„Penantiekiks" zeg, ach jij bent hun man.
Tienduizenden zitten te beven
En 'n dame die sprak „daar wor'k akelig fan,
As se dat doen, zoo'n ruizeschop geiven".
De aanloop is straf en pang komt de kei
Hij suist naar het doel, als 'n kogel.
Maar jij, met je grijphaken, bent er weer bij,
In glijvlucht, net als 'n vogel.
En net als je denkt, die pil gaat er dóór,
Dan tik je'm weg ga maar halen
Daar heb je zoo'n klein vol-plané-tje steeds voor,
Al zit men je ook op je schalen.
Je pikt ze en plukt ze net weg voor hun neus,
Graait ze liefst weg van hun' voeten
Je laat hun geen kans, geen zweem van 'n keus,
Tegen jou in je pantser-redoute 1
Ja, ik weet 'n geval, het is éénig voorwaar,
Van 'n speler, die juist dacht te scoren,
Maar de kerel had zelfs z'n idee nog niet klaar
En toen róók jij het al van te voren
Hij keek naar den bal en liep er op aan
En toen „liep je uit", met je vlerken,
Je gréép en weg was de bal, naar de maan,
Nog vóórdat de speler 't kon merken.
Gejus, m'n jong, ik kam je niet op,
Maar 'k sta paf van dat graaien en grissen.
Die goochelarij houdt de clubvlag in top,
We kunnen je heusch niet meer missen.
PIM MULIER.