Ja, ik wil wel bekennen, dat het mij destijds goed deed te vernemen, hoe sommige agitatoren in Friesland op mij gebeten waren, wijl ik mij 'n tijdlang met eenig succes voor de uitbreiding en herleving van het oude kaatsspel interesseerde, wat de jonge veldarbeiders des Zondags uit de kroegen en vergaderingen weglokte. En evenzeer heb ik mij er in verkneuterd, toen 'n volksleider, thans nog Kamerlid, er te Arnhem over klaagde, dat die beroerde sport „den gezonden klassenhaat dreigde te niet te doen". Dankbaar wil ik zelf ook getuigen van iets, wat ik meen te hebben geconstateerd, het feit n.l., dat de noodzakelijke ondergang der clubs uit de gegoede standen (of hoe men ze noemen wil) tegenover de volksclubs, meer en meer 'n chimère begint te blijken, in elk geval niet die reuze-afmetingen heeft, die men er aan heeft meenen te mogen geven, een gevaar, waartegen men allerlei kunstmiddelen aanprijst. Wèl zal en dat is logisch het lichaam van 'n stevigen, sober levenden werkman sterker zijn en over meer Ausdauer, taaiheid, volhoudingsvermogen blijken te beschikken, dan dat van een scholier of kantoorman, maar daar kunnen deze laatsten brainwork, soberheid en training tegenover stellen. Ook het gevaarlijke, gemeene spel moet men waarlijk niet bij volksclubs vreezen. Die spelen als regel keurig. De geestelijke aanraking met minder zorgvuldig opgevoede knapen, die 'n minder verzorgde, zelfs platte taal spreken en over minder gewenschte omgangsvormen blijken te beschikken, zoodra er 'n kwestie oprijst, behoeft bovendien voor die eerstgenoemde categorie van adolescenten geen gevaar op te leveren. IntegendeelDe reagens is een andere. Een weldoende, nuttige, paedagogische invloed gaat er van die onderlinge kennismaking en vermenging van standen uit en het is juist de mooie, bevrediging schenkende plicht van jongens, die het groote voorrecht hebben genoten van te zijn de zonen van zeer beschaafde en welopgevoede, min of meer bemiddelde ouders, dat zij die ongeschreven taak vrijwillig op de schouders nemen willen. Do ut des Ik hoorde onlangs op het station te Haarlem twee jonge kerels (die naar het H. F. C. veld op weg waren) praten over de ruwe manier van spelen van 'n speler uit een N. Hollandsche club. „Alles goed en wel, maar die zullen ze wel van te voren hebben gewaarschuwd, dat hij die kunsten tegen 'n club als de H.F. C. niet mag uithalen" hoorde ik zeggen. Dat spreekt boekdeelen Is het werkelijk waar, dat wij den naam hebben en verdienen van steeds fair en beschaafd te hebben gespeeld, dan gaat van zoo'n voorbeeld voorzeker veel goeds uit. Laten wij dien naam, al of niet verdiend, dan steeds hoog houden. Herinneringen Zoo heel gemoedelijk aan beginnen er sages te ontstaan over het aller-aller-oudste H. F. C. De menschen vinden het heerlijk daaraan te kluiven. Als ik wist te vertellen, dat wij in den oertijd alles, wat van boven het Y kwam, eenvoudig afmaakten, kookten en verslonden en ik nóg de plek zou kunnen wijzen, waar we eens 'n Zaandammer hebben begraven in den Hout, dan ging dat er in als koek en zou opgeld doen. In een Fransch blad (N. B. heb ik eens 'n mij toegestuurd verhaal gelezen van de behendigheid, waarmee wij in den eersten tijd via het hek rondom de drie heilige H. F. C. Koekamp-popels (die nu nog aan kettingen in de trouwzaal van het stadhuis moeten hangen) over den band speelden en als echte carotteurs zoodoende, list aan snoodheid parend, onze tegenstanders wisten in 't ootje te nemen. Waar is, dat zoo n ricochet wel eens bij toeval plaats had, maar onze getraindheid daarin is 'n beetje hoe zal ik zeggen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1929 | | pagina 24