s morgens al een niet al te vriendelijke gedachtenwisseling gedurende den wedstrijd Haarlem II—H. F. C. II gehad had. Zooals gewoonlijk zou ik 's middags grensrechter zijn, maar bij het betreden van het veld, werd Mannes door Haak beduid, dat Haarlem mij niet als grensrechter wilde hebben. Nu waren we veel te goede vrienden om zoo iets ongewroken te laten. Er kwam dan ook even een uitdrukking op Mannes' gezicht van: „dan vertlik t °°k snel gevolgd door een opflikkering met de voor mij veel zeggende woorden „Karei, laat maar, 't komt terecht". En't kwam terecht. Vijfmaal doorboorden we Haarlem's veste, waarvan Mannes het grootste deel voor zijn rekening nam, terwijl Steup geen enkele maal be hoefde te visschen. Het was een heerlijk moment. Wat in Mannes' spel ook zoo'n groote factor was, was wel zijn onzelf zuchtigheid. Nooit zou Mannes tot het oneindige blijven pingelen om toch maar zelf te kunnen schieten. Zijn grootste genoegen was het om zijn broer Jacques, toen deze pas in 't eerste kwam, te doen uitblinken. Hoe schitterend kreeg Jacques de ballen van Mannes toegespeeld, hetzij over, hetzij langs den half der tegenpartij heen. Hoe heerlijk trok Mannes de verdediging naar zich toe, om dan een prachtige through-pass aan Jacques of den middenvoor te geven. Maakte Mannes eens een schit- jij terende goal en werd hij daarmede gecomplimenteerd, dan was zijn vaste antwoord „ik kon er heusch niets aan doen". Ja, zoo was Mannes, steeds cijferde hij zich zelf weg en steeds genoot hij van het spel van anderen. Wat kon hij het spel der Bouvv's, Jan v. Breda Kolff en Frans de Ki.erck roemen Mannes was geen aanvoerder als een Dirk Lotsy, vrijwel nooit zeide hij iets, behalve in erg zenuwachtige momenten, maar des te meer sleepte hij door zijn élan zijn voorhoede mee. i\/r 1 i\/r Mannes in Indië met Mannes Junior op zijn schoot.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1919 | | pagina 247