DE FAMILIE VAN GOGH. Vijf broers en hun vader. Allen H. F. C.ers. De vader, niet alleen omdat z'n jongens het waren, maar vooral ook omdat hij het nut van sport zeer hoog schatte, voetbal een goede sport achtte en de H. F. C. kennen leerde als een voetbalclub met een gezonde geest. Zelden sloeg mijnheer van Gogh een wedstrijd over op ons veld dikwijls was hij ook present bij de wedstrijden van het 2e Xl-tal en als hij door den Hout wandelde op een Zaterdag middag, dat er geoefend werd, dan liep hij het veld op en was daar altijd een welkome gast. Hij was een kalm propagandist, zijn oor deel had gezag in een ruime kring van ouders, die niet vóór het spel waren, maar zich door hem toch wel lieten overtuigen, dat Piet of Kees véél beter hun tijd besteedden op het veld dan om een biljart of een speeltafeltje, dat voor niet-biljartende of niet-spelende zoons, die dan zeker wel héél hard werkten, een goede lichaamsbeweging noodzakelijk was, en dat de vaders blij moesten zijn, dat er zoo iets als een H. F. C. bestond om hun jongens heen te zenden. Dat was de overtuiging van mijn heer van Gogh en ieder, die er hem naar vroeg, kon hij zoo rustig weg zijn meenmg zeggen. Hij drong die niet op, hij gaf ze zelfs niet ongevraagd ieder mocht vinden, wat hem goed dacht en zijn jongens opvoeden naar eigen inzichten er lag wel niets minder in zijn natuur, dan zich te bemoeien met andermans zaken. Toch zijn er heel wat jongens geweest, die het aan mijnheer van Gogh te danken hadden, dat ze „mochten van thuis". Voor zijn eigen jongens was hij hun beste vriend. Hij leidde hun niet altijd makkelijke, sterke karakters, maakte er mannen van, die op eigen beenen konden staan, 't Waren eerlijke jongens, trouwe vrienden en „sportsmen" in de J. VAN gogh.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1919 | | pagina 174