'75
Het was al donker, toen wij ons aan 't bekende huis aanmeldden. We
werden open gedaan en in een klein kamertje, dat veel weg had van een af
gedankte keuken, binnengelaten.
Dit kamertje werd versierd door twee enorme brandkasten, een oude
zesde-handsche schrijftafel, voorstellende een bureau, met een keukenstoel er voor.
Achter in een hoek een trampladder en verder nog twee keukenstoelen tegen
den muur. Ik had het gevoel als of ik daar als gedaagde zat. Hoe het gesprek
begon, weet ik niet, alleen, dat A. t inleidde en me voorstelde als zijn neef.
Ik herinner het me nog als den dag van gisteren, dat er gevoelens in mij
opkwamen om 't uit te barsten van 't lachen. Te meer als ik dan naar 't gezicht
van A. keek. Welnu het was een meest pénible toestand, meer belachelijk
dan ernstig.
Om kort te gaan, er werd dan over de huur van land gesproken. Na
tuurlijk eerst maar een stuk voor oefenterrein, want in Heemstede zouden de
matches gespeeld worden.
Ook werd er op 't edel gevoel van de H. H. v. d. B. gewerkt, maar
dat had weinig uitwerking. Een glimlach zag men pas, wanneer de prijs behan
deld werd.
Van huurprijzen hadden we niet veel verstand en daarom werd niets definitiefs
gesteld. We wilden slechts te weten komen of de H. H. in principe bereid waren.
Onze gastheer wilde even familieraad houden en keerde ons den rug toe.
A. en ik keken elkaar even aan, g~een woord kwam over onze lippen,
maar we hadden het wel willen uitbarsten van 't lachen. Onze gezichten werden
rood van 't inhouden, maar met de toekomst van de H. F. C. op 't spel, het
heiligste van heilig, hadden we in een fractie van een seconde de vereischte
ernst op t gelaat, toen onze gastheer zich omdraaide en vroeg: „Dus U is
mijnheer van Waveren en U (op mij wijzende) is ook een mijnheer v. Waveren.
Had de oude vos iets gemerkt of vermoed, of was 't misschien dat hij
geen familietrek in ons beiden ontdekte God moge 't weten. Wij waren dank
baar dat hij verdween, zoodat wij onze gezichten weer in de natuurlijke trekken
konden plooien.
Maar zoodra was onze gastheer niet terug of de noodzakelijke ernst, om
ons doel te bereiken, lag weer een vingerdik op ons gelaat.
I °en ik zijn stappen hoorde naderen, kreeg ik een gevoel van „d'r op
of d onder zoo iets als t gevoel in 't Leidsche zweetkamertje.
Goddank kregen we tenminste geen afwijzing, en zouden ze nader laten
weten, wanneer ze precies wisten welk stuk grond en welke grootte.
We namen minzaam afscheid en onze gastheer drukte beide H. H. van
W averen de hand. Toen we buiten kwamen, keerden pas langzamerhand onze