H.F.C. en de K.N.V.B.
Weer is het zijn bezieling, die in de dertiger jaren dit klaarspeelt. Zo zien wij aan deze beide voorbeelden
(ik had zijn rol in de Olympische spelen er nog aan toe kunnen voegen) Karei Lotsy als een fanatiek gelovige,
gelovige aan zichzelf, gelovige in de zaak, die hij dientdit geloof ononderbroken gepropageerd fascineert
allen, op wie hij het wil overbrengen, brengt hem tot prestaties, die ondenkbaar leken, oefent een magische
invloed uit, tot de top bereikt is, met de onafwendbare noodzaak, dat het daarna bergafwaarts gaat. Een
vuurgloed neemt op een zeker moment af, hoogspanning en topprestatie kunnen niet altijd duren.
Karei neemt dit uiterlijk blijmoedig; zijn doenige geest en werkelijkheidszin zijn dan meesttijds al met iets
anders bezig. In het thans geschilderde enthousiasme van Karei zie ik sterk iets van een oud-testamentisch
profeet, zij het dan natuurlijk in modern gewaad en van moderne sport.
Een profetische trek is ook zijn merkwaardige welsprekendheid. Voor een rustig afmeten van voor of tegen
ener kwestie in kleine critische kring leent Kareis karakter zich niet; hij heeft de grote massa iets te zeggen
en dondert dit met zo'n pathos en dynamiek er uit, dat men er niet aan toekomt niet overtuigd te worden.
Wat aan bezonkenheid en gevoel voor betrekkelijkheid mankeert, krijgt een ruimschoots tegenwicht in de
albezielende zekerheid, waardoor ieder als het ware betoverd wordt. Zijn lezingen over mentale training
zullen duizenden in den lande zich nog herinneren. Dat deze zin voor het absolute en de apodictische uiting
daarvan een gevaarlijke zijde heeft, spreekt vanzelf. Dat Karei in 1934 woord en geschrift even fel tegen
een hoofdklasse is als in 19^2 er voor, is begrijpelijk. Voortdurend wijzigt zich van de werkelijk levende mens
zijn gedachtengang en wie altijd in zijn binnenste precies dezelfde blijft is nu reeds een dode pier. Deze levens
wijsheid ontgaat onze sportjournalistiek (tenminste de lagere) geheel en al en met grote koppen en vette
letters vinden wij de contradicties afgedrukt. Het is niet onvermakelijk, maar, naar mijn smaak, zit er iets grofs
in. Evenwel, het pleit voor Kareis invloed; de talrijke tegenstrijdigheden in mijn of uw gedachtengang heeft
geen mens ooit in de krant willen zetten.
Kareis leiderschap in de K.N.V.B. zal niet altijd tot zijn genoegen geweest zijn; leiden is geven en nemen,
bereiken, wat men kan bereiken, niet wat men wil. Zijn beleid was strikt onpartijdig, eerlijk en rechtvaardig,
maar zijn beste, merkwaardige eigenschappen kwamen niet altijd tot hun recht, zelfs zijn welsprekendheid
niet, immers voorzichtigheidshalve las hij zijn grote redevoeringen van papier.
Tenslotte, hoe is Karei als mens?
Naast een neiging om spectaculair te zijn en ostentatief te handelen een grote innerlijke eenvoud: natuur
lijke naïviteit gepaard aan zakelijke 'shrewdness' (denk niet, dat ge Karei kunt flikflooien of beduvelen
wars van ruzie of botsingen, al gaat hij ze nooit uit de weg; nooit haatdragend, al heeft hij zijn anti- en sym
pathieën. Goedhartig en genegen om anderen te helpen. In uiterlijk optreden soms gewichtig en zorgelijk,
meestal joviaal en goedlachs. En dat alles gekroond door de eigenschap eerlijk en fair te zijn tot het uiterste, op
welk gebied ook.
Ge zult het met mij eens zijn, welwillende lezer, dat Karei de voor de huidige sport meest betekenende
figuur is, die wij in den lande en in H.F.C. hebben. Want hij moge dan het voetbal in Curasao en op de
Antillen organiseren, hij moge de ziel zijn van Fifa-elftallen, mijnentwege moge hij naar de maan gaan om
derzelver bewoners mentaal te trainen, toch is Karei Lotsy in hart en nieren een H.F.C.-er en daar zijn wij
trots op. Moge hij - en het is een plicht van ons daarvoor te zorgen - nog veel eer van zijn oude club beleven!
kees
Ongetwijfeld zal vooraan in dit boek de loftrompet over H.F.C. gestoken zijn door een der Bondsbestuurders
(wellicht de Voorzitter zelve), doch, wil de H.F.C.-historie volledig zijn, dan dient ook geboekstaafd, hoe
H.F.C. zich ten opzichte van de grote Bond stelt. Dit is des te meer nodig en wenselijk, omdat de sportpers,
zij het dan niet het edelste, wat men op dat gebied heeft, de bondsbestuurderen als een troep volslagen idioten
pleegt voor te stellen, die bovendien nog dictatoriaal en bekrompen zijn. Ware dit juist, ik geloof niet, dat
H.F.C. nog zou voetballen. Thans is de toestand zo, dat H.F.C. zowel nu als vroeger tot haar genoegen in
de K.N.V.B. speelt en nog steeds de neiging heeft in de Bond constructief werk te verrichten. De bezwaren,
die wij wel eens hebben (praat hierover maar eens met de H.F.C.-voorzitter) verstoren deze goede verstand
houding niet.
Een ieder H.F.C.-er zal wel weten, dient althans te weten, dat de Ned. Voetbalbond door de stoot van
onze oprichter W. Muiier in 1889 is gesticht. De verregaande betekenis van deze gebeurtenis uit maatschap
pelijk oogpunt kan niet hoog genoeg aangeslagen worden, al zal Muiier bij de oprichting zich de verbreiding
van het voetbal als een zegen voor ons volk in alle lagen, wel niet hebben kunnen voorstellen.
122