m'n 5den verjaardag zou kunnen lezen (iets wat hij me leerde uit de „Nieuwe
Rotterdamsche Courant" waarop ik mij wellicht uit dankbaarheid later abonneerde).
Mijn eerste paar schaatsen, toen ik, leerende van mijn broer en den huisknecht
op de Nieuwe Gracht „niet binnen mocht komen en geen eten zou krijgen" vóór
dat ik alleen kon krabbelen. Ons heerlijke huis met de vele groote vertrekken
en zolders, de groote marmeren vestibule in het sousterrein, waar ik rolschaatsen
reed, en het dak vooral, waar ik „spreeuwen melkte" door telkens een eitje uit
het nest te halen. Dat dak was voor mij als een onbekend werelddeel. M'n vriend
Kaak del Court en ik lieten ons z.g. van dit dak vallen, tusschen haakjes sprongen
wij op een lager platje met een geweldigen gil, wat zóó goed ingestudeerd was,
dat de oude dames van Breda de Haan in hun tuin dan flauw vielen. „Ze
legge" zei Kaak dan. Cet hge est sans pitié. We hielden van initiatief in die
dagen. Op m'n 7e jaar belde ik bij den president van de Rechtbank aan en vroeg
hem z'n dochtertje ten huwelijk, want zei ik, we schoten zoo goed op en dat
telkens weer naar huis moeten was omslachtig en onpractisch. IJzeren Frits (Van
Wickevoort Crommelin) verbood ons Knapenburg en Berkenrode wegens tal van
euveldaden. Met mijn vrienden Jo Mock en Arnout Crommelin namen we wraak
en braken z'n huis af. Reeds waren de pannen en blinden er af, toen dit krachtig
tegen-offensief gestuit werd.
In een oud bad fokten we jonge lijsters op en kauwtjes en in den tuin
hadden wij 'n vinken- en mosschenbaan.
Op school bij Knoop, die nog voor de klas op de viool speelde en in de
wandeling „Neus" heette, waren wij als insiders het er over eens, dat er maar
één vent was, die goeie „vinkebroekies" had en dat was van Dët in de Jans
straat, je kon er poffen en vogellijm koopen. Hij rook naar pik, had een duvels-
baard en een grooten hoornen bril. Wij insiders waren het er bovendien roerend
over eens, dat je 'n „snert-vent" was, als je geen timmerles had gehad, geen
netten kon boeten en kooitjes maken, lak had aan de politie, het kleine- en het
„Reuzenmeer" niet wist te vinden in 't duin, geen kikker of springer kon fabri-
ceeren uit 'n lucifer en een notedop, geen katapullen wist te staan in 't duin en
nooit gevochten had tegen de jongens van 't Pand of de Krochters van de Leering.
Als je met gescheurde „hes" en zonder petfragment te laat bij Piet
Prinsen Geerlings kwam, administrateerde deze boven aan de trap nimmer falende
drop-kicks, maar deed je niet aan vechten, dan was je een „vent van niks".
Je was een „vent van niks" als je niet met 'n huurroeibootje de Mooie
Nel wist te vinden, waar geen grond waszoo diep was 't er, en bij de Lie de
plek waar nog meervallen huisden uit den Spaanschen tijd. Wij hadden dat gepeild
en die meervallen gezien. In 't Reuzen-meer en achter 't Bentveld (in het duin
waren vroeger waterrijke poelen en meertjes) wisten we wulpenpollen te liggen,