5 vochten tegen ontzettend sterke Overveeners, hoewel we die evenmin ooit hadden gezien als de meervallen van „om en de bij de 100 pond". We keerden via Zantvoort of via Velsen terug als we den Bloemendaalschen koddebeier, in onze oogen 'n vreeselijk wezen, half mensch half draak, hadden gezien, die „expres op ons loerde". We waren „vijand" met de school uit het Pand en wisten fram bozen en hazelnoten te staan in den Hout. Komt er nu eens om Wij haatten de meideglij, klikspanen en Boezer's rekenboekjes en Van Beem's pook, hadden 'n coöperatieve fabriek van strafwerk. Onze broekzakken bevatten Japaneesies en Ivokinjes van juffrouw Misset, kikkers, meikevers, hagedissen en zoethout, touw en messen, vischhaken en kei zuigers, deeg en kattapul, maar nooit 'n zakdoek. We hadden eier- en vlinder verzamelingen, kochten de „geilste" dobbertjes in de Anegang, in 'n goddelijk winkeltje, met een rond uitgebouwd raam van kleine ruitjes, waarin piekfijne naar vernis ruikende rood-witte of groen-witte dobbers sarden en lepels. We vertelden aan niemand, dat in 't Bloemendaalsche Bosch de „beste" salamanders huisden en in de Parelaarsteeg de „beste" kastieballen te krijgen waren. Wijlen Toon Bijvoet vond den inktbom uit, geduchte, hoogst gevaarlijke samenstelling van vloei en inkt, waarmede je de meesters, als Heinrich en de Ooievaar ballistisch bewerkte, dies stond hij zeer hoog, ook Lex Noë stond hoog. Hij róók hoe je den weg naar 't Reuzenmeer moest vinden, hij rook dat aan den wind. Doch ter zake. Wij waren vijanden van alles wat orde was, vagabondeerden, hadden holen, stoffeerden die en kookten er oneetbare dingen in, maakten de duinen en bosschen onveilig, waren vaak zoek of weg, beslist „weg" ergens tusschen Hillegom en Castricum. Dit heeft geleid tot de ontdekking van het bruine monster en den N. V. B. Ik zal het U vertellen hoe dit in elkaar zit. In '70, toen de Duitsch-Fransche oorlog uit was, besloten mijne ouders de slagvelden te gaan zien. Ik werd toen aan diverse familieleden als logé aan geboden. Allen bedanktenDie jongen is steeds weg, was 't antwoord. Besloten werd, dat ik zou gaan naar de kostschool van Schroder, waar m'n groote broer was. En aldus geschiedde. Daar te Noordwijk zag ik voor 't eerst 'n voetbal, 'n cricketspel, levende, Engelsch sprekende Engelschen als Rennertson en de leeraar James. Ik herinner me, hoe ik later met mijn moeder naar Ostende ging, waar 'k telkens zeurde om een franc, waarvoor ik dan op de houten skatingrink mocht rijden en stond te kijken naar het spel van Engelschen, die daar ergens voetbal speelden. Ik was er verzot op en niet weg' te slaan. Als er kelners werden uit gezonden om me te „zoeken", wat ook dddr noodig was, zat ik of op de ska tingrink of op het voetbalveld. Dat was in m'n 1 ode jaar, in .1875. Ik rappeleer

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1919 | | pagina 17