k
1
WILLEM MULIER
VEN beschrijving van Pim in zijn werken en persoon bij H. F. C.'s herrijzenis
ziedaar, waarde lezer, de ernstige opgave, waartoe Karei Lotsy mij wilde pressen
voor het jubileumboekje door hem saam te stellen.
Bij zoo n degelijke, pompeuse proefschrifttitel zoude een wijdloopig betoog passen,
rijkelijk doorzaaid met citaten, voorzien van de noodige voetnoten, ingedeeld naar
behooren in boeken, kapittels en paragraphen.
Mijzelf ken ik althans wel in zooverre, dat ik mij
tot een dergelijke wetenschappelijkheid niet meer in
staat acht en wat Willem Muiier aangaat, ik vrees,
dat hij zich terecht uittermate gegriefd zoude voelen,
als men nu reeds, terwijl hij nog steeds in zijn eerste
jeugd verkeert, een soort levensbericht van hem
ging uitgeven.
Weg dus bij dezen jongen grijsaard met statige
stroefheid, weg dus bij dezen onvermoeibaren levens
liefhebber met dorre droefheidWij willen hem
eeren in slechten eenvoud, zonder opsmuk van woor
den, maar dankbaar en oprecht.
Beste vriend Muiier, wat ge gedurende de „herrij
zenis" voor de jongere H.F. C.'ers zijt geweest, dat
weet ik eigenlijk niet; voorzoover ik de jeugd kan
doorgronden, vermoed ik, dat ze u een „tiep vonden,
uiterlijk wellicht al om uw keurige Haagsche snit
en verzorgdheid, veelal nog geaccentueerd door een
elegant parapluutje (heeft niet zelfs Tinus een mislukte
poging gedaan u ten dezen opzichte te evenaren
door eenige malen met een zonderlingen wandelstok op
't veld te verschijnen!), maar zeker nog meer om uw gemoedelijke nieuwsgierigheid en
praatzucht, doch 't meest hebt ge hen ongetwijfeld getroffen door uw ware belangstelling;
ze waren gevleid en vereerd, dat ge hen wildet kennen, ze hadden aan u een voor
beeld van toewijding en clubliefde, waarnaar ze zich konden richten.
En de spelers en bestuurderen, wat dachten die wel van u? Voor hen waart
ge een vertroosting en opwekking in nooden en zorgen. Mocht het eens slecht
loopen, uw optimisme liet hen weer lachen was er onrecht bedreven, gij waart
het, die het in proza en op rijm tot uiting wist te brengen, zóó treffend, dat ieder
zich verlicht gevoelde en zijn goede luim terug kreeg ging 't naar den vleeze, gij,
beste vriend, waart onze bard, aan den disch en te velde schalden uwe zangen.
Zoo waart ge dan voor het bestuur de wakkere steun, voor de spelers een altijd milde
De man van ons Clubblad.
Muiier als bergbeklimmer. Najaar 1924.