36
't Werd 'n grootsch gebeuren, weldra ging de 10 op, toen de 50. 't Werd
titanisch, Albert Vogel-achtig. Ik haalde cle 60, wat zeg ik, 't werd cyclopisch,
stadionachtig. Ik had er 74, zoowel vorentjes als bliekjes. Toen was 't mijn beurt.
Ik holde ter matte, was weldra uit voor 'n uitmuntend gespeelde 1 of zoo iets.
Toen na de lunch iemand mij beleefdheidshalve vroeg: „Hoeveel hadt je
van morgen? Ging het nog al?" zei ik: Vier en zeventigDe man keek
me ongeloovig aan. „74, zei je?" „Ja", zei ik, „maar allemaal klein en onder
de maat. Och, met 'n speld doe je niet veel. Alles goed bij je thuis?" Toen
keek-ie me snel, diepbedroefd aan, ging snel 'n pas of 4 achteruit en dacht, dat
't me in m'n bol mankeerde.
Ik voerde 'n des Zaterdags aanvangenden, zacht, maar hardnekkig doorgezetten
strijd met gezinshoofden. Dezelve waren vaak in hevige mate onbetrouwbaar, ik
ook trouwens. Zelfs was er een dame, die me, na tweemaal zacht bellen, open
liet doen, dan de voordeur achter me en de glazen tochtdeur vóór me liet dicht-
knippen en me na een minuut of tien liet weten, dat [an of Piet niet mee yinv
uit de staddan kwam ik na een paar uur terug, weer tusschen de deuren,
s Middags kwam ik nog eens en dan met blommetjes. Dat was doodelijkkilling
bait en Jan of Piet speelde voor de good old.
Ik rappeleer me 'n trein, die op vertrekken stond. Er ontbraken 2 lui.
Een, doorgefourneerd-onbetrouwbare pleegmoeder had z'n voetbalschoenen en
-kousen verstopt, een ander sportief jongmensch was opgesloten. Nog 3 minuten.
Maar 9 man. Nog 1 minuut. 9 man. Maar juist op dat moment stoven nog het
perron op de twee ontbrekende mannetjes. Even later waren ze de Ille klas raampjes
binnengesleept.
De één was losgebrokende ander had geen kousen aan en liep op de
beste pantoffels van zijn vleeschelijke pleegmoeder, de onverlaatElf man
Ik rappeleer me een ontvangst door 'n jonge, pas in-één geruziede ver-
eeniging, ontstaan uit de uit-een-ruzieïng van andere dito's. Ze haalden ons af.
Ze deden dit in kleurige voetbalgewaden, met bloote kuiten, waarop 'n mastbosch
van krachtharen. Er waren eere-jonkvrouwen en een vaandel. Daarachter zouden
wij door 'n bloeiende, groote handelsstad in optocht naar 't veld trekken. Het
was afschuwelijk. Het was een kubieke ramp
•J 00