is geschreven in een taal waaraan opzettelijk
een ouderwets aanzien Is gegeven door
iemand dieja, die wèt wilde? De verden
king de schrijver te zijn viel al gauw op
Cornelis Over de Linden zelf en Beckering
Vinckers wees hem als zodanig aan In zijn
bibliotheek werden boeken aangetroffen
waaruit hij geput kon hebben, de man zou uit
familietrots gehandeld hebben.
De zaak leek duidelijk tot even later een
zekere Gerrit Jansen, die zich noemde: „cor
rector van C. Over de Linden's nagelaten
onzekerheden in diens richting omboog.
Dat maakt zijn betoog ongeloofwaardig.
Weer viel stilte in. Maar opnieuw werd
de aandacht op het geheimzinnige manu
script gevestigd toen Mr. G. J. van der
Meij in 1978 in eigen beheer een omvang
rijk en rijk geïllustreerd werk publiceer
de, Kanttekeningen bij het Oera-Linda boek.
Volgens Van der Meij is de schrijver noch
Over de Linden, noch Verwijs, maar Dr. J. H.
Halbertsma, doopsgezind predikant in De
venter waar hij in 1869 overleed. Deze Joost
Halbertsma heeft met zijn broers Eeltje en
Tjalling aan de Friese literatuur een sterke
impuls gegeven. Zijn omvangrijke Rimen en
Teltsjes vormen nog steeds geliefde lectuur
in Friesland. Van der Meij meent, mede op
grond van grafologische overeenstemmingen
dat Halbertsma. misschien door vrienden bij
gestaan de vervaardiger is van wat terecht
genoemd is: een der allerinteressantste falsi-
of mystificaties uit de literatuurgeschiedenis.
Maar of het waar is.De Stadsbibliotheek
in Haarlem is in het bezit van de uitgave door
Ottema met de vertaling. Ik kan niemand
aanraden die te gaan lezen, de inhoud van het
O. L. B. is veel minder interessant dan de
herkomst. Het is een verward samenraapsel
van half-verzonnen geschiedenis, mytholo
gie, filosofie en rechtsgeleerdheid, waarin
wordt beweerd dat die in oorsprong allemaal
Fries zijn. Allerlei mythologische of histori
sche personen, Germaanse, Romaanse,
Griekse, Romeinse, zelfs Indische komen uit
Friesland; de oudste wijsbegeerte en wetge
ving, alles behoort eigenlijk in Friesland
thuis. De gedachte dat wij met een satire of
een parodie te maken hebben is dus niet
vreemd.
Men zal kunnen begrijpen dat ik ook het
oorspronkelijke handschrift wilde zien. Daar
voor was een reis naar Leeuwarden nodig,
waar het O. L. B. in de kluis der Provinciale
Bibliotheek van Friesland wordt bewaard. En
nu kan ik Eelco Verwijs nazeggen: Daar
kwam het heiligdom ter tafel. In een bruine
kartonnen doos lagen de vergeelde bladen,
de letters duidelijk leesbaar door de plastic
bescherming. Ik heb er gefascineerd naar
zitten kijken.
Ottema schrijft dat hij het hele manuscript
letter voor letter heeft nagetekend. Dat heeft
hem 300 uur werk gekost, dus twee maanden
van vijf uur per dag. Denk je nu eens in: eerst
heeft de schrijver de tekst ontworpen en
mensje op zeep geholpen heeft. De angst
voor het schavot levert hem weer eens een
schepel goud op!
Peter van der Linden knikt verrukt. „Ja
en toch, kinderen zitten daar echt niet mee
hoor. Kinderen zien die gemene details
niet zo. Ze nemen de béélden op. Beelden
als symbolen. Ze juichen bij de
overwinning van de held die alsmaar
drakenkoppen afslaat. Dat die draken
pijn hebben, komt niet bij ze op en dat
Wie een kind wel eens sprookjes vertelt,
zal ervaren hoe gemakkelijk kinderen de
meest ongeloofwaardige voorvallen
zonder blikken of blozen als ,waar
gebeurd' aanvaarden. Geen mens en
zeker geen kind gelooft dat Roodkapje
niet onmiddellijk door heeft dat daar niet
haar vertrouwde oma in bed ligt. Ook al
hebben latere sprookjesvertellers de wolf
de kleren van de verslonden grootmoeder
laten aantrekken. In oudere versies duikt
die wolf namelijk ongekleed in bed en
komt Roodkapje zelfs naast hem liggen
om de gebruikelijke vragen te stellen.
Krasser kan het al niet.
doet ook niet ter zake. Het gaat om het
goede, dat het slechte weer eens overwint.
En dat vooral goed is, omdat het slechte zo
slecht is. Roodkapje, de wolf en de geitjes,
nou, zowel dat meisje als de geitjes, dat
wordt gezien als iets dat zuiver en rein is.
Dat hoefje ook niet uit te leggen, dat
spreekt vanzelf. Als beeld van zo’n
verhaal blijft er dan niet alleen maar
wreedheid of bloederig geweld over, maar
een weldadig goede afloop. Bij „Grote
Klaas en Kleine Klaas”, zien we dat
slimheid, helder denken, voorrang krijgt
op botte bezitsdrang. Dat zou bedenkelijk
zijn als een kind zelf niet zou kunnen
rangschikken”.
En de moraal van dit verhaal, dat Van der
Linden bij Andersen opdiepte (het bestaat
in vele versies) is dat je het door slimheid
kunt aanleggen zoals je wilt.
Bij nalezen blijkt dat Peter van der
Linden en Willem Wagter zo hun eigen
vrijheden in de theatervertelling hebben
verweven.
Dit klinkt allemaal nogal wonderspreu
kig, maar zo’n dikke honderd jaar gele
den, zo omstreeks de helft van de 19e
eeuw kon zoiets nog „in bloedige ernst”
beweerd en door sommigen geloofd
worden.
De neiging om de roem van het eigen
land tot diep in het verleden, ja tot mytho
logische tijden terug te voeren ging ge
paard aan absurde denkbeelden over
woord- en naamafleidingen. De Friezen
zouden in die grijze oudheid de zeevaar
ders van de Middellandse Zee zijn ge
weest. Ze naderden er een groot eiland dat
zij Kreta noemden naar de woeste Kreten die
de bewoners aanhieven bij hun komst. Die
Friezen stonden onder bevel van een vloot
voogd die Teun, deftiger Teunis heette en die
door zijn manschappen om mij onbekende
redenen Neef Teunis werd genoemd. Hij is
later door de Phoeniciërs tot god verheven en
in de mythologie duikt hij op als de zeegod
Neptunus. Die was dus van oorsprong een
Fries. Maar ook de godin Minerva was van
Friesen bloede, zij zou namelijk eens hebben
gezegd: Ik draag mine erven in mijn boezem.
En toen had men haar Minerva genoemd,
zoals het volk der Angelen aan hun naam
gekomen is omdat zij in tegenstelling tot
andere volkeren niet met netten, maar alleen
met de angel visten.
Genoeg voorbeelden. De meeste zijn ont
leend aan een handschrift dat bekend is als
Thet Oera-Linda Bók, gewoonlijk Het Oera-
Linda Boek genoemd. Heel in het kort is de
geschiedenis van dit manuscript, waarover
sindsdien dikke boeken zijn geschreven, de
volgende:
wordt. Beter dan veel volwassenen.
Misschien zijn kinderen wel veel
volwassener. Ze hebben in elk geval een
volwassen fantasie”.
Evenals vorige sprookjesprogramma’s op
het toneel, zoals „De tuin van het
paradijs” bijvoorbeeld, is „De
overschoenen van het geluk” voor
volwassenen bedoeld.
Peter van der Linden: „Ja voor kinderen
zou ik het héél anders doen. Zou ook
moeten. De beelden duidelijker
weergeven”.
Hoe verderfelijk zit „Kleine Klaas en
Grote Klaas” in elkaar? Hoe komt het dat
je voor Kleine Klaas sympathie blijft
voelen, terwijl hij toch met de hulp van
doortrapte listen aan zijn
maatschappelijk gerief komt. Want
Kleine Klaas komt tot grote rijkdom ten
koste van zijn vriend. Hij liegt en bedriegt
op aangename, dus verteerbare wijze.
Legt zijn toch al gestorven grootmoeder in
bed als hij hoort dat Grote Klaas hem in
woede de kop wil komen inslaan en
verzuipt Grote Klaas tenslotte. Daarbij
heeft hij het zo weten aan te leggen dat
deze er hem zelf letterlijk om smeekt:
„Leg er een steen in want anders ben ik
bang dat ik niet zink”, zegt Grote Klaas,
als Kleine Klaas hem in een jutezak te
water zal gooien.
Peter van der Linden: „Ja, gek, die Kleine
Klaas blijft ondanks alles toch
sympathiek overkomen. En dat terwijl hij
toch vanuit een zekere intelligentie,
slimheid, Grote Klaas bedriegt en beliegt.
Maar Grote Klaas is veel dommer en dat
pikje niet. Intelligent en slecht, dat gaat
blijkbaar nog, maar dom en slecht..dan
ben je verloren”.
„Wët die Grote Klaas ook doet, Kleine
Klaas is altijd slimmer. Clever en
opportunistisch. Hij kan ook héél goed
nadenken, terwijl Grote Klaas helemaal
niet kan nadenken”.
Op zekere dag gaat Kleine Klaas zover,
dat hij met z’n kar al rondzeulend geld
verdient aan zijn dode grootmoeder. Bij
een herberg bestelt hij een glas bier voor
haar en laat het de waard aan zijn
grootmoeder brengen, die hij als zou zij
nog leven, op zijn kar heeft neergezet.
Tegen de waard zegt Kleine Klaas dat de
oude vrouw stokdoof is en dat hij hard
moet roepen. En als de herbergier dan uit
boosheid tegen de vrouw aanstoot, nadat
hij haar het bier in het gezicht gegooid
heeft omdat ze niet reageerde, beschuldigt
Kleine Klaas de man ervan dat hij het
Peter van der Linden: „Dat was bij „De
tuin van het paradijs” ook al zo. Ik lees
sprookjes en als er een bij is dat ik graag
wil vertellen, dan schrijf ik het over. Dan
ken ik zo’n sprookje praktisch al var.
buiten. Ik vertel het dan ook voor een deel
met m’n eigen woorden. Maar ik zorg dat
de oorspronkelijke beeldopvolging
behouden blijft. Dóór gaat het om, die
beelden. Sprookjes zijn zeker voor
kinderen niet anders dan beeldverhalen”.
van kinderen schrijft deze professor erg
leuke dingen.
Citaat Bettelheim: „Sommige mensen
vinden dat sprookjes geen waar beeld
geven van het werkelijke leven en dus
ongezond zijn. Dat .waarheid’ in het
kinderleven kan verschillen van die van
volwassenen komt niet bij hen op. Ze
beseffen niet dat sprookjes de
buitenwereld en de .realiteit’ niet willen
beschrijven, en evenmin dat geen
normaal kind ooit gelooft dat die
verhalen de wereld schilderen zoals ze
werkelijk is”.
De toneelspeler Peter van der Linden, die
samen met zijn collega Willem Wagter dit
seizoen bij toneelgroep De Appel opnieuw
een sprookjesprogramma voor
volwassenen maakte, heeft zich al een
lange reeks van jaren in de wereld van het
sprookje verdiept. Dat wil zeggen: hij
heeft zich gewoon laten meeslepen,
gewoonweg geen gevaar gezien. Van der
Linden schept er behagen in sprookjes te
vertellen. Niet verzinnen, maar eerst lezen
en dan navertellen om op die manier mee
te werken aan een eeuwenoude
ontwikkeling die het sprookje levend
gehouden heeft.
Peter van der Linden: „Een van de
hoogtepunten uit ons programma („De
overschoenen van het geluk” (K.V.L.) is
het verhaal van Kleine Klaas en Grote
Klaas. Een verschrikkelijk verhaal vol
list, bedrog, wreedheden, tot moord toe.
Maar je kunt het rustig aan kinderen
vertellen, die vinden het ook schitterend.
Ze weten dat de soep niet zo heet gegeten
afger
opgeschreven. Toen heeft hij die in ten dele a“lnl
zelf-bedacht Oud-Fries vertaald en tenslotte
die vertaling in een eigen verzonnen letter- blOl
schrift overgezet. Dat moet jaren in beslag i 2ijns'
storm
Tochi
Uiterl
me ge
patsei
drank
toelag
reken
Betali
i maani
kwam
schaft
sportv
op scl
kostte
<0
S
c
-S
S
O)
c
5