De Ligtenstein-Clan o Bij het bezigen van deze betiteling pleeg ik slechts plagiaat. In het bijzonder toen de jongens en 'zus' Lien thans mevrouw Hulst zich nog onder het vendel der vrijgezellen door de wereld bewogen, bezigde vader Ligtenstein die uitdrukking zelf nog al eens gaarne. Deze 'clan' is voor diverse H.F.C.-ers steeds als het ware een verpersoonlijking geweest van een ver standig en gezellig gezin. Ik meen namens alle betrokkenen te spreken, als ik op deze plaats de grote gast vrijheid memoreer, kenmerkend voor het huis aan de Westerhoutstraat nummer 27. Kwam moeder Ligtenstein slechts sporadisch aan de Spanjaardslaan (natuurlijk was zij er juist wel bij, toen Piet zijn been brak!), 'Pa' daarentegen volgt sinds jaren met grote interesse wat er zich zo al afspeelt op en om H.F.C. Wij hebben heel wat bomen met hem over H.F.C. opgezet, waarbij het dikwijls (geanimeerd) fel toeging. Thans de drie jongens: Hans, Piet en Jaap. Zowel hun karaktereigenschappen als hun aandelen in het H.F.C.-leven lopen nogal sterk uiteen. Ziehier wat zij gemeen hebben. Zij leverden hun bijdrage ieder naar vermogen op zijn terrein en op zijn wijze voor hun club als iets vanzelfsprekends, zonder enige omhaal en met groot enthousiasme. Hadden zij een taak op zich genomen, dan werd die consequent, volgens eigen opvatting, prima ten uitvoer gelegd. Ook voor 'de vuile was' waren zij nooit te beroerd. Dit gevoegd bij hun bescheidenheid groeiden zij bijna als vanzelf op tot de (soms zo angstig kleine) groep van werkelijke steunpilaren van de H.F.C. Alle drie wonen zij thans niet meer in, doch wel in de betrekkelijk nabije omgeving van Haarlem. Hans is vrijwel ieder week-end aan de Spanjaards laan te vinden (hij heeft ook nog zitting in de Ballotage-commissie als opvolger van zijn broer Piet), doch er gaat toch practisch geen maand voorbij, dat Piet en Jaap niet hun schreden naar ons veld richten. Hierboven dus wat zij gemeen hadden, hieronder in het kort enige typerende beschrijvingen van de drie Reeds als eerste jaars student nam hij deel aan de organisatie van het adspi- rantenwerk. Gedurende zijn (vlot verlopen) studie heeft hij de H.F.C. sterk laten praevaleren boven de meeste genoegens van het studentenleven. Ik geloof niet dat wij dat als een opoffering uit idealisme moeten bezien. In tegendeel, hij deed zijn werkzaamheden van diverse aard met zoveel overgave en enthousiasme voor de H.F.C. binnen de tijd die zijn studie hem liet dat hij eenvoudig niet taalde naar uitgebreide studentikoze ontspanningen. De H.F.C. kan er slechts over verheugd zijn, dat Hans er zo over dacht. Geleidelijk nam hij mede de gehele jeugdtaak van Bas Onderwater, Henk van den Berg en anderen over. Een door velen voor onmogelijk gehou den, zowel kwalitatieve als kwantitatieve, opgang van ons jeugdvoetbal in de periode tussen de laatste vooroorlogse en eerste na-oorlogse jaren, teken de zich duidelijk af. Het grote aandeel, dat de 'Prof' in deze opgang heeft gehad, zij hier nog eens met nadruk vermeld. Dat hij tengevolge van bijzon dere omstandigheden slechts een jaar in ons hoogste college zitting heeft gehad (en dat nog wel op een plaats, die hem in feite niet lag) is slechts een onbelangrijke toevalligheid. Behalve voor het jeugdwerk is Hans ook gedurende tal van jaren de kurk geweest, waarop de redactie van 'De H.F.C.-er' heeft gedreven. Vooral in de bezettingsjaren (De 'H.F.C.-er' was in die tijd verboden en verscheen naar behoefte in de vorm van een clandestien gestencild blaadje) heeft hij ook in dat college onschatbaar werk verricht. Ondanks zijn buitenstedigheid sinds vrij kort na de bevrijding, heeft hij in latere jaren desgevraagd toch nog diverse taken in het H.F.C.-leven vervuld. Een groot voetballer is de Prof nooit geweest. Al op jeugdige leeftijd werd hij aanvoerder van een elftal met enige oudere juniores. Bij de jeugd was hij een forse back, bij de seniores werd hij een redt lijk goed voorzettende rechtsbuiten. Toen hij in het begin mede aan de top van de steeds groeiende jeugdorganisatie stond, stelde hij zich zijn taak zo primair, dat hij zich in die tijd slechts gemiddeld één keer in de drie weken de tijd gunde om zelf een balletje te trappen. 99 gebroeders afzonderlijk. HANS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1954 | | pagina 103