nemen. Men vond Jan de Breuk bereid en de wijze, waarop deze zijn werk heeft
gedaan, heeft schrijver dezer regelen, die destijds al de moeilijkheden heeft
meegemaakt, met bewordering vervuld.
Het is heusch geen gemakkelijke en benijdenswaardige taak, in eene club,
waarvan vele jonge, voortvarende menschen lid zijn, menschen, die denken, dat alles
kan, maar die van een goed financieel beheer nog" weinig- of geen begrip hebben,
steeds den boeman te moeten spelen. Zelfs in het Bestuur geeft dit moeilijk
heden, men krijgt spoedig den naam van alles tegen te willen houden. Indien
een plannetje voor het buitenland gemaakt wordt, waarbij de club een deel der
reiskosten zal dragen, dan is het weer de Penningmeester, die bezwaren heeft
en opmerkt, dat het niet te duur mag worden. Als „man van den ouden stempel"
in de voetbalwereld, was de vergoeding van reiskosten aan de spelers bij com
petitiewedstrijden Jan de Breuk ook een doorn in 't oog en juist in zijn Pen
ningmeesterschap begon dit kwaad (vergeeft mij deze uitdrukking) zijn ingang
te vinden. De wijze echter, waarop Jan binnen enkele jaren alle schuld delgde
en de financiën weer op poten zette, verdient allen lof, meer lof stellig, dan hem
in die jaren te beurt viel.
Indien men bedenkt, dat juist tijdens zijn Penningmeesterschap Julian bij
de H. F. C. in dienst trad, eerst als trainer en laterals „groundsman" dan weten
degenen, die op de hoogte zijn van de kosten van een dergelijk luxe-artikel, wat
het beteekent als men dan nog zuinig moet zijn bovendien.
Van een deel der toenmalige H. F. C.-leden ondervond Jan als Penning
meester destijds menigmaal te weinig sympathie. Ik mag eerlijkheidshalve niet
ontkennen, dat hij het den menschen, die met hem moesten samenwerken, niet
altijd even gemakkelijk maakte. Overtuigd ben ik echter, dat allen, ook degenen,
die hem wel eens afvielen of tegenwerkten thans zullen inzien, dat de H. F. C.
aan Jan de Breuk zeer veel te danken heeft.
Ik eindig met nog te memoreeren, dat in 1915, toen wederom een Voor
zitter moest worden gezocht, men bij Jan niet vergeefs aanklopte. In die functie
heeft hij tot 1917 onze club uitmuntende diensten bewezen. Zoowel gezondheids
als andere redenen noopten hem echter toen af te treden en den voorzittershamer
aan jongere handen toe te vertrouwen.
Hoewel hij dus officieel van de H. F. C. afscheid genomen heeft, ben ik
ervan overtuigd, dat, waar noodig, Jan de Breuk steeds bereid zal blijven om
zijn club te steunen, zoo dat nog eens noodig mocht zijn. En dat op zichzelf
is reeds een steun voor de jongeren, die nu het Bestuur vormen.
J- J- T.