7 6
gesneden elpenbeenen beeldjes. Vreemden bekeken ze, 'n vervelende zwerm
engelsche kwezels zeker weer, de trekbeesten
Een preekheer verscheen, bestreek eerst even het ventje, plengde, be
sprenkelend het schedeltje, drenkte het. Weggedebd de spetjes des bekkens. Welk
'n beeld des vredes Er werd gebeden, er werden kerkcenten gegeven. De
Engelschen bekletterden de zerken met veel leven, de vlerken. Leen me even
twee kerkcenten, prevelde ergens 'n bedelende stem. Nee, geen cent, geen één,
snerpte 'n heesche feeksenstem weer.
Met breed gestrekte vlerken zeeg de schemer neêr, bestreek eerst de kerke-
gevel, en de kerk zelve ten deele betredend, streelde ze de leege zerken en ge
welven, ze met gele strepen en vegen bepenseelend.
Schreden vergleden, wegstervendde menschensleep vertrekt, de kerk leegeng.
Eerst erg speelsch, te speelsch wel, beterend steeds z'n veege pretleventje
leerde het kereltje tellen, rekenen, lezen, meten, vreemd spreken, Engelsch en
meer, teekenen, snel, welbegrepen leerendwekenreeksen vergleden, men leerde
hem zelfs het bewegen des sterrenhemels.
Eens bekeek Bert het spel der spelen, der Enne-Vee-B-heertjes. Het leek
hem 'n best spel. Keek, begreep, speelde. Speelde het reeds eer ze het hem
leerden, persé steeds met het besef het spel ter eere te spelen.
Z'n met zeemleer bekleede, gele beenbeschermers, beperkten de bekende
scheenbeenweëen het leder ketste de felste, gemeenste vegen en petsen steeds weer.
Bert speelde meest centerzwengel, negeerde wel eens enkele reglementen.
Kende geen vreeze, steeds met z'n geweldsvlerken heele legers wegzwengelend.
Deze lederspeler speelde steeds 'n sereen, sterk enerveerend, verderf
brengend, edel en meeslepend spel.
Eere hem. Zeven keeren zeven eere.
W. M.