Werkers, spelers en trouw
ln een jubileumboek dat in hoofdzaak de periode 1939-1954 beschrijft, past het ons in de eerste plaats terug
te denken aan de verschrikkelijke eerste zes jaar, de oorlogsperiode.
Een zeer moeilijke periode voor onze vereniging, doch deze moeilijkheden vallen volkomen in het niet bij
het grote leed dat talrijke leden in die tijd is overkomen. Velen hunner zijn hier te lande of in overzeese ge
bieden, door de wrede hand van de bezetters omgekomen. Anderen verloren familieleden of leefden lange
tijd in concentratiekampen.
Door de snelheid waarmee wij leven, wordt maar al te gauw vergeten, daarom is het goed bij een jubileum
aan deze jaren te herinneren en speciaal de gevallen H.F.C.-vrienden te eren.
Er zijn er bij, die zeer veel voor onze club gepresteerd hebben, anderen waren veelal jeugdige, veelbeloven
de leden.
Het feit dat zij niet meer in ons midden zijn, werpt een schaduw op dit jubileum. Dat wij hen niet zijn
vergeten, moge een troost zijn voor de achtergebleven familie-leden.
Wij kunnen dit 7 5-jarig bestaan met enige trots en voldoening vieren, omdat wij - met het behoud van het
karakter van H.F.C. er in geslaagd zijn door al die jaren heen, niet alleen te blijven bestaan, doch een bloei
ende, sterke vereniging te blijven, die een aparte plaats in de voetbalwereld inneemt.
Dit hebben wij in hoofdzaak te danken aan onze ere-leden en leden van verdienste, die hun stempel op onze
vereniging gedrukt hebben, de H.F.C.-geest hebben gevestigd en door hun harde werken H.F.C. door moei
lijke jaren hebben heen geloodst.
Aan grote figuren heeft H.F.C. gelukkig geen gebrek gehad. Wanneer ik daarbij de 'big four' - Muiier,
Loosjes, Lotsy en Spoelder - op de voorgrond plaats, dan is dit niet uit gebrek aan eerbied voor de overigen.
Muiier, onze oprichter, de nestor van de Nederlandse sport; Loosjes, die H.F.C. redde toen wij omstreeks
1900 ten onder dreigden te gaan, ere-voorzitter Lotsy, de man die H.F.C. in de twintiger jaren van de
tweede klasse via de overgangsklasse in de eerste klasse terug bracht en later zo'n grote rol in de K.N.V.B.
en het N.O.C. speelde, Dr Spoelder, de grote paedagoog, die niet minder dan 18 jaar voorzitter is geweest
(van de veertien voorzitters die H.F.C. heeft gehad spant Spoelder hiermee de kroon!).
Daarnaast grote bestuurders als Peltenburg, Meyer, A. G. van Waveren, Swens, de Breuk, Mollerus,
G. H. Kaars Sypesteyn, A. van Lennep, Van Eeghen, Van den Berg, Jongeneel Sr, Heybroek en Bas Onderwater.
Tenslotte enkele onzer grootste figuren op het groene veld: Mannus Francken, Jan Laan, Ben Verwey,
Frits Kuypers en Nico Bouvy.
Aan ai dezen onze oprechte hulde en dank voor alles wat zij voor de 'Good-Old' gedaan hebben. Een zestal
hunner is helaas niet meer in ons midden; dat wij de overigen nog tal van jaren aan de Spanjaardslaan mogen
begroeten (en dat zij over de verrichtingen van 'hun' H.F.C. tevreden mogen zijn) wensen wij van harte!
De zeven seizoenen dat ik het voorrecht heb voorzitter van uw vereniging te zijn, zijn voorspoedige jaren
geweest. Ongetwijfeld kan van een herstel gesproken worden na de ernstige inzinking in de laatste oorlogs
jaren en de eerste bevrijdingsjaren.
Dat dit alles mogelijk is geweest, is voor een groot deel te danken aan mijn mede-bestuursleden.
Toen Wim Heybroek mij indertijd verzocht heeft om voorzitter te worden, heb ik dit ernstig overwogen,
omdat ik het als een groot bezwaar aanvoelde, niet in Haarlem te wonen. Slechts na de uitdrukkelijke verzeke
ring van Wim, dat de andere bestuursleden volkomen voor hun taak berekend waren en alles prima liep, heb
ik mijn functie aanvaard.
In deze ben ik zeker niet teleurgesteldde wijze waarop het secretariaat functionneert, het nauwgezette
beheer van onze penningmeester, de grote plichtsbetrachting waarmede v. d. Berg en De la Mar alles be
treffende de elftallen regelen en de voortreffelijke jeugdleiding van Sandtke (de laatste jaren in samenwerking
met Sevenuijsen en Rahusen), maakten het mogelijk om vanuit Utrecht en later Rotterdam uw vereniging
te leiden en gaven mij gelegenheid mij in hoofdzaak aan het eerste elftal te wijden.
Dat er met 'sterke karakters' wel eens moeilijkheden zijn geweest, valt niet te ontkennen, doch steeds
overheersten uiteindelijk bij ieder toch de H.F.C.-belangen, waardoor meestal een bevredigende oplossing
gevonden werd.
Dat ik mijn mede-bestuursleden niet alleen dank breng voor hun medewerking en vriendschap, doch ook
hulde voor de grote opofferingen die zij zich dagelijks voor H.F.C. getroosten, is voor mij een behoefte.
142