naar het buitenland en zijn verlies werd zwaar gevoeld - er is geen schot meer
in de voorhoede en in 1900 moet H. F. C. opnieuw degradeeren. Doch Wijn
komt weer terug en met hem wordt het ie klasseschap herwonnen in 1901.
Het volgend seizoen speelden de broers samen in de achterhoede en
redden het zwakke XI-tal van de laatste plaats in i902/'3 gaat het beter.
H. F. C. eindigt als goede derde op de ranglijst en heeft een overvloed van
goede jonge spelers, hetgeen A. doet besluiten om het captainschap over te
dragen aan Wijn en om zelf plaats te maken voor een jongere kracht. De jongere
broer heeft nog vier jaar het XI-tal aangevoerd en trekt zich in 1908 terug.
Wijn speelde dus negen jaar, A. acht jaar in
ons ie XI-tal, zij waren elk vier jaar aanvoerder
en hebben beiden de H. F. C. vertegenwoordigd
in het Ned. XI-tal. Gedurende dertien jaren is
er wel geen wedstrijd door H. F. C. I gespeeld,
waarin niet tenminste één van de beide broers
medespeelde elk speelde tusschen de 200 en
300 wedstrijden en altijd behoorden zij tot de
besten van het veld.
Dee erste indruk, dien men van 't spel der van
Waverens kreeg, was die van kracht, van onver
zettelijkheid. Bij een botsing met een tegenstander
bleef altijd van Waveren staan en raakte de
ander van de voeten. Zij maakten zich gemak
kelijk vrij baan, óók als door meerderen tegelijk
op een bal werd toegeloopen. A. maakte daarbij
een zeer nuttig gebruik van zijn lengte, het reik-
vermogen van zijn lange beenen was soms ver
rassend, zijn „headen" hoog boven zijn tegen
standers uit, redde de club dikwijls uit een moeilijke situatie. Maar twee eigen
schappen hadden de broers gemeen, die hen tot buitengewone spelers stempelden
ze hadden een, vooral in dien tijd, bijzondere meesterschap over den bal en een
voortreffelijken kijk op het spel zij stonden klaar waar de bal moest komen. Zij
trapten zuiver en zoo noodig zeer hard zij gebruikten beide voeten en speelden
den bal op iedere bereikbare hoogte, in iederen stand. A. had een speciale wijze
om een bal een meter van den grond, met hoog opgetrokken knie, op den
wreef op te vangen en terug te spelen Wijn „nam" een bal graag bij het
neerkomen op den grond, beiden konden scherp omhalen en berekenden goed
hun „lengte". Een bal „klaar leggen" was voor hen nooit noodig alles speel
den zij „in eens", ook wat bijna buiten hun bereik scheen.
W. VAN WAVEREN.