83 -
Hij was op 't voetbalveld geweest,
Daar was, wat hij al had gevreesd,
Op élk gezicht te lezen
„Die vent, daar achter op 't terrein,
Wie zou die kerel toch wel zijn?
Zou 't een supporter wezen
Het elftal, waarin hij eens zat,
Waarin hij 't leeuwenaandeel had,
Was lang-en-lang verdwenen
Op 't veld geen enkel oud gezicht,
En hijgeen man meer van gewicht
v Ging dus maar, doelloos, henen
Daar kwam opeens, in het café
Een forsche man, bleef staan riep: „Hé!
Verrèkü Ben jij *tGoddoooooome
(Nou ja, 't is geen gekuischte taal,
Maar zeggen we 't niet allemaal,
Als het te pas mocht kome?)
En 't was opeens, of op die plek,
Een groene wei lag, met een hek,
Een sloot, een bal en palen,
Twee vrienden praatten, honderd-uit,
Gesticuleerden, lachten luid,
Enmoesten véél betalen
Moraal:
Gij jongeren, als op het veld,
Een man, door niemand vergezeld,
Tot jullie komtwat schuchter
Kijkt dan terstond, of je zoo'n vent
Uit het „Gedenkboek" niet herkent
Dan blijf je vast niet nuchter.
WOUTER LOEB.