art. ii van het Reglement voorde „Nederlandsche bekerwedstrijden" niet kende.
Tweemaal een kwartier verlengen, zegt de wet.
A. van Waveren kijkt zijn zeven helpers aan en ziet, dat het met de
meesten mis is. De pas nog zoo vurig spelende jongelieden zijn vrijwel op. Peer
met natuurlijk, want die was buitengewoon taai. Maar de rest vraagt buitenge
wone maatregelen. Hij spreekt ze toe, en belooft een net etentje, als de wedstrijd
uit het vuur wordt gehaald. Loosjes en Jan Smit zullen medegastheer zijn. Dit
versterkend woord heeft een goede uitwerking maar een kleine wijziging in
de opstelling kan óók geen kwaad. Everard mag uit de goal. Wijn gaat tusschen
de palen staan. Moltzer en A. zullen achter spelen. De rest mag doen wat-ie
wil, als hij de tegenpartij maar hindert en de bal zooveel mogelijk buiten het
veld houdt
t Consigne wordt begrepen en stipt opgevolgd.
En wéér een half-uur later is de stand nóg i i.
En weer een paar uur later is er geen eind aan het opsnijden van de
gasten van A, Tinus en Jan Smit bij het nette etentje.
H. K.
Hoe de schuilnamen „Jansen", „de Kat", „Kladder" enz. ontstonden. (Tante Koos, Pa en Ma
en peetoom waren er beslist tegen.)
O 7 O