83 - Hij was op 't voetbalveld geweest, Daar was, wat hij al had gevreesd, Op élk gezicht te lezen „Die vent, daar achter op 't terrein, Wie zou die kerel toch wel zijn? Zou 't een supporter wezen Het elftal, waarin hij eens zat, Waarin hij 't leeuwenaandeel had, Was lang-en-lang verdwenen Op 't veld geen enkel oud gezicht, En hijgeen man meer van gewicht v Ging dus maar, doelloos, henen Daar kwam opeens, in het café Een forsche man, bleef staan riep: „Hé! Verrèkü Ben jij *tGoddoooooome (Nou ja, 't is geen gekuischte taal, Maar zeggen we 't niet allemaal, Als het te pas mocht kome?) En 't was opeens, of op die plek, Een groene wei lag, met een hek, Een sloot, een bal en palen, Twee vrienden praatten, honderd-uit, Gesticuleerden, lachten luid, Enmoesten véél betalen Moraal: Gij jongeren, als op het veld, Een man, door niemand vergezeld, Tot jullie komtwat schuchter Kijkt dan terstond, of je zoo'n vent Uit het „Gedenkboek" niet herkent Dan blijf je vast niet nuchter. WOUTER LOEB.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1929 | | pagina 87